Op 30 november schreef ik een stuk over een bezoek aan een antiek- en brokantemarkt in Oudenaarde, waar ik de trieste ervaring had
een prachtboek met een zwaar gebrek aan te treffen bij een antiquair, die daar naast de gebruikelijke stukken in opperbeste staat, ook een boek tussen andere antiquarische boeken aanbood, dat met ook maar een minimum aan beroepsernst, niet op een beurs mag aangeboden worden temidden van andere antiek. Antiek is antiek, en brokante is brokante.
Gisteren was er weer een rommelmarkt hier vlakbij de deur, en deze keer was er een prachtaanbod aan kwaliteitsvolle boeken, gewone rommel ook natuurlijk, en hier en daar zelfs enige welverzorgde boeken die de liefhebber doen watertanden. Deze laatste zijn meestal ver boven het budget dat ik voor deze hobby wil uittrekken, maar tussen de boeken binnen mijn interesseveld heb ik wel een paar schoonheden gevonden die ik voor het gebruikelijke prikje heb kunnen meebrengen. Mijn koopdrift was zo groot, dat ik eerst een winkeltas ben gaan halen, die, toen ze volgeladen was, naar huis kon gebracht worden voor de tweede ronde. En die ronde was de ronde van de waarheid.
De tas met een oor af had blijkbaar een broertje, maar dat broertje had wel nog zijn oor. Ik heb een pracht van een poésies-boekje gevonden. In namaakleer ingebonden, met goud op snee. De eigenaresse heeft er echter geen werk van gemaakt. Er staan slechts een drietal bijdragen in. Daarna stopt het. Was het geen succes? Was er geen interesse van de vriendinnen, of waren zij overdonderd door de schoonheid en de sierlijkheid van de eerste bladzijden, zodat zij een begrijpelijke gène hadden om een aan de voorgaande minder kwaliteitvolle bijdrage te brengen? Lucie heeft haar eerste poëtische bijdrage gevraagd aan Monique P, die een prachtige duif tekende, met een brief in de bek. Zij schreef erbij de volgende lieve woorden, die ook enige overdenking vergden:
A ma chère Lucie
Tout passe avec le temps,
Le temps passe lui-même.
Mais mon amitiée pour toi
Sera toujours la même.
Ton amie
Monique P.
De sierlijke handtekening, de fijne letters die de boodschap brengen in zwarte inkt, geschreven met een kroonpen, dat kun je zien aan de kleur van de inkt, die tot tweemaal toe moest bijgevuld worden, zorgen voor een mooi verzorgde en evenwichtige bladspiegel. Prachtig in zijn eenvoud. Op het volgende blad heeft ene Jan (?) AKPN B een tafereeltje in waterverf geschilderd. Twee kinderen staan in een idillisch landschapje tesamen met een geit en nog iets onbestemds ook iets onbestemds te doen. De kinderen zijn twee meisjes, met mooie kleren aan, en leuke witte sokjes. De schilder had wel talent, liet de ruïne hoogoptorenen boven een poortgebouw, waaronder de weg waarop de drie figuranten staan doorloopt, en de daarboven uitstekende bomen hebben een mooi uitgebalanceerde verdeling van kleur en soort. Zeker geen professioneel werk, maar het talent en de wil tot componeren laat zich toch herkennen.
Het derde en laatse kunstwerkje is al iets minder. Het zijn twee bloemen, die met gekruiste stengeltjes over mekaar liggen. Een violetkleurig, en een geel bloemetje worden ondersteund door een beetje onhandig met potlood bijgevoegde schaduw. J. Lambrechts is de kunstenaar in spe. Beide schilderijtjes hebben geen verdere boodschap, en schieten zo wel een beetje voorbij aan de bedoeling van wat een Poésies eigenlijk moet zijn: een album, dat een vriendschapsboodschap moet brengen, met woord en beeld. Het woord is daarbij het voornaamste, maar de balans daarvoor is moeilijk te bepalen. Daarna volgt de volstrekte stilte.
Toch is het boekje van een ontroerende schoonheid. De vraag die haast onmiddellijk bij me opkwam was dus waaron het daarna ophield. Zoveel mogelijkheden, echter geen antwoorden. Maar het erfstuk van Lucie vond tot op heden geen koper die het hart van een meisje kon of wou begrijpen. Deze jongen wil dat wel doen. Kunnen is er nooit bij, willen wel. Maar een Poésies is dikwijls nog intiemer dan een dagboek. Het vlugge einde van het project wijst erop dat het verlangen naar bevestiging van vriendschap en de zucht naar de schoonheid van een vriendschapsgift niet altijd hand in hand gaan.
Ik ben blij met mijn albummetje, dat deze keer door een brokanteverkoper aangeboden werd voor wat het was; het is allerminst een tas met een oor af. En in tegenstelling tot wat ik in november gezien heb, was de prijs ook zeer redelijk, zelfs te laag: een halve euro werd deze schoonheid waard geacht, terwijl andere onherbergzame rommel veel duurder geschat werd. Maar goed, dat is de charme van een rommelmarkt. Keuren en kiezen.
Toch nog even dit: de laatste week ben ik opvallend stil geweest. Dat heeft twee redenen: een dokter vond het nodig mijn inwendige ik met een bezoek te vereren, en dat is zeker niet bevorderlijk voor de schrijfdrift. Maar ik heb wel gebruik gemaakt van de lange wachttijden om het boek "Brouwer" van Ernest Van der Hallen haast in één ruk uit te lezen. Adriaan Brouwer, de zeventiende-eeuwse schilder met Oudenaardse wortels, die zijn leertijd te Antwerpen, Amsterdam, Haarlem en Leiden gedaan heeft, en tijdens die periode met Bruegel, Frans Hals, Antony Van Dijck en Rembrandt Van Rijn kennismaakte en van hen stielkennis en vriendschap meekreeg, vooraleer hij opnieuw te Antwerpen belandde om daar op nauwelijks drieëndertigjarige leeftijd ten onder te gaan aan de drank. In Oudenaarde hebben ze die reputatie op een positieve manier aangewend om hun eigen reputatie van bierstad kracht bij te zetten. De Brouwerfeesten zijn elk jaar een plezier om mee te maken, maar ik heb het na één keer kennis gemaakt te hebben met enige (ahum, meerdere) pinten te veel, gelaten voor wat het is.
Ook Felix Timmermans heeft een boek over hem geschreven, en ik wil dat kortelings ook lezen, omdat ik het werk van Van der Hallen zo sterk vindt. Een vergelijking dringt zich op. Nu heb ik al meer van Timmermans gelezen, ook zijn werk over Pieter Bruegel, dat ik hier ook al kort behandeld heb. Maar daar viel me in op dat Timmermans te lyrisch werkte in zijn bewondering voor Bruegel, en te zeer de paliteriaanse benadering van de levensgenieter liet doorwegen om de levensbeschrijving van één van onze grootmeesters geloofwaardig te maken.
Van der Hallen is rauwer in zijn beschrijvingen, en de tijdsgeest in acht genomen is het een bijzonder realistische beschrijving van de vanaf de aanvang van deze roman voelbare ondergang van het hoofdpersonnage. Dat haalt natuurlijk de spanning uit het verhaal, maar op sommige momenten is de ijzersterke kracht van de beschrijving van de zwakke kant van Brouwer zo beklijvend, dat je er als het ware bijstaat. Vooral het motorische moment, de delirische dronkenschap die Brouwer zelf inzicht gaf in zijn nakende ondergang, de daarop volgende werkdrift, tijdens dewelke hij zijn meeste meesterwerken geschapen heeft, en zijn onvermijdelijke buiging voor de drang naar alcohol en tabak, getuigen zowel van een onvergelijkelijke kennis van zijn onderwerp, de schilder Brouwer, als zijn inzicht in de menselijke zwakheid. Als Van der Hallen dan enige erkenning genoten heeft voor zijn werk, moeten we toch vaststellen dat hij ondertussen geheel en al vergeten is. Hij was toch geen soort van Brouwer, integendeel!
Als Oudenaardist die hier na meer dan tweeëndertig jaar ingeburgerd is, ben ik niet weinig fier op de aanwezigheid van de reeks schilderijen van Brouwer in het Stadhuis van Oudenaarde: de vijf zintuigen. Wanneer Brouwer op zeker ogenblik één van die paneeltjes schildert, terwijl zijn kameraden toekijken, verwoordt Van der Hallen die momenten op zulk een indringende wijze, alsof hij zelf aan het schilderen was. Hij licht de techniek van Brouwer toe, waarbij die laag na laag over mekaar legt, om in een somber licht in een donkere kroeg die onheilspellende, walgverwekkende atmosfeer van brallende, zatte en onbeschaamde drinkebroers, die hun ongeluk tegemoet zuipen, en daarbij zingen en onbeheerst dansen en springen, vallen en opstaan, in een roes die alleen maar de volgende dagen kan toenemen, te tonen en hun verhaal te vertellen. Zij zijn uitzichtloze mensen, die als enige uitweg nog kunnen drinken en zingen, en zelf elke toekomst als onbestaande beschouwen.
Net zoals de schilder legt de auteur laag na laag, schildert met Brouwer mee, maar met woorden. Hij geeft eerst een algemeen beeld van wat er op op het schilderij moet komen, en beschrijft dat meesterlijk. Dan laat hij met de schilder in een volgende laag het licht invallen dat net de figuranten belicht, maar de rest van de gelagkamer in een onbestemd, typisch bruine donkerte huldt. In een derde laag brengt hij nog steeds op hetzelfde ritme als de schilder met transparant dunne verf de geheimzinnige atmosfeer aan in die nochtans alledaagse omgeving, en daarna gaat hij de details accentueren: een knoop aan de kleding die een lichtflits geeft als weerkaatsing van een nabije flakkerende en rokende kaars, of een wit blikkerende stenen pijp in de hoed van een dronken stamgast. Uiteindelijk worden de kleuren van de kleding vervaagd, zodat ze verglijden in de duistere achtergrond van de kroeg. Telkens schildert Van der Hallen mee wat Brouwer met verf op het doek aanbrengt. Bijzonder sterke bladzijden!
Mooi is dat hij Brouwer, van wie nauwelijks iets geweten is, tijdens het schilderen steeds zijn werk al mompelend laat verwoorden. Hij vertelt voortdurend wat hij doet, en dat is een prachtige stylistische oplossing om ook in de vermoedelijke artiestenziel te kijken. Eigenlijk hoor je Van der Hallen hier ook mompelen, terwijl hij schrijft.
Bij iedere laag die de schilder legt, schildert Van der Hallen met woorden het schilderij na. Ik weet het hangen, ben gaan kijken, en kan alleen maar toegeven dat ik het voorheen, ook met de uitleg van de stadsgids die ik vroeger aanhoord heb, niets van het schilderij afwist, laat staan begreep. En de andere paneeltjes van de reeks stralen exact dezelfde atmosfeer van armoede, verderf en berusting in het lot uit. Ze vertellen elk een ander verhaal dan de naam laat vermoeden. Niet de zintuigen zijn van belang. Die zijn slechts de kapstok waaraan Brouwer zijn sociale klacht hangt. De werkjes zijn gemaakt in een periode dat Vlaanderen onder de weldaden van de Spaanse bezetting monddood, en totaal armlastig gemaakt werd. De mensen waren bang, want voor het minste wachte de strop, de brandstapel of het rad. Boeren werkten in de hoop de oogst te halen, en als ze niet bestolen werden, was er in de winter af en toe nog wat te eten. Ambachtslui werkten in de hoop dat hun producten niet door de bezetter opgeeist werden, en mensen die voor hun inkomen alleen maar een beetje handenarbeid konden verrichten, waren al tevreden met kost en inwoon. Armoede, vrees en berusting in het noodlot troef. Dat was wat Brouwer zijn korte leven lang geschilderd heeft.
Van der Hallen heeft dat op een bijzonder krachtige manier beschreven. Spijtig dat hij Brouwer een bijna poëtisch einde heeft laten sterven, in plaats van hem ergens in een bed voor dood achter te laten, op een onverwarmde en armetierige kroegkamer. Zonder vrienden, zonder priester, zonder welke hulp of ondersteuning dan ook.
Wat als Brouwer de kracht gehad had om te weerstaan aan de drank, de drang tot zelfvernietiging? Dan zou hij naast Frans Hals, David Teniers, Antony Van Dijck, Jacob Jordaens, en aan de voeten van Rubens en Rembrandt van Rijn gestaan hebben. Zijn werk moest geapprecieerd worden, maar kwaliteit drijft boven. Daar waar de anderen bogen voor de mode van de tijd, en voor veel geld pronkstukken als kruisafnemingen, piëta's en andere altaarstukken maakten, of fraaie en gestyleerde portretten van stinkrijke burgers of verwende edellieden vervaardigden, beeldde hij het armoedige, zielige boeren- en stadsleven uit, steeds met een uitstraling van armoede, berusting en verval. Hij had zijn meesterschap verworven, en van de één de kleuren leren bedwingen, van de ander het licht, van een derde de compositie, maar naast zijn meesterschap had hij helaas zijn eigen karakter. Of het gebrek eraan.
Tot daar Brouwer. De andere reden van mijn afwezigheid is te zoeken in het inwendige van mijn computer. Hij is zo traag geworden, dat ik uiteindelijk één of andere software besteld heb om hem even terug wakker te maken. Het blijkt geholpen te hebben. De computer stond blijkbaar vol met stukken en brokken van allerlei gedownloade programma's, die zorgden voor conflicten en vertragingen, en een enkele keer zelfs voor een heus blauw scherm. Een griezel waar ik echt wel bang van ben. Voor wie het interesseert, en meer kent van al dat computergedoe dan ik, heb ik de link helemaal beneden geplaatst.