Pagina's

ALS JE DE DUIVEL WILT BESTRIJDEN, MOET JE ZIJN BOEKEN LEZEN

danny.bloemenhof@gmail.com

maandag 15 augustus 2011

Dichtbundels in de Sneeuw 10 (33, 39, 54 en 55)

Zo, de dichtbundels van de voorgaande reeks zijn meteen ook gedigitaliseerd, dat wil zeggen geïnventariseerd in mijn Blumengarten-Bibliothek. Met de vanaf nu officiële DIS-inventarisatie. De nummers 33 en 39 heb ik uit de reeksen gehaald, ze zullen herbruikt worden in deze 10de reeks. Door de haast, en door onvoldoende aandacht heb ik deze boeken, die in het pakket van de aankoop vervat zaten, gewoon als poëzie geklasseerd, en dat past natuurlijk niet. Daarmee staan er nu 723 titels in die lijst. Inderdaad, nog een paar duizenden te gaan...

33)Anton van Duinkerken. Hedendaagsche Kerstlyriek van Katholieke Dichters. Soms aandoenlijke, soms gewoonweg grote lyriek. Er komen tussen de dichters grote namen voor, en ook een aantal die ik niet eens kan plaatsen als grotere dichters.

Namen die voor mij onaantastbaar zijn: Jan Engelman, Anton van Duinkerken, Marie Koenen, Pierre Kemp, Hilarion Thans, Bertus Aafjes. Maar wie zijn bijvoorbeeld Maria Viola, Bernard Verhoeven, Luc van Hoek en andere? Ik ga maar weer eens op zoek.

Twee opeenvolgende gedichten hebben als titel : "Kerstvrede (1914). Ik lees ze nogmaals. Koude rillingen zijn mijn deel.

39) H.H. De Jong. Bundel Poëzie, verzameld voor de christelijke school. Een boekje dat behoord heeft aan de Chr. School voor M.U.L.O. te Bloemendaal, en uitgegeven door H.J. Spruyts - Amsterdam in 1929. Dit is een bundel gedichten van alle aard, wel alle met de nodige adelbrieven om in een dergelijke bundel opgenomen te worden, maar thematisch is het minder beperkt dat het voorgaande bundel nr 33.

Dat geeft natuurlijk aan de samensteller grotere vrijheid, en Guido Gezelle laat er zijn fliefflodderke los, René De Clercq zijn moederken, maar ook een paar dichters hebben in het Afrikaans mooie verzen aangebracht. Rozalie Loveling, Marie Boddaert, G.W. Lovendaal, Alice Nahon, M. Nijhoff, Totius, en Prosper Van langendonck prijken er naast een heleboel andere dichters, die net zoals hierboven nog een boel opzoekingswerk van mij vereisen. Dat een groter deel van de geciteerde namen Vlaams zijn hoeft niet te verwonderen, want alleen al met de Vlaamse dichters zou ik een leven kunnen vullen, maar de Nederlandse krijgen ook mijn aandacht hoor.

Helaas. Iemand heeft zich een hele piet gewaand, door de spelling (samengesteld in 1929) meedogenloos te amenderen. Eén gedicht in het Afrikaans is zelfs kort en goed met een kruis geschrapt. Doodzonde. Het boekje heeft nochtans de tand des tijds prachtig doorstaan, dat maakt de doodzonde dubbel zo zwaar.

54) N.N., Gedichtenkrans voor een "Gezellige Thuis", door een Antwerpse Capucienes.

Deze zuster heeft thematisch zowat elke gebeurtenis is het familiale leven aangegrepen om in dichtvorm gebeden en vrome gedachten aan te bieden aan wie ze lezen wil. Ze zijn dus ook van wisselende kwaliteit, maar de intentie is groter dan de dichtkunst, en het geheel stoort niet om toch, met soms een glimlach, soms een goedkeurende knik, deze pretentieloze poëzie een juiste plaats te geven. Het is vooral een tijdsbeeld, maar het voelt goed aan.

55) J. Jacques Thomson. Religieuse Poëzie. Nederlandse dichters. Een degelijke uitgave van J. Ploegsma te Zeist, uit 1920. Net zoals de drie voorgaande bundels, ook hier religieuze poëzie, maar dan gekozen uit niet de minste der Nederlandstalige dichters door de eeuwen heen. Men heeft gekozen voor het concept van de geleide lektuur. De heer Thomson geeft een inleiding waarbij een bepaald idee ontwikkeld wordt, en speelt het spel: eerst geeft hij het idee mee, en laat dan de dichtwerken dat idee bevestigen, vervolgens legt hij het gedciht in extenso nog eens uit in het kader van het daarvoor ontwikkelde idee. Dat sluit dan perfect aan op een volgend gedicht, waaruit weer enige mooie gedachten worden gepuurd, enzoverder.

Van Middelnederlandse liederen, over Spieghel, Huygens en Bredero, loopt men langsheen een tal van andere dichters naar Vondel, Jan Luiken (jawel), Poot, Bilderdijk, Da Costa, Beets, Gezelle, Verwij, en zo verder. Telkens met de nodige uitleg, telkens met de nodige duiding. Voor wie niet echt gelovig meer is, moet deze vroeg twintigste eeuwse goede lectuur voor de zondagnamiddag, aangeboden aan ongetrouwde joffrouwen, vrome grootmoeders en kwezels van het laatste uur lichtjes onverteerbaar lijken, maar het weerhoudt me er niet van toch aan het lezen slaan, want wie bijvoorbeeld Gezelle wil verstaan, mag niet versmaden de duiding en plaatsing van enige toppers, zoals "Ik ben een blomme" en zeker "Gij badt op eenen berg alleen" toch maar eens aan te vatten. Een mens kan er alleen maar beter van worden. Op eenen zonnige zomermiddag, als de zonne schijnt, en 't nachtegaaltje slaap'rig nog, zijn avondstond verwacht, weliswaar...

zondag 14 augustus 2011

Dichtbundels in de Sneeuw 9 (49 tot 53)

49) Trudo Hoewaer. Littekens en sporen. Een dubbel van het bundel dat ik reeds in DIS1 opgenomen heb. Dit is het nummer 282 van 350, het voorgaande was het nummer 6. Aangekocht op 06/10/2010, maar ik weet niet meer waar.

50) Trudo Hoewaer. Bezinning 1963. Een boekje dat ook uit de Stedelijke Bibliotheek van Hasselt komt. Bevat het In memoriam Prosper van Langendonck, en het In Memoriam Louis Sourie, waarnaar ik in een vroegere bijdrage reeds verwezen heb.

(in deze farde met dichtwerk van Trudo Hoewaer bewaar ik ook zijn roman Antoine De Loze, Architect, uitgegeven in de Oostlandreeks, van de Vereniging van Limburgse Schrijvers en Heideland te Hasselt)
51) Ward Hermans. Gekluisterde Verzen. De auteur Hermans heeft zijn vlaamsgezindheid opgedaan toen hij als vrijwilliger in de eerste wereldoorlog de wantoestanden aanzag, waaronder de vlaamse soldaten onrecht aangedaan werden.  Zijn uitspraak: "hier verstaan de paarden beter Nederlands dan de officieren" is gekend gebleven. Als vlaamsgezind activist publiceerde hij zowel poëtisch werk als andere polemische artikels in kranten en tijdschriften. Hij werd zelfs volksvertegenwoordiger voor het VNV. Na de tweede Wereldoorlog werd hij ter dood veroordeeld, zijn straf werd echter in levenslang omgezet. Camille Huysmans heeft ten goede gesproken voor hem, en in 1955 kwam hij vervroegd vrij. De poëet en publicist bleef echter zijn extreme vlaamsgezindheid trouw tot zijn dood in 1992.
Het bundel gekluisterde verzen is niet gedateerd, maar wordt door de website "Schrijversgewijs" gedateerd in 1960. Het is een privé-uitgave van Ward Hermans zelf, en de colophon vermeldt: Buiten de gewone oplage werden 300 luxe-exemplaren getrokken op handgeschept Ingrespapier, genummerd van  1 tot 300. Dit is nr 115. Getekend Ward Hermans, 1960-1961.
Zonder hiermee positie in te nemen, wil ik toch laten horen hoe schrijnend sommige toestanden tijdens de repressie geweest zijn.
Es gibt Musik unt Tote!
Es gibt Musik unt Tote!
Ein Coctail Pietät!
 Die Qual werd musikalisch!
Der Scherz: Humanität!
Er gibt Musik - und Tote!
Die Welt sich Hölle nennt!
Der Teufel hat's gewonnen!
Er spielt nun Dirigent!
Als duiding voor dit gedicht geeft de auteur zelf aan:
Een katholiek, frans dagblad van Brussel vroeg... muziek ten gerieve van gevangenisbewakers, die moesten waken bij kandidaten (sic) voor het exekutiepeleton...
Op 10.05.1948 was er muziek ! Radio-muziek, die het gehuil trachtte te overstemmen van een terdoodveroordeelde in de gevangenis te Sint-Gillis...
52) Jan Eekhout. De zanger van den nacht. Jan Eekhout was net als Ward Hermans een dichter die in de collaboratieatmosfeer gewerkt heeft. Zij het dan dat Eekhout veel minder doorgedreven actief geweest is, en omwille van zijn werk en daden slechts twee jaar gevangenisstraf heeft moeten uitzitten. Geboren in Sluis in 1900 en overleden te Amsterdan in 1978,  richt hij zich tijdens de oorlog als Nederlander, Zeeuwsvlaming vooral tot een Vlaams publiek. Het bundel De zanger van den nacht wordt bij de Nationaalsocialistische uitgeverij "De Schouw" te 's Gravenhage uitgegeven. Elk gedicht geeft een ondertoon weer, waar duitsgezindheid  toch uit afleesbaar is.
Met zijn werk "Vlucht naar de Vijand" doorbreekt hij de stilte in 1954, en zoekt rehabilitatie.
53) René de Clercq. Toortsen. Een boekje dat doortrokken is met roestvlekjes, wegens de zeer slechte kwaliteit van het papier. Uitgegeven bij S. L. van Looy te Amsterdam, is de opmaakt nochtans prachtig, met de mooie illustraties van J.B. Heukelom, in zwart en rood, en bij de aanvang van elke sectie van dit boek een titelvignet, gevolgd door een alegorische gravure.
Inhoudelijk is de Clercq volop in zijn socialistische fase, en de rode kleur van de illustraties, alsmede de rode kapitalen refereren hieraan. Het is niet de grootste dichtkunst, maar ik kan me voorstellen dat in de atmosfeer van een propaganda-avond het bloed warmer - en roder - stroomde, wanneer men het volgende voorgedragen hoorde:
't Is schoon te staan met broeders in 't veld,
Naast kampers een kamper, naast helden een held,
Al samen, schouder aan schouder geschoord,
Moedsiddrend te wachten op 't sein van het woord,
En dan, als het dondert, krachtig, luid,
Den rhytmus te gaan van dat kort: vooruit!
De Clercq werd na de eerste Wereldoorlog wegens zijn activisme ter dood veroordeeld, en vluchtte naar Nederland. Geboren in 1877, overleed hij in 1932. Veel van zijn gedichten zijn op muziek gezet, waaronder het beroemde Tineke van Heule, en Moederke alleen. Zelf was hij ook een gesmaakt (romantisch) componist, die ondermeer 7 cycli van liederen en "Liederen voor Vlaanderen en Nederland" uitbracht.
Buiten deze verzameling heb ik hier ook van René de Clercq het boek "Een wijnavond bij dr Aldegraaf uit 1927 liggen, en aangehaald in deze blog.

zaterdag 13 augustus 2011

Dichtbundels in de sneeuw 8 (46 tot 48)

46) Gerard Michiels is zo één van die dichters waar ik niet gemakkelijk werk van gevonden heb. Eindelijk heb ik zijn Gebed om Licht te pakken gekregen. Het is christelijk geïnspireerde poëzie van een zoekende. Ook bij Tante Google moet je ver zoeken vooraleer je recht hebt op een beetje beschrijving. Maar dit gebed om licht is een werk dat in december 1954 gepubliceerd werd bij Die Poorte te Antwerpen, in een beperkte oplage van 220 exemplaren, waarvan dit het 75ste is. Het boekje zelf is goed geconserveerd: de eigenaar heeft alleen die bladen opengesneden, die de inhoud weergeven. De gedichten zelf? Nee, niet gelezen. Ik heb ze zelf dus ook niet gelezen. Het is nochtans doenbaar om de bladen open te houden, maar ik denk dat ik hier toch maar ga doen wat een eerbare lezer moet doen: het boekje opensnijden, op de ambachtelijke manier, zoals vroeger beschreven.

Via boekenverkoper kom ik dan uiteindelijk toch wat te weten: zij hebben een lijst van door verkopers aangeboden boeken van Michiels. Maar voor een echte biografie en bibliografie moet ik de digitale en de Koninklijke Bibliotheek waarschijnlijk ontleden. Dat komt wel.

47) L. Reypens, s.j. : Liederen van Moeder. Dit is een dichtbundel met elegieën, in vierde druk van 1933, na een eerste druk in 1922, uitgegeven door den "Bode van het H. Hart" Alken. Inhoudelijk nog niet onderzocht. Het boekje zelf heeft een ruime infectie van roestvlekken, en helaas heeft de bezitster één enkel gedicht voorzien van uitgebreide potloodnotities. Er zijn twee interessante insluitingen in het boek; als bladwijzer vind ik een vlekkeloos en niet ingevuld blaadje, van de Aangenomen Meisjesschool van Neeroeteren (vanwaar mijn veronderstelling dat de notities van een studente of een lerares zijn), voor de Prijsuitdeeling, met plaats om het Leerjaar, de prijs, behaald door, te Neeroeteren, den XX-8-19XX in te vullen. Een tweede bladwijzer bestaat uit een vloeiblad, dat rijkelijk gebruikt geweest is. Met een spiegel zou ik zelfs een paar woorden kunnen lezen. Dat wordt morgen allemaal onderzocht.

Zoals gebruikelijk voelde de "Bode van het Heilig Hart" te Alken niet veel voor uiterlijke vormgeving: het boekje is zeer sober, en dat misstaat in dit geval, wegens de aard van de voorgestelde lyriek, helemaal niet. De licentia Superirum Ordinia en het Nihil Obstat werd op 20 Maii 1933 gegeven door G. Simenon, Vicaris Generaal. Zijn naam heb ik nog onder andere boeken gezien. Zulk een naam vergeet je niet.

48) Godelieve Moenssens. Uit mijn witte stad, tweede druk. Zie DIS5-30.

Het lag in mijn bedoeling vandaag nog een aantal bundels toe te voegen, maar dagelijkse beslommeringen, zelfs tijdens een regenachtige vakantieperiode, bezoek, toch nog een beetje lusteloosheid en alleshande besognes hebben mij daar van af gehouden. Toch heb ik vandaag reeds de nummering van het grootste gedeelte van deze boeken aangebracht, zodat ze nu hun definitieve plaatsen kunnen innemen in mijn digitaal systeem. Dat houdt ook in dat ik die tabel vanaf morgen eveneens moet terug aanvullen, maar met een extra kolom, die de index van de Blumengarten Bibliothek als onderwerp heeft. Dus dat wordt nog een extra karweitje voor deze winterse dagen. Maar de eerste 48 exemplaren zijn bij deze officieel geboren. Er liggen er nog een paar duizenden te wachten... 

vrijdag 12 augustus 2011

Dichtbundels in de sneeuw 7 (43 tot 45)

Dit is een protestactie. Tegen de weermannen en -vrouwen. Zij moeten maar zorgen dat we ijsjes kunnen eten, in onze blote bast aan de rand van een feestelijk zwembad, ver genoeg van het water weliswaar om onze boeken droog te houden. In de zomer wil ik ijs, geen sneeuw, is dat niet duidelijk?

Daar deze mensen kampioenen zijn in het zoeken van uitvluchten, hebben ze steeds een uitleg voorhanden om deze zomerse herfsttijd aan ons op te dringen, en Het Herfsttij der Middeleeuwen is te winters om zomers te zijn. Brueghel heeft ons nog schilderijen nagelaten met zijn visie op de Kleine IJstijd uit de 16de-17de eeuw, wij eisen zomer.

De winter van 1586-1587 indachtig (hij duurde van december tot september!) heb ik besloten mijn dichtbundels uit de reeks "Dichtbundels in de Sneeuw" vanonder het stof te halen, en daar ik in de loop van de maanden nog een stapel bijkomende werken heb aangekocht, is deze reeks hier en daar zelfs nog interessanter geworden. door geschuif wegens verhuis van de ene kast naar de andere, en het toevoegen van werk uit vorige en volgende aankopen, weet ik van een aantal werken niet meer of ze tot de oorspronkelijke aankoop van de DIS - reeks behoren. Meestal dateer ik mijn aankopen onmiddellijk, maar dat gebeurt niet dwangmatig, tot mijn spijt trouwens. Maar uit deze centralisatie volgt automatisch dat het gedeelte Poëzie in mijn Blumengarten - Bibliothek een aparte afdeling gaat worden, onder de vaste acroniembenaming DIS. En alzo heb ik nu reeds 42 werken voor de eeuwigheid vastgelegd onder de DIS-code.

Hier nog een aanvulling.

43) Pieter Geert Buckinx. Het is geen verrassing meer als ik zeg dat mijn onvoorwaardelijke bewondering uitgaat naar deze limburgse dichter. Zijn werk: De Moderne Vlaamse Poëzie, is verschenen als een verhandeling van de Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding, die om de twee maanden werd uitgegeven, hier als nr. 1 van Jaargang L, Verhandeling 444 in 1956 bij N.V. Standaard-Boekhandel. In zeer klare taal weet Buckinx de evolutie van de vlaamse poëzie te schetsen, en dat hoeft niet te verbazen, want jarenlang stond hij zelf in het middelpunt van die beweging(en). Het is heerlijke lectuur, en bijna huiveringwekkend als hij in deze verhandeling letterlijk het volgende schrijft, op bladzijde 17:

Het eerste nummer van De Tijdstroom verscheen in oktober 1930 onder redactie van P. G. Buckinx, A. Demets, F.van Bogaert, R. Verbeeck, J. Vercammen en L. Lagasse. Dit tijdschrift bedoelde het orgaan te worden van een generatie die, wars van de experimenten der laatste jaren, arbeiden wou aan de opbouw ener persoonlijker en menselijker kunst. "Wij menen dit te kunnen bereiken, lezen wij in het manifest, door meer tucht en concentratie enerzijds; en anderzijds door meer waarachtigheid. Wij aanvaarden dat de kunst de kritallisering is van het leven van de kunstenaar en dat de graad schoonheid wordt bepaald door de hevigheid van het beleven en de mogelijkheid deze bewogenheid te verstoffelijken in de enige passende vorm. De manier van beleven verschilt echter volgens de levensovertuiging van de kunstenaar, en zo blijft het ten slotte het ethische beginsel dat richtinggevend optreedt én voor het leven én voor de schoonheid.  Ook dit beginsel kan verschillend zijn, maar wij geloven het te bezitten in de door God veropenbaarde en door de heilige Roomse kerk voorgehouden leer."

R.F. Lissens schrijft een volgens mij zeer terecht nawoord, dat meer een duiding is van Buckinx als dichter, waarin hij hem kernachtig plaatst en duidt in de tussengeneratie tussen de expressionisten en de experimentelen.

Het boekje dateert ook uit een vroegere aankoop, namelijk op17/11/2010, en wordt zoals hierboven voorzien, terecht in het DIS-Pantheon opgenomen.

44) Pieter Geert Buckinx: Zeven Gedichten. Een Limburgse Suite. Ik herneem letterlijk de vrij compacte inleiding op deze uitgave, die alles zegt.

"Deze poëziebundel is een speciale uitgave van De Tijdspiegel, cultureel maandblad voor Limburg, en moet beschouwd worden als aflevering nummer 3 van 1963. Door de Provincie Limburg werd in 1962 een wedstrijd uitgeschreven voor boekillustratie op gedichten van Pieter G. Buckinx. De jury bekroonde het werk van Joris Mommen, maar had ook speciale waardering voor de inzending van Rik Hoydonckx en Jan Boelen. De illustratie van deze bundel is samengesteld uit een keuze van hun werk."

Het secretariaat en de redactie werd waargenomen door niemand minder dan Albert Dusar (reeds eerder aangehaald als een markant Limburger), terwijl dat secretariaat gevestigd was in de Dr. Willemsstraat 34 te Hasselt. Hasselaars weten wat dit adres betekent, en hebben wij het recent hier ook niet gehad over Dr. Willems? Heerlijke limburgensia, maar dit wordt toch onder DIS geklasseerd, hoor. Het dateert eveneens van 17/11/2010, met dank aan Fernand.

45) Victor E. Van Vriesland: Spiegel van de Nederlandsche Poëzie door alle eeuwen. Een aankoop die ik vorige zomer bij Fernand gedaan heb, op 06 augustus 2010. Eén jaar en zes dagen later (het is midden in de nacht, en de datum van publicatie van deze bijdrage zal reeds zeven dagen aanwijzen) dus eindelijk een bespreking van een boek dat voor de Nederlandstalige dichtkunst toch van grote betekenis geweest is, daar Van vriesland een behoorlijk mooi overzicht geeft van de groten uit de dichtkunst aan beide kanten van de landsgrens. Een correcte datering kan ik niet geven, maar in zijn inleiding refereert de auteur naar een hypothese van prof. dr. Jac. van Ginneken in Onze Taaltuin V 1936/1937 over het allereerste dichtwerk dat in deze bloemlezing wordt naar voor gebracht. Een onbekende dichter uit de 2de helft van de 11de eeuw krabbelde namelijk op de rand van een perkament uit de Gruuthuuse-verzameling: Hebba olla vogala nestas hagunnan / hinase hic anda thu. En dan mag Heinric van Veldeke (12de eeuw) twee minneliederen voordragen. Als je begint met lezen, stop je zo moeilijk...

Het is een stevig boekwerk, 652 bladzijden groot, en met een stevige hardcover, die hoe dan ook afgebroken is van de rug. Ik zoek nog wat verdere gegevens op over dit werk. Ik dank Fernand, maar ook de Ferdinand X die zijn naam vooraan in het boek geschreven heeft. Geen slordige nota's of potloodmarkeringen... heerlijk boek van het Kompas te Antwerpen.

Bijna al deze werken, beste lezer van deze nederige blog, bevinden zich in het gelid gezet in een... schoenendoos. Op dit ogenblik gaat het nog niet beter; maar het gaat komen. Zucht. De verzameling Hoewaer bevindt zich in een ander compartiment, de werken van Buckinx hebben ook hun eigen stek, dus zij gaan naar hun eigen plaats, en helaas moet ik vaststellen dat één van de werken die voorheen besproken werd in één van de zes voorige DIS - afleveringen niet meer in deze doos terug te vinden is. Ooit zal het wel boven water komen. Hoop ik. En dan heb ik nog geen woord gezegd over nog twee andere gelijkmatig en gelijkwaardig opgevulde schoendozen. Evenmin heb ik al veel verteld over de afdeling poëzie die op mijn zolder rust. Ik heb nog verschrikkelijk veel werk te doen voor deze blog. 

vrijdag 5 augustus 2011

Oostende in oude prentkaarten

Er is mij een uitstekend exemplaar van deze foto-oblong van de Stad Oostende in  handen gevallen. Door ons verblijf aldaar vorig jaar net in de eerste week van augustus, tijdens ons verlof in Mariakerke hebben we de tijd gehad, weliswaar tussen de aankopen van een paar kilo's boeken van de gestrande kapitein door, de stad ook wel te bezoeken. Speciaal het park waar Leopold II zijn befaamde villa op een duintop stond, heeft onze aandacht gekregen.

In dit foto-overzicht zijn er enige foto's te zien, maar veel duidelijkheid heb ik er niet door gekregen. Mooier vind ik de afbeeldingen van het oude Casino-Kursaal, dat in al zijn fin de sciècle-glorie nog te zien is. Deze stad moet inderdaad destijds de naam van "Koningin der Badsteden" met eer gedragen hebben, getuige de schitterende binnenzichten van twee eersterangshotels "Splendid" en "Plage" omstreeks 1900. Een luxe die tegenwoordig niet meer kan bereikt worden, of, om het beter uit de drukken, die nu op een andere wijze geuit wordt.

Dit is één van die schitterende boekjes, waarvan de foto's voor mij zo belangrijk zijn. Beeldmateriaal geeft dikwijls een onwezenlijk echte inkijk op de wereld waarin misschien de groten der aarde hun weelde tentoonspreidden, maar waaruit de gewone mens toch ook zijn kleine pleziertjes vandaan haalde.

In dezelfde atmosfeer, maar dan totaal anders van opzet, is de brochure "Hasselt tussen korrel en borrel", uitgegeven door het Nationaal Jenevermuseum Hasselt v.z.w. dankzij de bank BBL (nu een deel van ING-bank). De brochure is in uitstekende staat, en vult mooi mijn Limburgensia aan. Want ja, ik kan onmogelijk zeggen hoe dikwijls ik 's middags een wandeling gemaakt heb van het begijnhof, door de Bonnefantenstraat naar de Wittenonnenstraat in de Kempische Wijk (Vlakbij de Kempische Poort), die destijds nog echt volks was, waar toen een vervallen gebouw de laatste restanten van de oude stokerij Stellingwerff/Theunissen vertegenwoordigde.

Een woensdagnamiddag in 1971 ben ik daar tesamen met een groep actievoerders nog even symbolisch vensters gaan zemen (in het hele gebouw stond geen enkels stuk glas meer in de ramen, zodat we zoals luchtgitaarspelers dan maar hypothetisch zeemden, hetgeen de symbolische waarde van onze actie nog verhoogde) met de bedoeling de aandacht van het stadsbestuur op het bestaan van dit uitzonderlijke industrieel erfgoed te vestigen. De politie heeft ons toen onvriendelijke gevraagd het pand te verlaten, en in ruil voor een paar slagen van de matrak waren we helemaal bereid onze zeemvellen uit te wringen (hoe droog ze ook waren), onze ledige emmers uit te gieten in de inmiddels overdekte Demer, en het pand te verlaten, niet zonder de handhavers van de wet toch nog een oneerbaar voorstel te doen en hen uit te nodigen tot het drinken van een slok jenever in het meest nabije café. Het was blijkbaar tijdens de diensturen, en er was ook een wachtmeester of zo iets bij, dus dat feestje is niet doorgegaan. Zelfs "Noenk Jean", de geüniformeerde oom van één van de actievoerders durfde zijn medewerking aan onze toch reeds voorziene dorstlessing niet verlenen, hoezeer zijn paarse neus ook garant stond voor voldoende "goesting" om de reglementen even te laten voor wat ze waren. Argumenten zoals "koffie met geitenmelk", ordehandhaving in een openbaar gebouw en toezicht op het naleven van de wetten op het drankmisbruik (de wet Vandervelde uit 1919) deden zijn neus alleen maar verbleken. Dat de wachtmeester of zo iets zich moest omdraaien om niet in lachen uit te barsten stoorde ons niet.

Het heeft resultaat gehad, maar meer dan 10 jaar later slechts werd het Jenevermuseum geopend. En die opening heb ik door mijn verhuis naar de andere kant van het land niet meer meegemaakt. De brochure echter werd in 1981 uitgegeven, voorlopend op de opening, en is een schoolvoorbeeld van hoe een informatief document over het industrieel en architectonisch erfgoed van een stad moet geschreven worden.

Een paar dingen springen mij bijzonder in het oog. In het hoofdartikel (Tussen korrel en borrel van de hand van R. Wissels) wordt het belang van de jeneverindustrie in zijn ware kontekst geschetst. Cijfers over productie en export naar de meest exotische landen (Senegal, om er maar één te noemen), prijzen behaald tijdens de befaamde wereldtentoonstellingen, en vooral het debiet - dus het relatieve belang in de nationale productie - tonen aan dat Hasselt als jeneverstad niet moest onderdoen voor de Oost- en West-Vlaamse productie, die vooral verspreid en dus per eenheid over het algemeen zeer klein was ten opzichte van de Limburgse (en een beetje later ook Antwerpse) productie.

Wat ik zo bijzonder vind, is echter het artikel over Dr. Louis Willems. Misschien heb ik hier reeds aangehaald hoe tijdens mijn Wikipedia-periode ik het belang van deze dokter verdedigd heb tegen een al te arrogante Nederlandse geleerde, die van oordeel was dat wat betreft de besmettelijke ziekten, enkel het werk van Koch en Pasteur van belang waren.  Een "Belgische" "Geleerde" die zich met die materie bezig gehouden zou hebben? Daar kon zijn verstand niet bij. Neerbuigend schreef hij dan ook op de discussiebladzijde: "Pasteur en Koch, ala, maar Willems?" Ergens in mijn archieven heb ik nog steeds de brieven die ik naar verschillende wetenschappelijke instellingen en bibliotheken geschreven heb om documentatie te verzamelen over deze Hasseltse wetenschapper, en hun gedocumenteerde antwoorden. Het bewijs was verpletterend, en toen ik fijntjes de woorden van Pasteur, in een brief gericht aan Dr. Willems zelf in mijn basisartikel opnam, was zijn reactie: nihil.

Ik citeer even uit deze brochure, bladzijde 24:

De mooiste erkenning van zijn werk is voorzeker de brief die L. Pasteur hem eigenhandig schreef op 29 juni 1880: "...je me félicite grandement de l'obligeance qu'a eue mon éminent confrère, Mr. Bouly (naaste medewerker van L. Pasteur), de me mettre en relations de correspondance avec vous dont j'avais appris à apprécier tout le mèrite par votre belle découverte de l'inoculation préventive de la péripneumonie contagieuse...". Deze zinsnede uit de brief van Pasteur aan Willems, gepubliceerd in een populaire brochure ter promotie van een jenevermuseum in oprichting, maakt dit document voor mij plots zeer belangrijk, omdat de publicatie ervan helemaal gebeurd is lang voordat er van Wikipedia sprake was.

De altijd moeilijke materie van de inhoudsmaten wordt hier in het licht van de jeneverindustrie, voornamelijk te Hasselt dan, hoe het lag in Oost - en West - Vlaanderen heb ik niet onderzocht, ook mooi toegelicht. Wie weet wat een slaapmutsje is? De betekenis is "wetenschappelijker" en tegelijktertijd folkloristischer dan je zoudt kunnen vermoeden. Stopen, kannen en steekkannen worden je om de oren geslagen, en na een wettelijke regeling waarvan ik u de details wil besparen, werd op 1 oktober 1855 het verbod gegeven nog langer de oude maten te gebruiken. In de toenmalige nijverheid was er echter meer nodig dan een wet om gewoonten te veranderen, de industrie bleef lustig verder stopen en kannen. Waar de wet zei dat het oude moest vervangen worden door het nieuwe, deed men te Hasselt net het omgekeerde. Ik citeer blz. 60:

"Doch inmiddels was ook de gewoonte ontstaan om bepaalde oude benamingen voor de nieuwe maten te gebruiken.  Zo duidde men 1 liter aan als 'n kan of 'n kop : R. Wissels wist alzo te vertellen dan men de eenheidsbenaming van kop nog tot over (sic) een paar jaar volop gebruikte bij de jeneverstokers. Een stoop stond (van, sic) voor 3 liter, 'n maatje voor 0,1 liter en 1 vingerhoed voor 0,01 liter.  Ook de oude vochtmaat "mutsje" wist zich te handhaven en stond nu voor 1 1/2 dl., trouwens men sprak in 't café over "een half mutsje jenever" en het mag daarom ook niemand verwonderen dat we nog steeds spreken over "'n slaapmutsje". Aldus evolueerde de term KAN (voor de invoering van het tiendelig stelsel: 1,49 liter) als aanduiding van eenheidsmaat., vanaf de Franse periode naar de aanduiding voor 1 liter, die nieuwe eenheidsmaat die (in, nvAndebijk) de 19de eeuw(-se, sic) nog zeer dikwijls als "fransche liter" werd aangegeven."

De koppigheid van de volksmens om veranderingen te aanvaarden kan soms uitmonden in burgerlijke ongehoorzaamheid met een laagje vernis! En daar houd ik wel van.

woensdag 3 augustus 2011

Johannes en Caspaares Luiken

Soms krijg je er kop noch staart aan. Wat heb je nu eigenlijk gekocht? Toen ik het in handen nam, dacht ik bij mezelf: hm, ja, aardig. Maar toch...

Een boek dat in de laatste honderd jaar uitgegeven is, daar verwacht je toch van dat er enige informatie over de auteur, de samensteller in dit geval, het jaar van uitgave, de uitgeverij, mogelijk een ISBN-nummer of een gelijkwaardig gegeven, een imprimatur als het nodig blijkt, gegeven wordt.

Het boek heet: Johannes en Caspaares Luiken - 100 Verbeeldingen van Ambachten - 't Amsterdam 1694.

De titelpagina vermeldt: Johannes en Caspaares Luiken Het Menselyk Bedryf. Amen. En die Amen heb ik er zelf bijgevoegd, hier in deze blog, om duidelijk te zijn, want behalve een informatieve eerste gravure (of is het houtsnede) met een banier bevattende het opschrift Het Menselyk Bedryf, kom je niet veel te weten. Daaronder in een soort van etiquet verduidelijkt men: Vertoond in 100 verbeeldingen van : Ambachten, Konsten, Hanteeringen en Bedrijven; met Versen.

De rest van het boek wordt gevuld met wat ik vermoed 100 gravures te zijn, waaronder steeds een vers staat dat enige omschrijving maar eigenlijk meer een alegorische randbemerking betreffende het uitgebeelde onderwerp is.

Voor de volledigheid: op de hardcover staat een gekleurde versie van de tonnenmaker, die door zijn positie in de publicitaire afdeling van de omslag, als vergoeding daarvoor geen recht heeft op enige poëtische toevoeging door middel van "versen". En achteraan op de hardcover staat nogmaals de eerste gravure zoals twee paragrafen terug beschreven als informatieve eerste gravure.

Maar de gewone gegevens, samensteller, jaartal enzovoort: nee, vergeet het. Wie het zo wilt geloven, dit boek kan gemaakt zijn in 1884. Samengesteld onder redactie van Guido Gezelle. Imprimatur door de Bisschop van Brugge. Het is te gek voor woorden.

Internet dan maar weer eens afgezocht aan de hand van Tante Google, en ja hoor, zij kent een exemplaar van dit werk dat via Antiqbook verkocht wordt in de boekhandel De Kantlijn te Bredevoort, Nederland. In die advertentie zie ik dat het om een uitgave van Elsevier uit 1984 kan gaan, maar dan toch niet dit exemplaar, want het mijne meet 23 X 15 cm., waar de advertentie over 17 cm. spreekt. Ene Leonard de Vries zou de samenstelling gedaan hebben, en ook een inleiding geschreven hebben. Ik zou ze graag lezen!

Maar er is nog meer onduidelijkheid: hier spreekt men over een herdruk van een werk van "De Nederlandse dichter en graveur", en men vermeldt zelfs geboorte en overlijden: "1649-1712". Jan en Caspaares, dat zijn dan twee broers, denk ik zo. Toevallig geboren en gestorven in hetzelfde jaar?

Verdere opzoekingen leiden naar de Koninklijke Bibliotheek Van België, die in bezit hebben van Luiken Johannes: Het Menselijk Bedrijf, van Jan en Casper Luyken, ed: 1984. Let op de spelling. Daarenboven bezitten ze ook nog: Spiegel van het Menselijk Bedrijf, Johannes Luiken, ed: 1979. Duidelijkheid ver zoek.

Sommige verkopers geven wel een ISBN-nummer, steeds voor een uitgave uit 1984. Maar wat heb ik dan hier in handen? Wie me een verklaring kan bezorgen, ben ik dankbaar voor eeuwig en drie dagen. De drie dagen gaan gemakkelijkheidshalve nu in.

Anton Eijkens

Beginnen en eindigen met een woord van dank, kan het mooier: mijn dank gaat naar de vriendelijke en geduldige verkoper, die me dit boekje, en het gedenkboek van mijn vorige bijdrage verkocht heeft. Goede waar!

Vandaag heb ik tussen het tuinieren door een zéér mooi gedicht gelezen. Zéér mooi, omdat de taal zo eenvoudig, doelgericht, en duidelijk is.

Anton Eijkens werd geboren te Tilburg op 17 september 1920. Een tijdgenoot van mijn ouders dus, maar voor beide kan ik een sterfdatum achter hun naam toevoegen, Tante Google heeft deze voor Anton nog niet gevonden.  Ik hoop dat ze het daar nog een flinke tijd moeilijk mee heeft. In de boeken op het stadhuis werd hij dan wel ingeschreven als Antonius Maria, de dichter wil alleszins de korte, populaire naam hanteren die hij als kind ook wel gedragen heeft. Op achttienjarige leeftijd ging hij aan het werk Bij Bureau Spaendonck, waar hij zich tot directeur opwerkte. Zijn strekking als auteur werd zeer zwaar beïnvloed door zijn Katholieke achtergrond. Dat resulteerde in een redacteurschap bij het blad Brabantia Nostra, dat hij tot een zuiver literair blad wilde omvormen.

In 1946 publiceerde hij zijn eerste dichtbundel, Een Handvol Verzen, dat ik hier als tweede pakje van de verzending van gisteren ontvangen heb. Het is een stevig boekje geworden, waarin welgeteld vijfentwintig, over het algemeen zeer compacte, gedichten hun opwachting maken. Elk gedicht begint met een rode hoofdletter, en het is fijn vast te stellen dat interpunctie in 1946 nog een punt was. Het ex-libris is een mooi kunstige reproductie van een populaire afbeelding, voorstellende een marktkramer-tandheelkundige-kwakzalver, die met hoge hoed staande op zijn podium een beklompte boer met een doek om het hoofd gewonden verlost van een pijnlijke tand. Hoogstwaarschijnlijk op een behoorlijk pijnlijke wijze. Het onderschrift luidt:

Die van syn tandpijn wil geneesen,
moet daervoor op de markt wezen.

De tandheelkundige gilde zal het graag horen. Maar het kan wel betekenen dat de vorige eigenaars, alvorens hun goed verzorgde dichtbundeltje in het tweedehandscircuit terecht kwam, dit beroep uitgeoefend hebben. De namen duiden alleszins op een echtpaar.
Dat eerste gedicht is een zeer allegorische liefdesverklaring. De dichter laat in de eerste strofe een aantal aan de deuren en ramen zingende kinderen optreden in een als-vergelijking. Die kinderen zijn in het Katholieke zuiden van Nederland en in Vlaanderen genoegzaam gekend als zangertjes, dikwijls in Kerst- en Nieuwjaarstijd.

Maar dan neemt hij zelf de rol van zangertje waar, en legt in de laatste twee verzen zijn ziel bloot. Lees maar.

Voor de Beminde

Mijn liederen zijn gering als schaamle kinderen,
die voor een aalmoes komen zingen aan je raam,
als 't daglicht in de straat begint te minderen
en aan de avondlucht de eerste sterren staan.

Wie zal mij in mijn schamelheid verhinderen
mijn leed en vreugd te komen zingen aan je raam?
Ik weet: jij kunt het lied van schaamle kinderen
niet zonder mildheid langs je venster laten gaan.

Ik vind het prachtig. Krachtig en toch zwak. Sprekend en zo stil. En de beeldkracht van de spiegeling van de tweede strofe in de eerste is gewoon meesterlijk.

Het gedicht moet nog bezinken. Toch heb ik het tweede gedicht ook reeds gelezen, maar nog niet opgenomen. Het bevat dan ook nog een boel geheimen, die ik wil laten groeien.

Nog een gedicht heb ik wel gelezen, en het roept een wondere atmosfeer op. Kent gij het gedicht van de man die de Dood ontmoette, en vierklauwens te paard naar Ispahan reed, waar dezelfde avond de Dood een afspraak met hem had? Een klein beetje van die atmosfeer zit ook in het gedicht genoemd

Ontmoeting

Ik had maar de kortste weg genomen,
een weg vol distels en woekerkruid,
want de avond viel dichter in de bomen
en de wind blies langzaam de sterren uit.

Maar aan de rand van een bloeiende tuin,
geurend van appels, pruimen en peren,
blies een bultenaar op zijn kranke bazuin;
"Kunt gij het geluk uw rug toekeren?"

Hoe vreemd: teruggaand heb ik genomen
de langste weg, langs de hoogste bomen.

Veel, dikwijls en traag lezen, dat moet je met deze poëzie doen.

Als u nog leeft, Anton Eijkens, en dat hoop ik vurig, groet ik u op dit middernachtelijk uur. Het woord groet leest u beter als "dank".

maandag 1 augustus 2011

Pater Stracke

Ongelooflijk maar waar. Ik ben er weer. Toch in afwachting van betere tijden. Maar niet getreurd. Het virus heeft me nog steeds te pakken.

Vandaag arriveerden twee pakketjes mij per gewone post. Eén ervan bevatte het Gedenkboek Pater Dr. D. A. Stracke S.J. Weer een pareltje bij in mijn bibliotheek, weer een boek dat bij het lezen meer vragen dan antwoorden zal oproepen. Alhoewel, het boek zelf is bij de eerste, diagonale lectuur van vanmorgen, eerder een antwoord.

Op 26 april namelijk heb ik de Secretaressendag bezongen, die me ondermeer de Viola Animae bezorgd heeft. En precies in de randgeschriften van deze Viola vond ik verwijzingen naar het Ruusbroecgenootschap, opgericht door deze zelfde Pater Stracke.

In dit gedenkboek wordt verwezen naar bepaalde geschriften van Pater Stracke, betreffende de Nederlandse letterkunde en Mystiek. En dan valt onvermijdelijk naam van het Ruusbroecgenootschap, tegenwoordig een deel van de Antwerpse Universiteit, en het befaamde tijdschrift "Ons geestelijk erfgoed". Sterker nog, Het volgende hoofdstuk in dit gedenkboek handelt ronduit over het Ruusbroec-Genootschap, en werd geschreven door niemand Minder dan Z.E. Pater Dr. L. Moereels s.j. Deze figuur was op zijn beurt auteur van de nabeschouwingen in de Viola, en president van het Ruusbroecgenootschap. De bijdrage zelf is een overname van een uittreksel uit het inleidend woord tot het Congres over de Nederlandse Vroomheid, gehouden te Gent in April 1952. Deze toespraak werd geplaatst tussen het werk van E.P. Stracke, omdat ze zo nauw aansloot bij de vorige bijdrage. Sommige blogs houden zich bezig met het fotograferen van bekende en minder bekende bibliotheken. De foto op bladzijde 86 is er één van de bibliotheek van het genootschap, een doorkijk door liefst drie boekenkamers. De prachtige in gelijke banden (her)ingebonden werken staan op zeer eenvoudige boekenplanken samengebracht, en de zwart-witfoto geeft zulk een heerlijk tijdsgebonden beeld van hoe een wetenschappelijke verzameling zich in handen van zéér geleerde wetenschappers voordeed.

Weerom moet ik dus boeken naast mekaar leggen, kruiselings lezen, en hopen dat mijn kleine verstand nog net groot genoeg is om toch een kleinigheid te begrijpen van hoezeer Vlaanderen in het interbellum een waar netwerk van literair intellect is geweest: zij die na universitaire studies hun vlaamsgezindheid trachten te verspreiden, deden dit hand in hand met de eenvoudige burger, die zijn vlaamsgezindheid trachtte te verheffen tot intellectuele verheffing. De Kerk verbond aan die beide aspecten nog haar apostolisch werk (de Vlaming was Christen, de Christen was Vlaming), hetgeen culmineerde in het befaamde AVV-VVK-motief. De culturele, religieuze, politieke en sociaal-intellectuele verheffing van de Vlaming was onontwarbaar. Dit boek is één van de zovele uitingen van deze denkwijze.

Het boek op zichzelf is een stevige hardcover, in groen kunstleer met gouden opdruk en bevat naast belangwekkende bijdragen van allerlei hooggeplaatste academici, politici en religieuzen, weer een aantal mooie en verhelderende foto's, een gegevensbron die steeds mijn onmiddellijke aandacht krijgen.

In het boek bevindt zich ook de papieren Feestwijzer van het Huldebetoon. Het welkom werd uitgesproken door Dr. Fil. J. Goossenaerts. Arhtur De Bruyne, ooit het voorwerp van een bijdrage in deze blog, waar hij ondermeer een levensbeschrijving van Dom Modest Van Assche geschreven heeft, schetste het leven van Pater Stracke. Een muzikaal intermezzo werd door het Akademisch Muziekgezelschap.

Daarna kwamen er groeten uit Frans-Vlaanderen, door E.H. J.M. Gantois, en namens Noord-Nederland sprak dhr J.P.M. Meuwese, burgemeester van Hilvarenbeek dezelfde wensen uit. Ook Drs. J. Van Overstraeten, algemeen voorzitter van de Vlaamse Toeristenbond, Prof. Dr. W. Opsomer namens de Vlaamse intellektuelen, en Z.E. Pater Dr. Dhanis namens het Gezelfschap van Jezus deden hetzelfde. Een tweede muzikaal optreden rondde dit gedeelte af.

Mevrouw Dr. Jur. L. Dosfel, voorzitster van het Inrichtend Komitee en van het Komitee ter Aanbeveling las het Huldeadres dat onder haar leiding opgesteld werd, en niemand minder dan Z.E. Pater Callewaert las de feestrede.

Er werd nog een omhaling gedaan ten voordele van de Indiase Missiewerken van Pater Stracke, waarna het Slotwoord door de voorzitter werd uitgesproken. Willem De Meyer, muziekleraar dirigeerde de samenzang van het Wilhelmus en de Vlaamse Leeuw.

Een tweede toevoeging aan het boek is zo mogelijk nog mooier: de statiefoto van Pater Stracke, die vooraan in het boek opgenomen is, en die bovendien ook prijkt op de geciteerde Feestwijzer, steekt nog als los document in fotografische druk nogmaals in het boek. En, niet onbelangrijk detail, het boek is door de Pater zelf ondertekend op 21/10/56.

Toevoeging: morgenochtend spurt ik naar de zolder, om er het vierde deel van Ten Huize Van, van Joos Florquin te halen. Dat deel bevat namelijk een interview met de toen negentig-jarige Pater Stracke, iets dat ik in de jaren zestig reeds gelezen heb, maar waar ik geen iota meer van weet. Lezen maar!

maandag 13 juni 2011

Moedertaal van Roc Aly

Brief aan Arsène

Grote, oude en eerbiedwaardige Arsène, gij die nog relaties met het verleden onderhoudt, gij die nog kunt putten uit bronnen die voor ons jonge snaken die baby-boomsgewijs de wereld zijn gaan bevolken, en te jong waren om na de verkiezing van Kennedy al iets anders te zien als Jacky, door ons moeder gepromoveerd tot de mooiste vrouw ter wereld, droog gebleven zijn, hebt gij ooit gehoord van de grote dichter Roc Aly?

Sommige dichters, zo is algemeen geweten, schrijven niet voor de lezer, maar enkel voor zichzelf. Het gevolg is, dat dichtwerken, op de wereld losgeschoten in 1958-1959, door Tante Google, nochtans de goedheid zelf, niet meer teruggevonden worden. Twee werken van de hand van deze meester zijn bij haar bekend, een één daarvan is het exemplaar zelf dat ik hier voor me liggen heb: het nummer 511 van de achthonderd die uit de persen gerold zijn. Waar zijn de overige 799 exemplaren? Ongetwijfeld hebben een aantal ervan in bibliotheken een wezenbestaan gekend. Sommige zijn in handen gekomen van genadevolle mecenassen, maar de rest?

Roc Aly kan ik dus niet van een korte biografie voorzien, en zijn bibliografie wordt beperkt tot dit bundel, "Water", uitgegeven in 1959, en "Maar van rozen", waar ik geen verdere letter van kan vertellen, tenzij ik het wil kopen, want een aantal mensen willen deze nobele onbekende dichter en zijn werk toch nog voor de kar spannen om enige centen binnen te rijven.

Hij is een filosoof, zoveel is duidelijk. Hij doorzwemt heel het leven en geeft commentaar op alles wat met het zijn te maken heeft. Maar dichten doet hij niet echt. Hij begint elk werk, of nee, sommige werken is beter, met een mooie dichterlijke frase, maar zijn drang om de filosofische kant van zijn wezen naar buiten te brengen remt hem af. Het eindigt steevast, in de overige 90 % van het gedicht, in een beschouwing die voor hem ongetwijfeld zeer interessant geweest is om aan zijn gehoor kond te doen, maar die toch niet kon wedijveren met andere filosofen die in die jaren tegen de rockzangers moesten opboksen, en dit op hun eigen terrein soms zelfs met succes deden.

Tracht dit maar eens op een pinkstermaandag te verteren:

RUIMTERIJK

De mens ordenen
De tijd en de ruimte
BEHEERSEN

Dat is de ware
Taak van de mens
VANDAAG

Ruimtelijk ordenen
Begint met zich zelf
Daarna met iedereen
Eindelijk alles
DAARBUITEN

ZO MOET HET
ZO ZAL HET
13_12_1958

Gelukkig was het niet lang daarna, zoals gij, grote Arsène ongetwijfeld nog in uw geheugen kunt terugvinden, Kerstmis en heerste er, als je de dreiging van het communisme niet meetelde, weldra weer een ogenblik vrede op aarde. Een dichterlijke inleiding is zelfs hier ver te zoeken. Een statement, een verklaring, een verzuchting. Maar ik snap er gewoon weer niets van, dat zal het zijn.

De volgende vind ik al begrijpbaarder. Maar veel dichtkusnt vind ik toch niet terug.

MOEDERTAAL

Kon ik maar de chinese taal
Schrijven - zeshonderd miljoen
Mensen - halve, stukken of gehele -
Zouden mij begrijpen - ik zou de
WARE VLAMING ZIJN

Was ik maar een amerikaan
Of een britse werker of geleerde
Wat zouden die vierhonderd
Miljoen angelsaksers mij goed
BEGRIJPEN

En als hindou mij met meer
Dan driehonderd millioen van
Dezelfde beschaving voelen of gelijk
Een sovjet minstens tweehonderd
Millioen etend van dezelfde tafel

Was er maar een wereldtaal
Om als moederspraak door drie
Miljard mensen te worden gezongen,
Want als vlaming moet ik mij
Nog vergenoegen met gevoels-
Argumenten, iets dat moet
VERDWIJNEN

Help! Afgezien van het feit dat het begrijpbare van dit werk ligt in de strijd van een kleine taalgroep om begrepen te worden over de ganse mensheid, kan ik uit deze woorden niets meer dan een noodkreet van een individu uit een kleine groep puren, die zijn idee aan de ganse wereld wil verkopen, en het daar moeilijk mee blijkt te hebben. Terecht. Want als je wat te vertellen hebt, en je vindt papier daarvoor de beste weg, moet je een en ander goed formuleren, en kiezen: proza of poëzie.

Hij heeft poëzie gekozen. Van Ostayen ligt niet ver van hem vandaan op de loer, en fluisterde in zijn oren dat het visuele aspect van een bladzijde poëzie het halve gedicht is. En dus wordt er druk geëxperimenteerd met bladschikkingen, en doemt het woord "Boem" zowaar op om nog wat meer variatie in de uitdrukkingsmogelijkheden te gebruiken.

Het enige echt poëtische onderwerp dat ik heb teruggevonden is ondergebracht in het gedicht: De Dood. Dit gedicht is ook Van Ostayaans van bouw, en ik rijf de woorden dus maar horizontaal aan mekaar, anders lijkt mijn bijdrage helemaal op niets.

En ik lach - Omdat - ik haar - Voel - Wij - LACHEN -  - Omdat - Een mens - Zo'n - Aardig - Kruipdier - IS - - VEEL - STAART - EN - WEINIG - KOP - MAAR - EEN - GROTE - BEK

Ik kan er niet van wakker liggen, en als ik het te veel lees, kan ik er niet van slapen. Dus grote Arsène, help mij: wie is die Angy Young Man, die lang nadat Jack Kerouac reeds uitgepraat was, nog Young en Angry tegen de wereld aanschopte, in een moedertaal die te klein is om wereldwijd begrepen te worden, en dus de dood zijn te grote bek verweet? Hij is zo lief geweest het dichtbundeltje te signeren, en droeg aan Jacky en aan nog iemand dit werkje"van harte" op, en deed dat op 13.9.1970. God, De Slang, de Dood, het Heelal, Het communisme, het Vlaams... hebbe(n) zijn ziel.


zondag 12 juni 2011

De Vlaamse taal is wonderzoet

voor wie haar geen geweld aandoet.

Soms krijg je zo van die mailtjes in je brievenbus, die net dat ietsje boven de andere uitsteken. Een of andere dichteraar heeft een en ander op een rijtje gezet, en deze wil ik de lezer niet onthouden. Want weet je, hij heeft best gelijk: de Nederlandse taal is best moeilijk om aan te leren. Lees maar.

Men spreekt van één lot, en verschillende loten,
maar 't meervoud van pot is natuurlijk geen poten.
Zo zegt men ook altijd één vat en twee vaten,
maar zult u ook zeggen: één kat en twee katen?
Laatst ging ik vliegen, dus zeg ik vloog.
Maar zeg nou bij wiegen beslist niet: ik woog,
want woog is nog altijd afkomstig van wegen,
maar is dan 'ik voog' een vervoeging van vegen?

Wat hoort er bij 'zoeken'? Jazeker, ik zocht,
en zegt u bij vloeken dus logisch: ik vlocht?
Welnee, beste mensen, want vlocht komt van vlechten.
En toch is ik 'hocht' niet afkomstig van hechten.
En bij lopen hoort liep, maar bij kopen geen kiep.
En evenmin zegt men bij slopen 'ik sliep'.
Want sliep moet u weten, dat komt weer van slapen.
Maar fout is natuurlijk 'ik riep' bij het rapen.
Want riep komt van roepen. Ik hoop dat u 't weet
en dat u die kronkels beslist niet vergeet.

Dus: kwam ik u roepen, dan zeg ik 'ik riep'.
Nu denkt u: van snoepen, dat wordt dan 'ik sniep'?
Alweer mis, m´n beste. Maar u weet beslist,
dat ried komt van raden, ik denk dat u 't wist.
Komt bied dan van baden? Welnee, dat wordt bood.
En toch volgt na wieden beslist niet 'ik wood'.
'Ik gaf' hoort bij geven, maar 'ik laf' niet bij leven.
Dat is bijna zo dom als 'ik waf' hoort bij weven.

Zo zegt men: wij drinken en hebben gedronken.
Maar echt niet: wij hinken en hebben gehonken.
't Is moeilijk, maar weet u: van weten komt wist,
maar hoort bij vergeten nou logisch vergist?
Juist niet, zult u zeggen, dat komt van vergissen.
En wat is nu goed? U moet zelf maar beslissen:
hoort bij slaan nu: ik sloeg, ik slig, of ik slond?
Want bij gaan hoort: ik ging, niet ik goeg of ik gond.
En noemt u een mannetjesrat nu een rater?
Dat geldt toch alleen bij een kat en een kater.

U ziet, onze taal beste dames en heren,
is, net als ik zei, best moeilijk te leren!