Pagina's

ALS JE DE DUIVEL WILT BESTRIJDEN, MOET JE ZIJN BOEKEN LEZEN

danny.bloemenhof@gmail.com

vrijdag 31 december 2010

Dichtbundels in de sneeuw 3 (10 tot 12)

10), 11) en 12) Een dichter neemt zich al eens de vrijheid zijn naam naast zich neer te leggen en een pseudoniem te gebruiken om zijn werk te ondertekenen. Zo iemand is Toon de Mindere. In zijn naam is meteen besloten wie hij werkelijk is: een Pater Minderbroeder. Zijn poëzie is uiteraard een religieus getinte lofzang op de natuur en de godsdienst. Hier en daar staat hij aan het graf van een kind, en voert een kinderlijke rede over wat komt na het leven. Gezelle staat naast hem, dat spreekt uit gans zijn werk, waarvan ik hier drie bundeltjes bij me heb, alle uit dezelfde aankoop die ik hier eerder vermeld heb.

Wanneer je de naam "Toon de Mindere" bij tante Google intikt, krijg je een aantal werken van hem te zien die te koop aangeboden worden. Maar geen enkel biografisch gegeven is er te vinden. Dus zal ik maar weer eens universiteiten en archieven belagen in de hoop dat ze me meer over deze dichter kunnen vertellen.

Deze drie bundeltjes maken deel uit van een cyclus van vier, genaamd Strootjes, Vuursteentjes, Hemelvonkjes en Hemellawerken. Die laatste titel laat zich door De Bo verklaren als synoniem voor Leeuwerik. Lawerk. Hemel-lawerk. De vogel die naar de hemel klimt, van daarboven zijn jubelend lied zingt, en zich dan weer terug naar zijn nest stort, midden het gewas. Die vergelijking hanteert de dichter om "Wilfried : In paradisum" een eeuwige gedachte mee te geven in het graf. Het laatste vers van dit gedicht is tekenend voor de ganse poëzie die ik lees:

Nóóit-vallende leeuw'rik, zweef boven de vlag!
U volgen al zingend nu-blíjde klaroenen!
Bekom ons uw klímmenden vlucht en uw slag,
die voeren .. naar "hemellawerkevisioenen"!

Dat ik Gezelle er niet zo maar bij haal, wordt bewezen door een ingevoegd drukwerkje, de reproductie van het handschrift van Hilarion Thans, die het volgende zegt:

12 X 37
Waarde Medebroeder

Mijn oordeel over uw dichten is dit:
Een dóór-Vlaamsche Franciskaansche, priesterlijke inspiratie. Een Gezelliaansche geesteswending en schrijftrant. Vaak een gansch persoonlike visie; en zeer keurige, echt-dichterlijke, zegswijze.
Deze verzen staan zéér dicht bij 't geloovige, eenvoudige volk - en dit is wel hun meest verblijdende verdienste.
Van harte genegen!
Getekend P. Hilarion.

Op de achterkant van dit drukwerk laten ook Cyriel Verschaeve en Joris Eeckhout hun mening horen. Betekenisvol daarbij is de tekst van Joris Eeckhout, die letterlijk het volgende zegt, te

Gent, 11-5-39.
Gezond-blozende, rijpe vruchten!
Doe stil voort. Stoor u niet aan al dat pseudo-kritisch geleuter, dat er maar is om eigen persoontje te belichten (en belachelijk te maken).
Toon de Mindere is de meerderwaardige van velen die hem voor minder wegzetten.
Uw verzen zijn er om goed te doen - en doen het !
Joris Eeckhout. Lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie. Auteur van de serie "Litteraire Profielen", enz.

Als ik deze lofzang letterlijk mag nemen, heeft de kritiek Toon de Mindere niet gespaard, zijn poëzie wegens te eenvoudig in de grond geboord. Maar de heruitgave van het werk uit 1937, gedaan in MCMXXXIX, op de vooravond van de oorlog dus, als verbeterde uitgave toont wel aan dat het succes had, al was dan een verbetering nodig. Helaas ontbreekt het eerste werkje Strootjes in deze reeks. Maar dat belet niet dat het om een vondst gaat: ze worden inderdaad te koop aangeboden, maar de dichter zelf is eigenlijk nog een grote onbekende. 70 jaar zijn blijkbaar voldoende om totaal in de plooien van de literatuurgeschiedenis te verdwijnen.

Biografische gegevens ontbreken voorlopig totaal, al ken ik via Hilarion Thans nu ook zijn kloosternaam: Pater Antonius-Marie, zoals ook in Google-books te lezen valt, waar de digitale versie van een werk van de hand van Arnold Smits vrijgegeven wordt. Inderdaad, in het boek "Arnold van Tiegem, Ridder-Bisschop Leven van de stichter van de Abdij van Oudenburg, Patroon van de Brouwers." wordt Toon de Mindere aangehaald als de auteur van het Arnoldusspel, opgevoerd in 1984, en getoonzet door J. Tinel. De voetnoot naar aanleiding van deze vermelding verduidelijkt: "Toon de Mindere (P. Antonius-Marie): Arnoldusspel. Geschiedkundig openluchtspel met koren (getoonzet door J. Tinel). Oudenburg, 1935." Diezelfde Arnold Smits trouwens is één van de abten van de abdij van Oudenburg geweest, dus hij wist alvast wie Pater Antonius-Marie was. Daar moet ik het dus gaan zoeken.

Mooi is ook het devote prentje dat op bladzijde 7 van dit bundeltje "Hemellawerke" steekt, en een koorknaapje met wierrookvat voorstelt, die hemelse stralen ontvangt, symbool van Hemelse genade en aanwezigheid. Het is een illustratie die bij het gedicht "Het misdienaartje op zijn praalbed" hoort, met als onderschrift: Zijn mooiste droom!. Zou er bij elk gedicht zulk een illustratie behoren? of één enkele bij elke dichtbundel. Ik heb ze alle drie doorbladerd, maar vind er geen andere. Spijtig.

Zijn mooiste droom als knaapje rein,
was eenmaal misdienaar te zijn
en in Gods huis te wonen.

Zijn mooiste droom is in de dood uitgekomen. Zo is de poëzie van deze priester: tegelijk hard en zalvend. Het is een navolger van Gezelle, dat lees je in elk vers. Ook Gezelle heeft aan menig graf zijn gelegenheidspoëzie voorgedragen, en op gedenkprentjes een zalvend woord verspreid.

De drie boekjes zijn in uitstekende staat, en hebben in een goed gestruktureerde bibliotheek gestoken. De ex-librisstempel bewijst dat ten overvloede: hij vermeldt : Ex Libris Passionistarum Kruishoutem". Het is een abdijbibliotheek waaruit deze boekjes komen. Het zijn prachtige dichtbundeltjes, die ik nog lang zal koesteren.

woensdag 29 december 2010

Dichtbundels in de sneeuw 2 (6 tot 9)

Na de Hoewaer-bundels volgen hier de voornaamste andere bundels, die best wel mogen gezien zijn. Niet alle zijn ze in beste staat, maar voor het overgrote deel is de staat met een gerust geweten als meer dan voldoende te noemen.

6) In 1943 werd het Verzameld Werk van Guido Gezelle uitgegeven, met het beroemde voorwoord van de toen grootste Gezellekenner, Prof. dr. Frank Baur. Het exemplaar dat ik hier voor me heb liggen is de derde herziene druk, door Standaard-Boekhandel Antwerpen uitgegeven. De blauwlinnen huid heeft een zware vervuiling door vocht, die het beeld ontsiert, maar die wel de blok voor het ergste behoed heeft. Guido Gezelle's Dichtwerken omvat zijn Dichtoefeningen - Gedichten, Gezangen en Gebeden, Liederen, Eergedichen et Reliqua en The Song of Hiawatha. Vooraan dreigt het blok los te komen van de hard-cover, zodat een snelle restauratie verdere achteruitgang moet voorkomen. Het zijn alle argumenten die enkel de financiële waarde van het boek omlaag halen, inhoudelijk is het echter onbeschadigd, en alszodanig krijgt het een mooie plaats tussen mijn andere Gezelle-boeken.

7) Van Jozef Muls heb ik nu ook de Verzen, een bundel uitgegeven te Antwerpen anno domini MDCCCCXII. Helaas is deze 97-, bijna 98-jarige dame door haar leeftijd getekend: zij heeft een overdaad aan roestvlekjes, over het ganse boekdeel heen, want het papier waarop deze gedichten gedrukt zijn, is dik en van slechte kwaliteit. Ook de bruine omslag met prachtige art-nouveauversieringen heeft afgezien, zonder echter het globale beeld geweld aan te doen. De rug is beschadigd, zonder fundamenteel het boek te degraderen. Het blijft wel een unicum: dit werk is zijn enige dichtbundel, op dertigjarige leeftijd geschreven. Later ging hij zich meer toeleggen op kunsthistorische essays en kritiek. In een bijdrage enige dagen geleden heb ik het ook over zijn werk Bruegel gehad, waaruit ik inderdaad onthouden heb dat hij na al die eeuwen van oppervlakkige en overgeleverde, dus nooit tegengesproken wijsheden het aandurfde een reëel beeld op te hangen van de grote schilder, en daarbij zowel analytisch als synthetisch te werk ging. Maar Jozef Muls als dichter: het heeft blijkbaar niet lang geduurd. Na dit bundel heeft hij zijn ware roeping gevolgd. De heldere klare taal die hij bijvoorbeeld gebruikt in zijn sonnet "Aan eene vrouwe" zegt heel duidelijk ook wat er in zijn echte leven is gebeurd: hoewel de vrouw aantrekkelijk was, heeft hij zichzelf noch haar belogen, en is een andere weg opgegaan.

Aan eene vrouw




Gij hebt mij zoo bezien dat uit uw oogen
de liefde zwijgend mij-waart is onttogen,
uw hert mij gevend, als de rein offerande,
geboden bang, met witte bevende handen.




Ik voel de goedheid uit uw wezen glimmen,
oneindig teer, als tanende avondkimmen,
uw blikken streelend zacht mij ommewaren
als vlinders vleugelend om blommen varen.




Ik draag zoet licht in mijn geloken ogen
en kan 't u geven in een langen blik,
maar 't waar voor u maar schijn en lieve logen.




Mijn liefde, vrouw, en werd u niet geboren,
en valsch gevoel, ik in mijn hert verstik,
o ga mijn beeld, een droom gelijk, verloren.

Heerlijke poëzie, een liefde die er geen is, door een volwassen man weggeborgen in één gedicht. De parrallel met zijn schrijverscarrière is opvallend.
8) en 9) Jozef Droogmans, als u met dit label naar de tekst van vroeger gaat (Limburg, Limburg allein) zal je in de laatste paragraaf een citaat vinden van deze oud-dorpsgenoot. Hij heeft het over de heropstanding van de Limburgse dichtkunst, en citeert er de namen van Hilarion Thans, Pieter Geert Buckinx en Jan Melis als de motoren achter deze artistieke opleving. En nu heb ik dus in één klap twee authentieke dichtbundels van voor me liggen. Rithmen & Melodieën, verzen van Jan Melis uit 1927, en Schaduwland uit 1948. Beide boekjes hebben zwaar afgezien, maar hebben toch hun mooie uitzicht bewaard. R & M was gebrocheerd, maar het ijzerwerk van de nieten is zwaar aan het roesten gegaan. Door de gewoonte is het boekje bij mekaar gebleven, maar ik moet toch een ingreep doen, anders gaat het helemaal verloren. Schaduwland heeft ook last van roestvlekken.

Lied




Waar zijt gij die mijn dagen hebt gevuld
Met tederheid en glans van gouden rozen,
Gij die mijn ongedurigheid geduld
Geleerd hebt en met stillend handekozen




Mijn tomeloze paarden hebt gemend,
Met zachte dwang mijn barse wil bedwongen,
Waar zijt gij die mijn nood en naaktheid kent
En die mijn heimwee hebt in slaap gezongen ?




Ik ben waar elke vreugd in 't niet verzinkt
En grauwe gieren om de slapen scheren,
Waar elke wens tot welkend lover slinkt
En ieder woord een lied wordt van ontberen.




Wanneer de vrucht gegroeid uit deze pijn
Ligt rood als bloed in onze hand geronnen,
Drink dan, mijn bruid, van deze donkre wijn,
Zo rijp en geurend aan ons hart gewonnen.

Heerlijke liefdespoëzie, zoals die hernomen wordt in "Lied" uit Schaduwland, en die wijst op de tijdeloze kracht van Melis. Niet voor niets zet Droogmans de naam van Melis rechtstreeks naast Buckinx. Het gietertje van gisteren staat fier tussen zijn nieuwe bloemen!

Bovendien moet ik nog een toevoeging doen aan mijn bijdrage van gisteren. Want ik heb nog een bundel van Trudo Hoewaer over het hoofd gezien. Dat is dan nu aangevuld in deel een van deze winterse dichtbundels.

dinsdag 28 december 2010

Dichtbundels in de sneeuw 1 (1 tot 5)

Soms moet je al eens risico's nemen in het leven. In de oertijd deden we niets anders. Toen we nog in pelsen mantels rondliepen, omdat we niets beters konden vinden, wisten we meestal 's morgens niet wat we 's avonds zouden eten, en dan waagden we al eens een keer ons leven om op een koude winternacht ten minste met een volle maag aan  het vuur te kunnen in slaap vallen. 15.000 jaar voor Christus had Kerstmis zo zijn eigen charmes.

Zoveel risico is er voor ons niet meer bij. Dus toen ik die aankondiging zag, dacht ik: toch maar een keertje een risico nemen. God weet wat er kan in zitten. Dat bleek heel wat te zijn.

Ik ga een korte opsomming geven van de titels waar ik alvast superblij mee ben. Om diverse redenen. Toen ik een paar maanden geleden een getekend werk van een leerkracht uit mijn middelbare school te pakken kreeg, wilde ik al eens een jubelbericht neerschrijven in deze blog. Hier komt dan een vervolg.

(Nota van 12 augustus van OudHerk, verjaardag van Mijn Notoire Zus, die in Maastricht of omgeving woont, en nu dus vereeuwigd wordt in deze blog: door de gestage toevoer van dichtbundels, en literatuur over de dichtkunst, alsmede van allerhande tijdschriften die als een valse Raden Adipati "de dichtkunst onder hun bevoegdheid hebben, nummer ik deze werken mee in de reeks Dichtbundels in de Sneeuw, daar de nummering daar pas van reeks 4 begonnen is.)
1) Trudo Hoewaer, Littekens en sporen, 1960. Dit is het nummer 6 van 350, getekend en in uitstekende staat.

2) Trudo Hoewaer, Voorbij de dingen, 1943. Dit is nummer 17 van 250, getekend en in goede staat. Merkwaardig is dat de dichter dit werk opgedragen heeft "Voor Ghijsen José Zeer hartelijk. Getekend, Hasselt, den 20-V-'43". Ghijsen José? Daar moet ik meer van zien te weten. Ook al omdat in de volgende bundel ook een opdracht staat:
3) Trudo Hoewaer, Ode aan de eenzaamheid, 1953. Dit is het nummer 102 op 300., getekend, in zeer goede staat, en opgedragen "Voor mijn vriend en Kunstbroeder Jos Ghysen Zeer hartelijk toegenegen. Hasselt, de 13/XII/'53, getekend".Maar dat is nog niet alles!
4) Trudo Hoewaer, Ode aan de stilte, 1954. Dit is het nummer 1 van 250, getekend en in uitstekende staat, en opgedragen "Voor mijn goede - trouwe vriend Jozef Droogmans, met de allerbeste wensen voor nog vele zonnige en vruchtbare jaren! Zeer hartelijk toegenegen! Hasselt, de 25/II/'55, getekend". Hier val ik even van mijn stoel. Jozef Droogmans heb ik hier ooit opgevoerd als een dorpsgenoot, een eenvoudige maar erudiete persoonlijkheid, privé-secretaris van de provinciegouverneur. Het bundeltje zelf is eigenlijk reeds in zijn 250 exemplaren opgedragen "Voor Mijn goede vriend Jozef Droogmans, de sympathieke Voorzitter van "De Vereniging van Limburgse Schrijvers", naar aanleiding van zijn 60st. jaar." Toen ik het over Jozef Droogmans had (Jefke, zoals mijn vader hem noemde) sprak ik reeds over de legendarische bibliotheek van deze man. Hier wordt meteen geschreven en gedrukt bevestigd waarom dat zoal kan geweest zijn. Het spreekt vanzelf dat deze opdracht de dichter verplichtte het nummer 1 dan ook te schenken aan de feesteling.
Toevoeging op 29 decmeber 2010.
5) Trudo Hoewaer, Caleidoscoop, 1973. Ongenummerd, ongesigneerd. Uitstekende staat.
In het pakket dat ik aankocht vind ik, de wetten van het toeval volgend, dus 4 (5, na toevoeging) bundels van Trudo Hoewaer, waarvan twee, misschien drie opgedragen aan op zijn minst gezegd gigantische Limburgse persoonlijkheden. De waarde van de aankoop is dus door deze 4 (5) werken ruimschoots overtroffen. Niet zozeer financieel, daar ik niet vlug verkoop, maar zeker op literair en emotioneel vlak. Het pakketje ligt hier naast me, en meet geen 2 centimeter dikte. Ik ben zo fier als een gietertje.

vervolgt

dinsdag 14 december 2010

De Wijsneusclub

In 1982 kocht ik, aangetrokken door zowel de titel, de auteur als de prachtige uitvoering, het boek "Vlaamse schrijvers, vijfentwintig protretten" door Gaston Durnez. Het onderwerp, de beschrijving van het leven en werk van een aantal schrijvers in één bundel samengebracht, deed me veel deugd. Ook de keuze van de schrijvers, waaronder Boon, Claes, Streuvels, van den Broeck, Claus, Elsschot, en ook de vrouwelijke witte raaf Maria Rosseels (oeps, tikfoutje: Maria Rosseels is geen witte raap) gaf me veel leesprezier.

Ik smaakte de badinerende studies wel, Gaston Durnez heeft me altijd geboeid, eerst toen ik hem leerde kennen via zijn inleiding op de allereerste bundel Cartoons, naar aanleiding van het Humorfestival te Heist-aan-Zee, waar hij zoals dat zijn handelsmerk was, op een volkomen eigenzinnige wijze de betekenis van die eigenaardige tekeningen, die los van alle realiteit bekeken werden door een archeoloog in het jaar 2050 of iets degelijks, tracht te verklaren. Gaston d'Urnez, zoals hij de verteller noemde, had het over de roze meisjes, die in een charmante archeologische vondst ook ten tonele gevoerd werden, en zo leerde ik de humorist Durnez kennen. Later werd hij voor mij eerder een journalist, die wel eens durfde te graven in vieze poelen. Maar altijd had hij zijn eigen, onnavolgbare kruidige taal als wapen om dingen te zeggen, die veel verder gingen dan de woorden die hij gebruikte.

Zo kwam ik ooit te weten dat hij als jonge journalist voor de Standaard een aantal repressieprocessen gevolgd heeft, waarbij hij er niet voor terugschrok, bijvoorbeeld in het geval van Bert Peleman, om de rechter in zijn nochtans Katholieke en Vaderlandslievende krant ronduit partijdig te noemen. Maar De Standaard is niet zo braaf, zijn wortels werden herplant tijdens de oorlog, en deze AVV-VVK-boom groeide niet op basis van brave gebroken armen en -benenjournalistiek. Hoewel Peleman inderdaad in de collaboratie verzeild geraakt was, heeft hij gaandeweg zijn houding gewijzigd, en op het einde van de oorlog had hij zelfs ernstige spijt over zijn houding. Dat belette destijds geen rechter de doodstraf uit te spreken, en dankzij een tussenkomst van een aantal van Vlaanderens grote literatoren, alsmede door een brief, waarin hij een bevriend dichter om zijn mening vraagt over werk, geschreven in gevangenschap, en waaruit bleek dat het dichtwerk een soort van aangeboden excuus was voor zijn houding, werd de doodstraf omgezet in een aantal jaren, die door opeenvolgende herzieningen uiteindelijk leidden tot zijn vrijlating in 1950.

Tussen 1967 of omstreken (jaar van de publicatie van de cartoonbundel bij het Davidsfonds) en 1982 (de portretten) is mijn beeld over de journalist-auteur grondig geëvalueerd. Wat hij voorheen en nadien deed of nog gedaan heeft, het beeld van hem werd definief gevormd, en kende zijn hoogtepunt in dit boek.

Ik begreep de aanwezigheid van een dichterlijke kwibus als Jotie 't Hooft naast Herman De Coninck niet. Die mening is ondertussen ook herzien, en Anton Van Wilderode maakte als bezadigd erudiet dat schijnbaar gat in de poëtische afdeling weer goed. Het helpt ook te weten dat het boek uitgegeven is bij Manteau, en dat de iconografie verzorgd werd door J. Weverbergh. Maar dat is de menselijke kant van de keuze die Durnez al dan niet heeft willen of moeten maken bij het selecteren van zijn auteurs. Die keuze werd bovendien nog meegestuurd door de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen, die de auteur dan weer beloonde door het werk te verkiezen tot "Boek van de Maand". Echt vrije keuze bestaat enkel in een totalitair regime: je moet, of je moet, kies maar.

Het stoorde mij dat de "witte raap" Rosseels eenzaam de vrouwelijke kar moest trekken, en dat stoort mij nog steeds, maar achtentwintig jaar geleden was er nog geen verplicht kwotum aan vrouwelijk intellect vereist om maatschappelijk aanvaardbaar te zijn, ook niet bij Manteau, waar nochtans een sterke vrouw aan de leiding stond. De feministische beweging van eind jaren zestig begin jaren zeventig was ondertussen uitgegroeid van een wild om zich heen schreeuwende bende baas-in-eigen-buik-dames tot een brede beweging, die zich om het percentage dames in een boek minder bekommerde dan wel de politieke aanwezigheid in steeds meer regeringen, om maar één voorbeeld te noemen. Schreeuwen was er niet meer bij, resultaat des te meer. En er is nog werk voor enige tientallen jaren.

Vorige zaterdag ging ik even op stap, om met een boekenverkoper een lading zwaargewichten om te ruilen tegen een aantal euro's. Tussen die zwaargewichten was dus ook dit mijn tweede exemplaar van deze portretten. Ik heb het boek vanavond diagonaal opnieuw doorgenomen, en ik zie hoe achtentwintig jaar kunnen knagen aan een gevormde mening, vooral als ze later getoetst kan worden aan de menigvuldige en vele lectuur, soms met moeite uitgevoerd, van meer werk van éénzelfde en gelijkaardige of net zeer anderssoortige auteurs.

Maar ook de aha-erlebnissen waren weer menigvuldig, en ik merk eens te meer dat je een goed werk niet dikwijls genoeg kunt lezen. Zo heb ik op zolder een bundeltje biografieën van Vlaamse auteurs liggen, waarvan ik nooit ben te weten gekomen waar het nu eigenlijk vandaan kwam. Nu weet ik het, dankzij de beschrijving van de auteur Jan Van Nijlen door Gaston Durnez, die trouwens Van Nijlen zelf niet eens gekend heeft. Ik heb het dan over de bundeling genaamd "Toortsen", zeer degelijk werk, maar de bundeling van brochuretjes per tien in een paar reeksen is daar toch enigzins wazig over. Ooit gehoord over de "Wijsneusclub"? Ik ook niet. Maar Jan Van Nijlen werd op een foto vereeuwigd, en opgenomen in een lijst van 50 auteurs, van wie de foto's mochten gekleefd worden in twee albums met een sumiere beschrijving van leven en werk.  Maar dan zegt M. Van Der Bruggen, die blijkbaar woonde aan de Hundelgemse Steenweg te Ledeberg, het volgende:

Pa en ma, grotere broer en zus, en U later, vinden natuurlijk een volledige inlichting over alle Vlaamse schrijvers in onze uitgave "Toortsen", waarover inlichtingen te bekomen aan hetzelfde adres.
Deze wijze woorden werden gericht aan de leden en lezertjes van de "Wijsneusclub", die deze afbeeldingen en albums aanbood ter verrijking van de geest.

De Aha-erlebnis zit hem in de schijnbaar onvindbare Wijsneusclub. Google kent ze niet. Maar de naam Van Der Bruggen te Ledegem levert de oplossing. Eén website laat achter het gordijn kijken. Wijsneus Speurt, heet de reeks en het het boekje dat te koop aangeboden wordt, is van de hand van Cor Ria Leeman, onder de titel: "En nu ... echt naar de maan", bij uitgeverij V. Van Dieren te Antwerpen uitgegeven als Jeugduitgaven "De raket", onder redactie van ... E.H. Van Der Bruggen, Ledeberg.

Uit deze korte speurtocht van deze wijsneus zal naar alle waarschijnlijkheid een verdere speurtocht ontspruiten, met vrijwel zeker een mail naar een heemkundige kring, die me hopelijk op een ernstige manier kan inlichten over leven en daden van deze Eerwaarde Heer.

Als iemand alvast iets meer weet, ben ik één en al oor om meer te weten te komen. Mijn mailadres is gemakkelijk te achterhalen. Leden van de Wijsneusclub hebben daar geen probleem mee. En ik bekijk mijn onaanzienlijke boekjes van de Toortsen-reeks weer met andere ogen. Met dank aan Gaston d'Urnez.

Vlaamse Schrijvers, Vijfentwintig Portretten, door Gaston Durnez, Manteau Antwerpen/Amsterdam, MCMLXXXII.

zondag 12 december 2010

Retrospectieve Robert Herberigs

Een correspondent liet me weten, ook al weer een week geleden, dat er in Gavere een retrospectieve tentoonstelling over het werk van Robert Herberigs wordt gehouden. Op deze link kunt u meer informatie vinden over deze gebeurtenis, en ik ga er zeker trachten heen te gaan. Met het invoeren van de naam als zoekterm kom je er een stuk vlugger. Via de label met dezelfde naam kun je op deze blog mijn bijdragen over deze kunstenaar nalezen. Het spreekt vanzelf dat ik mijn dank aan Jan Vanquaille overbreng voor de informatie, en dat ik een dergelijk initiatief graag meepromoot. Bij deze dus gebeurd.

woensdag 1 december 2010

Wadoedega?

Een van mijn vrienden vroeg me onlangs: "wadoedega zoealnog delutsten taat?". Ik keek eerst verbaasd, raadpleegde vervolgens De Bo's idioticon, om vast te stellen dat mijn gespreksgenoot inderdaad gedeeltelijk idioot was, want een vertaling van enige obscure bantoewoorden, die in 19de eeuwse context nog ooit in gebruik geweest zijn, zijn vlugger gevonden dan een vertaling van wat hedendaags en dus synoniemwaardig hetzelfde als "modern" Aantwarps genoemd mag worden.

Mijn tolk, die in Sint-Niklaas woont, en dus eigenlijk ook wel als een verdacht sujet aanzien wordt, hielp me uit de penarie, en aldus kon ik tot tevredenheid van iedereen de nodige uitleg geven. Mijn schrijfactiviteit heeft zich tijdelijk van locatie verlegd, namelijk in archieven en muf ruikende, maar toch wel belangwekkende documenten snuisterend, copiërend, met de hand of met de machine, bladerend door documenten die je alleen nog met handschoenen mag beroeren, niet omwille van hun ouderdom, maar wel wegens de volksgezondheid.

Tijdens de maanden september en oktober ben ik namelijk op het spoor gekomen van een paar zeldzame uitgaven, die ik van een kontekst wil voorzien. Zo is er bijvoorbeeld een 19de eeuwse auteur, die op een bepaalde manier in verband kan gebracht worden met mijn woonplaats, Oudenaarde, en die enkel in het Frans gepubliceerd heeft, maar waarvan ik tot nu toe uiterst sumiere gegevens gevonden heb. Maar nog vandaag heb ik de twee werken die van hem gekend zijn via Google, te pakken gekregen, nadat ik eerder in de maand oktober een eerste publicatie van hem gevonden heb. Het is op basis van die eerste vondst dat ik mijn queeste begonnen ben. Ik geef geen details, er is nog zoveel opzoekingswerk te doen, en ik moet nog een aantal contacten leggen om meer informatie naar boven te spitten.

Op het gepaste ogenblik zal ik daarmee naar buiten komen via deze blog, en de uitgebreide verslaggeving over mijn zoektocht en mijn bevindingen op de WWW-blog plaatsen.
Ook een andere publicatie uit de 19de eeuw heeft een gelijkaardige geschiedenis: geen sporen via Google, een enkel exemplaar in mijn bezit, en dus briefwisseling, mail- en telefoonverkeer met instellingen waarvan ik hoop en vermoed dat ze me kunnen informeren.

Mijn gewone verzamelwoede blijft onverminderd bestaan, maar de lust ontbreekt me om nog veel neer te schrijven. Om iedereen te troosten, hier een gedicht, zopas geschreven, als was het van de hand van een Antwerpse Gezelle:


Wadoedega

wadoedega
zoealnog
delutstentaat?
 
Gawetetnie?
marasdetwet,
zegtetmadan!
 
Bah, kwijgetnie.
Enasketwist,
danzaaketnie!