In zijn laatste nieuwsbrief maakt het Rijksarchief gewag van de vondst van een incunabel in de archieven van de St.-Pietersbandenparochie in de gemeente Hamme. Het gaat om de wereldkroniek van de Nürnbergse stadsarts en humanist Hartmann Schedel uit 1493.
Met een knipoog naar collega-blogger Perkamentus verwijs ik graag naar deze plaats op het web voor het volledige artikel van het RA.
woensdag 31 juli 2013
vrijdag 26 juli 2013
Sterven doen we later wel
Toen ik een jaar of vijf geleden met Akim Willems kennismaakte, tijdens een zoektocht naar gegevens over Malbroek, kon ik niet vermoeden dat ik met een dichter te doen had. Hij was in de eerste plaats voor mij iemand die een gedegen kennis had over studentikoze onderwerpen, zoals de studentenliederen en alles wat eromheen draaide.
De tijd verandert mensen niet, mensen veranderen met de tijd. Tesamen met de tijd. In de loop van de tijd. Niet door de tijd. Zo zag ik in vijf jaar een bibliofiel zachtjes tot rijping komen, niet zozeer als bibliofiel, maar eerder als auteur, die zijn weg zocht. De dichter werd tegelijkertijd wakker. Erotiek, BDSM voorop, spelen een grote rol in zijn werk.
En dan kwam ook nog de schilder bovendrijven. Eerst met frèle eenvoudige tableaus, waarin hij in niet geringe mate zijn liefde voor zijn zoontje neerlegde. Maar het gaat vooruit. Langsheen geschilderde cartoons waarin zijn onderwerpen genadeloos een kwak verf toebedeeld krijgen om zijn eigen waarheid te vertolken, zijn we nu al gekomen in projecten die in opdracht van grote sportmanifestaties uitgevoerd worden. Ondertussen dartelt hij rond op allerhande manifestaties, tentoonstellingen en kunstavonden, schildert ter plaatse, slamt gedichten recht naar de overwinning, en zelfs de Gentse Feesten zagen hem wel zitten. Of beter, staan, in een raam op de eerste verdieping.
Het onderstaande gedicht is er een dat me stil maakt. Hij mag dan wel beweren dat het "Sterven doen we later wel" moet heten, voor mij is het "het rond punt van het leven". Niet de rotonde. Ik haar rotondes. Ik wil ronde punten. Als je in Vlaanderen de weg vraagt, zegt men je dat je een kilometer verder aan trond punt den tweeden afslag moet volgen. Dat is taal die ik versta.
Sterven doen we later wel is een cyclisch gedicht, een gedicht dat je naadloos als een rondpunt bij je beginpunt brengt. Want net als in het leven kom je daar te voorschijn, kijkt verwonderd, vervolgens nieuwsgierig, dan zeer wetend naar de weg. De kunst is op het ogenblik dat de voor jou uitgestippelde weg is bepaald, mooi en elegant het rond punt te verlaten. Wat betreft de auteursrechten van dit gedicht: ik stel een trappist voor.
Sterven doen we later wel
Sterven doen we later wel,
Waren de laatste woorden die we hoorden
Voor ie weg ging, weer naar huis.
Sterven doen we later wel,
Als alle kommer, alle kwel & alle blaren op ons vel
Een eind hebben gekregen.
We zwegen & staarden naar niets
In het bijzonder.
Dood gaan dat moet iedereen.
Het blok aan zijn been dat het leven heet,
Datgene wat we deden, hetgene dat ons speet
& ook wat we niet deden toen we konden.
Jaren verslinden maanden die weken vreten.
Van maan- tot de zondag hebben dagen uren te kort
Terwijl minuut na minuut per seconde verder hort & stoot
Tot onze tikker ’t tikken stokt.
Blaas met mij zijn allerlaatste adem uit,
Tuit je lippen, rond je mond,
Hap naar adem
& doe: Pffffffffffffffffffffffffffffffff…!
Tot het ijl in je hoofd,
Tot het zwart voor je ogen,
Tot je blauw in het gezicht
& daarmee het lijk in dit gedicht wordt.
Het fraaie aan zijn eigen blogbijdrage is de afbeelding van een oude wijzerplaat. Spontaan kwam in mij de tekst, of beter dat gedeelte van de tekst dat ik nog ken, naar boven, van een gedicht en melodie dat we in het vijfde leerjaar onder leiding van meester Tuur ingelepeld kregen: mijn grootvaders klok.
Een tijd geleden heb ik gelezen dat het lied gebaseerd is op het oude gebruik dat de slingerklok stilgezet werd bij iemands overlijden. Dat kon niet zomaar, er waren gebruiken en rituelen die daarmee gepaard gingen. Waar heb ik dat weer gelezen? Dat ben ik nu weer kwijtgeraakt. Spijtig, want het was echt wel een tekst die je aanspoorde een minuutje stil te zijn, nadat je kennis gemaakt had met al die oude eerbied voor de dood, en de gewoonten die in deze omstandigheden gehandhaafd moesten worden. De klok werd als een soort van levenssymbool aanzien. Het was maar wat normaal dat de slinger dus stilgelegd werd.
vrijdag 12 juli 2013
Rodrik Steverlynck Toetsengetokkel
Er was eens...
Het is al gauw vier jaren geleden dat ik mijn oog liet
vallen op een blogbijdrage, die meer had dan alleen maar wat oppervlakkige
informatie. Het was bovendien op zijn
blog de eerste bijdrage van de auteur, die duidelijk niet bang was van wat
kolder. Wie als ik met een prille 60 jaar nog durft aan kabouters geloven, is
een verloren romanticus, of heeft kleinkinderen. Beide omstandigheden zijn
toepasbaar op mij. Toen waren die kleinkinderen nog pamperhaftig. Nu ploegen ze
het gazon bij mijn dochter om.
Omdat ik na twee, drie lezingen van het lange gedicht,
genaamd “De brief van Kabouter Bert” inderdaad wel onder de indruk was, schreef
ik op 25 oktober 2009 op deze zelfde Andebijkblog een kort, toch enigzins
aarzelend commentaar. Letterlijk klonk het zo:
Soms, heel erg soms,
vind je op een blog een schrijfsel dat originele literatuur blijkt te zijn en
zo goed, dat je er niet goed van bent. Misschien moet hier en daar nog een zin
of een vers een beetje geherformuleerd worden, maar over het algemeen val je
daar in een goed opgezet plot niet over.
Als allereerste bijdrage op zijn kersverse blog staat dit lange gedicht, dat
meteen ook een hilarische vertelling voor volwassenen en aanverwanten is. Ik
laat hier meteen een koppeling achter, en je ziet maar wat je er zelf van
denkt. Ik vind het prachtig, Rodrik.
Ik maak, tegen alle plagen, meteen ook een koppeling in mijn lijst van blogs.
Met het voordeel, maar dan een zeer groot voordeel, van de twijfel.
Acute auctoritis
De auteur heeft die
“recensie” blijkbaar gesmaakt. Afgezien van een dankwoordje als commentaar op
mijn eigen bijdrage, kreeg ik af en toe opnieuw een mailtje met de aankondiging
van nieuw werk van zijn klavier. Zelf heb ik er geen werk meer van gemaakt, tot
een paar maanden geleden Rodrik Steverlynck complexe symptomen van acuut auteurschap begon te vertonen. Ik werd daardoor nog steeds niet ernstig verontrust, een
gezonde veertiger maakt rond die tijd dikwijls een moeilijke periode in het
leven mee. Sommigen kopen zware motoren, anderen maken wereldreizen tot in
Dardennen. Deze jongen wilde boeken schrijven, en ook nog uitgeven? Het was hem
gegund.
Maar onlangs kwamen
op twee van mijn E-mailadressen berichten binnen dat hij zowaar zijn voornemen
aan het realiseren was. Was de zware motor er niet gekomen, waren Dardennen in
het verleden reeds bezocht? Ik weet het begot niet. Maar de symptomen wezen
duidelijk op de nabije verschijning van zijn boekje: Toetsengetokkel, naar de
naam van zijn blog.
Een koortsachtig
E-mailverkeer tussen Rodrik en mij resulteerde in de belofte om mij een
gepersonaliseerd exemplaar van zijn werk toe te zenden. Gisteren heeft de
postbode dit getokkel in mijn brievenbus laten vallen, en als mijn nuptiale wederhelft
haar verlofblad niet had aangevuld met als resultaat boodschappen, boodschappen
en nog eens boodschappen, dan had ik deze bijdrage waarschijnlijk gisteren al
aangevangen. De woorden zouden dan anders geweest zijn, dat weet ook elkeen die
al eens drie woorden schrijfwerk uitgesteld heeft tot de volgende dag, om dan
het ganse werk te moeten herdenken, in de wetenschap dat de geniale
uitdrukkingen en zinswendingen die op voorhand uitgekiend waren, door een nacht
slaap verworden zijn tot een zinloze brei.
Lezen heb ik
alleszins wel kunnen doen, gisteravond en buiten, onder dekking van een dik
overhemd, en aangevallen door een gure noordooster. Vanmorgen heb ik de laatste
woorden gelezen. En herlezen, wat nog niet helemaal verteerd was.
De Recensie
Rodrik Steverlynck
is een man met een ingebouwde voorraad zin voor goeddoordachte humor, die deze
humor in goeddoordachte zinnen weet te verpakken. Bovendien is hij er niet vies
van om de poëzie van het leven in zijn geschriften te vangen. Een soort van
poëzie, die meedogenloos zijn protagonisten, inbegrepen hijzelf, te kakken te
zet. Hij spaart zijn kabouters niet. Hij spaart familie noch vrienden, zelf
gaat hij ook voor de bijl. Steeds op milde, grimmig-grappige, maar steeds rake
en scherpe manier.
Zijn epische
gedichten zijn best te smaken, en het is zeker geen belediging te stellen dat
Homeros, Longfellow en Gezelle op het vlak van de epische lyriek het misschien
een tikkeltje beter deden. Toch sleept Kabouter Bert de lezer mee in een
voorlichtingloos avontuur, dat een onverwacht einde kent, een soort van laisser
faire – laisser aller, waarbij ik zelf de bedenking maakte: en als het niet zo
triest was, doorheen alle absurde humor, dan zou het nog waar kunnen zijn ook.
Op zoek naar het
absolute hoogtepunt van deze kolderbundel, moest ik wachten tot het
allerlaatste verhaal, dat naar mijn gevoel een perfect evenwicht heeft. “Het
heertje” is grappig en grimmig, soms een beetje zielig. Maar je voelt de
warmte, die ervan uitgaat. De verteller slaat nooit, dus hoeft hij ook niet te
zalven. En de tekening die van het voorwerp van zijn milde spot gemaakt wordt,
is er een van een gehalte waarvan ik ook een karikatuur van mijn eigen lichaam en
geest zou kunnen verdragen.
Het hele boekje
doorwandel je met blote voeten in een natte weide. Je weet nooit hoe diep de
moerasachtige grond is waar je doorheen stapt. Verdrinken kun je daar niet.
Maar je doet er beter aan tweemaal na te denken. In dit geval: tweemaal te
lezen. Sommige stukken heb ik driemaal herlezen, en ze zijn nog niet helemaal
verteerd.
Als een slak en een
rups plots de handen in mekaar slaan om een (levens)probleem op te lossen, weet
je dat de verstokte natuurliefhebber Rodrik meer is dan een beestjeskijker anex
verzorger. Als bonobo’s de onschuldige metafoor zijn voor de grote vraag des
levens: Wie zijn we, waarom zijn we zo?, dan weet je dat grappen en grollen
maar de verpakking zijn van een denker, die met dit boekje alleen nog maar zijn
weg zoekt. Als de zo goed als
ganse familie- en vriendenkring zonder slagen en verwondingen doorheen de
mangel gehaald wordt, dat zie je een man, die van mensen houdt.
Vier regeltjes uit
dit boek wil ik niemand onthouden. De grootvader in mij kreeg vochtige ogen. De
auteursrechten moeten even wijken. Dit is Rodrik Steverlynck, zonder de soms
aangebrande, soms slijmerige, maar altijd milde humor:
Je oogjes nog
knipperend tegen het licht,
ja haartjes nog
nat, je vuistjes nog dicht,
je lijfje en
armpjes en beentjes nog klein,
maar toch al een
hele grote welkom, Pepijn!
Simpel, zonder
tralala, oprecht.
Ik kan geen letter
terugtrekken van de eerste regel van mijn bijdrage van toen:
Soms, heel erg soms,
vind je op een blog een
schrijfsel
dat originele literatuur blijkt te zijn
en zo goed,
dat je er niet
goed van bent.
Rodrik Steverlinck, Toetsengetokkel. Uigeverij Boekscout.nl, 2013. ISBN 978-94 6206 989 3
Dit verslag wordt ook op Andebijk.weebly.com gepubliceerd, en gedeeltelijk ook als recensie op boekscout.nl geplaatst.
dinsdag 9 juli 2013
Jan Lampo
Beste Jan,
Met deze bijdrage zal ik u zeker
geen plezier doen. Wanneer een blogger een boek van een bekend auteur in handen
krijgt, zingt hij meestal een lofzang als de lectuur van het boek een goed
gevoel meegegeven heeft aan de lezer. Hij kan de boel en het boek ook afbreken,
met de grond gelijkmaken als hij het allemaal maar niets vindt. En dat mag de lezer
allemaal ongestraft doen, zolang hij maar een eerlijke en duidelijk
geformuleerde mening ten beste geeft.
Zover hoef ik met deze bijdrage niet te gaan, omdat een
zekere omstandigheid mij het leven op dit gebied erg gemakkelijk maakt.
Diezelfde omstandigheid maakt u het leven ook weer een klein beetje aangenaam.
Wat is er dan aan de hand? Waarom
deze bijdrage? Zoals geweten, koop ik nog wel eens een boekje in het
tweedehandscircuit. Af en toe lees ik wel eens een van die boekjes. Zo kwam ik
vandaag in de kringloopwinkel. Daar stond bij de speciale aanbiedingen een
titel, die bij mij vaag een belletje deed rinkelen, en bij het zien van de in
het rood gedrukte auteursnaam inwendig een verbaasd “aha!” verwekte.
“De engel met de zaag”,
historische thriller van Jan Lampo. Dezelfde Jan, van wie ik de Facebookbijdragen
graag volg. Dezelfde Jan, die zijn naam van zijn vader ontvangen heeft, maar op
literair gebied geen zoon is, maar een auteur met een eigen vorming en naam. Er
is niets erger op de wereld dan professionele zonen van hun vader. Maar dat
laatste is een stelling die zeker zwaar op de korrel kan genomen worden.
Ik voegde het boek toe aan een
stapel andere boeken van een eveneens bekend auteur uit lang vervlogen tijden,
Mijnheer Guido Gezelle, waarvan de reeks “Guido Gezelle’s Dichtwerken”, in 1930
uitgegeven bij Lannoo, Thielt, ook de goede zaak is komen dienen in deze winkel
en die in mijn Blumengarten Bibliothek ook van harte welkom is.
Is er een reden waarom ik van
oordeel ben dat hetgeen ik nu schrijf, de auteur niet welgevallig zal zijn?
Laat me duidelijk zijn. Ik heb nog geen letter gelezen in dit boek, behalve de
nabeschouwing. Ik heb de gewoonte een boek eerst te bekijken, te besnuffelen,
te bepotelen. Ik draai het in het rond, en wil eerst de meer technische
gegevens kennen, zoals het jaar van de uitgave, de eventuele editie, maar ook
als er een is: een inhoudsopgave, een voorwoord, een proloog, een
nabeschouwing, een verantwoording en wat al meer. Vooral als het om non-fictie
gaat, zijn er vele gegevens te vinden in die rubrieken die het boek alleen maar
interessanter maken.
Het gaat me op dit ogenblik in de
eerste plaats om het uitzicht van het boek. Wat is er erger dan een boek in de
kringloopwinkel te vinden om te moeten vaststellen dat het eerst ergens in de
boekhandel gelegen heeft, om vervolgens door iemand koopwaardig gevonden te
worden? Tot daar is er niets mis. De tussenstappen, die geleid hebben tot de
aanwezigheid van ditzelfde exemplaar in een winkel met zeer nobele
doelstellingen en dikwijls zeer lage prijzen, ken ik uiteraard niet. Wat ik wel
weet, waar ik zeker van ben, is dat het boek gewoon niet gelezen is. Dat weet
je als je de bovenkant en de onderkant van het boek bekijkt. Is het gelezen,
dan zie je de inwerking van een beetje zweet van de vingers van de lezer, een
zekere vervuiling die inherent is aan zelfs de meest propere lezer. Je ziet dat
het boek spontaan opent op bepaalde bladzijden, waar er een beetje meer tijd
besteed is aan de lectuur, zodat er in de rug een zware of minder zware breuk
is ontstaan.
En zo neem ik me dan de vrijheid
te beweren dat u, Jan Lampo, het niet aangenaam zult vinden dat ik dit boek
gekocht heb. Want, daar ga ik van uit, een auteur wil gelezen worden. Bestaan
er auteurs op de wereld, die boeken gepubliceerd hebben waarvan ze vinden dat
ze niet mogen gelezen worden? Ik denk het niet.
Een beetje zalf op de wonde mag
nu wel. Ik heb de kritieken opgezocht. Die zijn niet altijd mals, sommigen
vallen zelfs over het “overmatig gebruik” van het Antwerps dialect. Wat
verwacht je dan? Kritiek uiten is één, vergeten over welk milieu het boek
handelt is iets anders. Ik heb ook gelezen dat het boek genomineerd werd voor
de Hercule Poirotprijs. Het moet zijn dat sommige mensen die geacht worden een
boek te kunnen beoordelen, het wel goed genoeg vonden voor de nominatie.
Waarom deze tirade? Och, het
wordt tijd dat ik mezelf een beetje herpak, dat ik opnieuw mijn blog aanvul met
wat boekenpraat en aanverwante geschriften. De vondst van dit boek in
onberispelijke staat van de hand van een man die ik via Facebook volg, en die
ik omwille van zijn werk bewonder, is daarvoor een goede aanleiding.
Beste Jan, gij hebt met dit boek
aan mij geen cent verdiend, toch heb ik een splinternieuw exemplaar van “De
engel met de zaag” voor mij liggen. Het enige wat ik u vandaag kan geven is…
dit klein beetje bedenkelijke publiciteit en de wetenschap dat deze trage lezer
het wel zal lezen.
Jan Lampo, De engel met de zaag,
historische thriller. Davidsfonds Literair, 2008, ISBN 978 90 6306 579 9.
Paperback.
zaterdag 28 juli 2012
Anton Eijkens 2
Op 3 augustus 2011 heb ik melding gemaakt van een dichtbundel van Anton Eijkens, en een paar gedichten eruit geciteerd. Op 9 juni 2012 overleed de dichter te Tilburg, Nederland.
Op mijn website, http://andebijk.weebly.com/ zal ik seffens iets uitgebreider aandacht aan de dichter schenken. Want dichters sterven wel, maar hun woorden leven verder.
Dit bericht geeft me de kans mijn nieuwe website voor te stellen. Voorlopig staat er nog niet veel in, maar langzamerhand moet dat uitgroeien. En een blog op zich is wel fijn om bij te houden, maar er ontbrak me een uitlaatklep voor andere dingen. Dat kan misschien op deze manier opgevangen worden. Andebijk zal op blogspot voortleven, maar niet meer in de frekwentie zoals voorheen. Er zal tijd moeten vrijgemaakt worden voor allerlei andere dingen die me bezighouden, dingen die met en tegen mijn zin moeten of zullen gebeuren.
De redenen van mijn lange zwijgen zijn van velerlei aard, en niet voor publicatie vatbaar. Maar een zekere moeheid kan nu eenmaal toeslaan. Als het privé dan op een paar terreinen niet meer zo voor de wind gaat, kan het wel eens gebeuren dat de maat vol is, en kleine bloggertjes een tijdje rust willen nemen. Gebroken schouders, familieleden die een paar maanden in het ziekenhuis moeten doorbrengen, en die meer zorg vereisen dan ooit kon gedacht worden, en, och, zovoort...
De realisering van mijn sluimerende wens om mijn professionele carrière te stoppen werd hierdoor dan wel een beetje vergemakkelijkt. Binnen een paar maanden verwerf ik officieel het statuut van gepensionneerde, zoals dat zo mooi ambtelijk klinkt.
Mijn website zal over die nieuwe toestand weldra bericht geven. De Nieuwe Andebijk zal ook een andere blog herbergen, die het specifiek over mijn bibliotheek heeft. Op een andere manier als deze Andebijk. Het heeft geen zin twee gelijkklinkende spreekbuizen te hanteren. Andere afdelingen, die mijn dagelijks reilen en zeilen zullen beschrijven, volgen als ik daar de noodzaak, de wens en de kans toe zie. Ik hoop dat ik mijn chaotische geest voldoende in de hand kan houden en enige structuur kan handhaven.
donderdag 13 oktober 2011
Willy Paul. Willy Paul?
De boekenmicrobe is niet steeds de meest gezonde ziektekiem die zich op zolders en kelders, in gangen, slaapkamers, bergplaatsen en garages, op rekken, planken, in dozen, kisten en zakken verbergt. Vooral in Huize Andebijk ligt het dezer dagen ... eh ... een beetje rommelig, en daar profiteren die rotbeestjes natuurlijk gretig van.
Maar de ziekte, die ze veroorzaakt heeft allerlei nevenverschijnselen. Zo ben ik bij het doorsnuffellen van de beruchte duust boe'n plotseling overstelpt door het verschijnsel van de "insluitsels". De boekenleggers, de bladwijzers. En ja, die artefacten, die enkel en alleen bedoeld zijn om de lezer op practische, eenduidige en snelle manier attent te maken op de bladzijde waar hij of zij de lektuur gestaakt heeft, en dus logisch gezien heen moet trekken om de lektuur te hervatten, bewijzen de facto dat ze voor meer dienen dan alleen maar op practische, eenduidige en zoverder.
Zo heeft een vorige eigenaar zich bezondigd aan verborgen poëtenschap, is een andere (of dezelfde) eigenaar een vetzak, wegens de veelvuldige blote of half-blote meiskens die sommige boeken bevolken, of is hij, en waarschijnlijker zij, een aanbidster van rock- ende pop-idolen, zoals er zijn: de jongeheer Willy Paul, charme-zanger van het populaire groepje "The Dixies". Dat groepje terroriseerde eind jaren vijftig, begin jaren zestig wel zeker Aalst, en ik heb er de bewijzen van, hun terreur strekte zich ook uit over het grondgebied van de gemeente Ternat.
Aalst kan het niet ontkennen: de betichte bewoonde de Drie Sleutelstraat te Aalst, zoals de stempel op de rug van de bladwijzer aantoont. Het hoeft niet te verbazen dat hij zijn lenige vingers gebruikt heeft ter betokkeling van een akoestisch gitaartje dat waarschijnlijk geen driehonderd frank gekost heeft. Ongetwijfeld heeft hij op karnaval ergens in een café aan het station gezorgd voor enige muzikale animatie, ja, in dat ene café waar ze nog geen juke-box ter beschikking hadden. Of toch zeker geen Wurlitzer! Maar ook de gemeente Ternat moest het ontgelden. Zijn daden worden door één enkele bijdrage aan de gedeelde geheugenopslag door Tante Google onbetwistbaar aangetoond en omschreven, de rest van de sporen zijn voor eeuwig uitgewist. Tik de naam Willy Paul maar eens in, en je zult op een krantenbijdrage, door het Liberaal Archief uitbundig ter beschikking gesteld, de bewijzen zien: tegen 30 frank per plaats, en 10 frank per tafel verkocht de beschuldigde zijn charmes in feestzaal Astrid op de Markt in Ternat!
Het weekblad "Het Volksbelang", orgaan van het Liberaal Vlaams Verbond, vertelt het ons in zijn uitgave van 28 februari 1959, en niet 1958, zoals de redactie valselijk afdrukte, om de misdadige gangen van de heer Willy Paul te maskeren.
Daarbij moet ik nu toch mijn tekst met een kleinigheid corrigeren. Hoewel ik beweerde dat van Willy Paul door Tante Google slechts één spoor gevonden werd, ben ik er nu zelf de oorzaak van dat zijn populariteit in één klap met 100 % toeneemt: door mijn drieste, ja onnadenkende tussenkomst, waarbij ik deze zo goed als vergeten "charme-zanger" terug onder de volksaandacht breng, vind je hem nu ook terug op mijn blog, en zal er een storm van aanvragen tot het opvrolijken van pakweg een volksbal, of erger nog van een jeugdbal ontstaan. Ik kan de bevolking van de gemeenten Aalst en Ternat maar één raad geven: Doe het niet! Elvis is still alive! Remember the Pelvis!
zondag 9 oktober 2011
Moeder, tien juli 1949
Ik doorsnuffel hier één van mijn duust boe'n, en ik kom op een probleem uit. Ik kan er u maar naar vragen, beste lezer, of gij soms een oplossing weet.
Nummer 28 van de Vlaamse Pocket-reeks heeft als titel: Mijn moeder was een heilige vrouw, wat verwijst naar een gedicht van René De Clercq (o, daar ligt blijdschap in dien rouw...).
Het boekje is eigendom geweest van een persoon, die ik ook gekend heb (wat een wonderlijke verzameling), maar die ik evenmin nog naar de betekenis van het raadsel kan vragen. Het raadsel gaat als volgt:
Bij wijze van bladwijzer stak in het boekje een doodsprentje, ter herinnering van de moeder van mijn kennis, moeder die overleed in de vroege jaren zestig van vorige eeuw. Dat is op zich helemaal niet verbazend. Men doet zulke dingen wel eens meer. Als die vrouw dan in 1963 overleden is, dan is de aankoop van deze pocket, die copyright draagt van 1960, niet vreemd. Bert Ranke heeft een evenwichtige mix van moeder-gerelateerde lyriek samengebracht, en het boekje is in de zorgvuldige behandeling door de lezer een fraai bewaard exemplaar gebleven van een uitgave, die nogal eens durft zijn voor- of achterkant los te laten. Niet zo hier.
Het gedenkprentje bevat een aanmoediging tot een gebedje:
laten we biddend haar gedenken:
"Nu we haar moeten derven,
geef haar, o Heer, de zaligheid,
en laat ons van haar erven,
slechts dat één, haar wondere gelatenheid."
Een mooi gebed, maar daar zou het bij gebleven zijn als niet nog een ander iets ook in het boekje stak. Een getypte tekst, een gedicht, genaamd: Moeder, gedateerd 10.VII.49.
Het gedicht is ook een moedergedicht, in de categorie In Memoriam of Verheerlijking, zoals door Bert Ranke voorgesteld. Maar het staat er bij mijn weten niet in.
Ik zal de tekst van de eerste en de laatste strofe hier publiceren, en wie de woorden herkent, mag ze mij, met een vervollediging van het gedicht, en de naam van de dichter, toezenden. Maar ik heb er zo mijn eigen idee over.
Moeder
Ik wil u niet bezingen
wanneer ge niet meer van dees aarde zijt,
maar, wanneer ge, midden alledaagse dingen,
nog steeds uw eender leven slijt.
. . .
Wanneer ik eenmaal haar moet derven,
geef haar dan Heer de zaligheid;
en laat me van haar erven,
slechts dat één, haar wondere gelatenheid.
Met in achtname de aanpassing van de tekst tot het gebed dat de familieleden gezamenlijk aan het publiek aanbieden op het bidprentje, gaat het weldegelijk om hetzelfde gedicht.
Was mijn kennis toch een grotere dichter dan ik geweten heb, en heeft hij dit typoschrift bewaard voor deze bijzondere gelegenheid? Het ziet er naar uit, dat dit wel het geval is.
zaterdag 1 oktober 2011
Achiel Vermeiren
Toeval, heb ik dat niet nog eens beweerd, bestaat niet. Veel gebeurt nochtans toevallig. Maar er is, als je goed toekijkt, altijd een lijn te trekken, die punt A met punt B verbindt.
Op 31 augustus deed ik mijn grootste aankoop van boeken tot nog toe, en in deze onoverzichtelijke stapel steken een aantal mooie en belangwekkende dingen. Zo zag ik daarnet het boek "Vlaanderen", uitgegeven bij het Davidsfonds in 1976, en toen ik het opensloeg, kreeg ik meteen een eerste aha-erlebnis te verwerken. Het is een werk dat een beschrijving geeft aan de hand van luchtfoto's, zwart-wit meestal, maar hier en daar ook al een kleurenfoto ertussen. Davidsfonds heeft er alles aan gedaan om er een prestigieuze uitgave van te maken, en is daar goed in geslaagd. Het papier is van topkwaliteit, de tekst in vetjes geeft een heerlijk leesgevoel, en sommige foto's zijn adembenemend. Knap werk, dat hier ergens een ereplaats moet krijgen.
Die ereplaats krijgt het echter niet alleen omwille van de schoonheid van het boek, noch omwille van de nochtans kwaliteitsvolle inhoud. De aha-erlebnis kwam er omwille van een detail, dat zo kunstig is aangebracht, dat mijn eerste reactie er een van het soort: "ach zo!" was. Een beetje nonchalant, onoplettend, eerder geringschattend zelfs. Maar goed toekijkend moest ik toegeven: dit is straf! Het betreft een tekst die niet tot het boek behoort, maar aangebracht is door iemand die een korte laudatio houdt voor een persoon die dit boek als geschenk aangeboden krijgt. De tekst is kunstig gekaligrafeerd, met voor elk van de drie alinea's van de laudatio een heuse Miniatuur: een rode, zwaarder uitgewerkte eerste letter, die in zijn oorspronkelijke vorm steeds met rode inkt (menie) geschreven werd, en daar zijn naam van geërfd heeft. In de loop van de tijd is die miniatuur dikwijls uitgegroeid tot een waar kunstwerk, waaraan recent nog enige tentoonstellingen en een paar boeken aan gewijd werden. Hier betreft het de miniatuur in zijn oorspronkelijke betekenis.
Een tiental personen hebben er naast de handtekening van de kaligrafische kunstenaar ook het hunne gezet, en ongewild hebben zij daardoor de schoonheid van die extra bladzijde een beetje onrecht aangedaan, maar het spreekt vanzelf dat het goedhartige gebaar hier de bovenhand haalt boven argumentatie over schoonheid en estethiek.
Met dit eenvoudig geschenk willen wij U, vriend Achilles dank zeggen voor de talrijke belangloze diensten die U gedurende uw nu reeds vijf jaar voorzitterschap aan "Als Ich Can" en haar leden hebt bewezen.
Zo spreekt de zegsman van de vereniging, en de combinatie van de naam van de kunstkring en de voornaam Achilles hebben mij op het spoor van de feesteling gebracht. Het betreft Achilles Vermeiren, stichter en voorzitter van de Lebbeekse heemkundige kring, die in deze persoon een gedreven zoeker en onderzoeker gevonden heeft.
Als ik dan op 31 augustus dit boek in het grote pakket aankocht, te samen met nog heel wat pennenvruchten van zijn hand, dan is het een beetje triest tijdens mijn opzoekingen, deze avond, via Tante Google te moeten vaststellen dat Achilles op 5 september, geen week na mijn aankoop, is overleden. In een artikel van Het Nieuwsblad wordt zijn lof gezongen, en ik laat het aan de nieuwsgierige lezer van deze blog over iets meer over hem te leren via een eigen opzoeking.
Maar de tweede aha-erlebnis kwam enige minuten na het genieten van de schoonheid van de gekaligrafeerde tekst. Enige jaren geleden heb ik aan de bedoelde heemkundige kring een mail gestuurd, als onderdeel van één van de zovele verwoede zoektochten naar het ene of andere met literatuur verband houdend onderwerp, vraag waarvan ik meende dat de heemkundige kring van Lebbeke mij misschien zou kunnen voorthelpen. Als oud-voorzitter werd door de ontvanger van de mail aan Achilles Vermeiren gevraagd zijn mening te geven, en prompt kreeg ik dus een uitgebreid antwoord.
Ik kan dan ook niet anders dan via deze blog (laattijdig) mijn leedwezen aan de familie en aan de vereniging toezenden. Uit alles blijkt dat deze man een markante figuur was, die het verdient herdacht te worden. Het artikel heb ik afgedrukt, en in het boek gestoken. En ja, er is nog een derde aha-erlebnis aan verbonden: de foto in het krantenartikel toont naast de kwieke Achiel, ook nog een ander kunstenaar en mede-ereburger van Lebbeke, namelijk Frans Peeters, van wie ik hier ook ander werk staan heb. Zo zie je maar: toeval, hoever gaat dat eigenlijk?
Het boek krijgt zowel door de kunstige toevoeging, als door het voormalige eigendom, en door de connectie met die eigenaar en zijn klaarblijkelijke vriendenkring, een speciale betekenis. Weer een boek met een stukje geschiedenis, dat bovendien op een bepaalde manier rechtstreeks aan mijn bibliotheek verbonden is. Weer een reden om blij te zijn.
dinsdag 20 september 2011
Dichter dan boer, alper dan pierenee
Ergens, niet eens zo ver hier vandaan, ligt er een land, waar de bergen niet bergen, maar "Alpen" genoemd worden. En ze noemen hun bergen dan niet eens Alpen, want dat kunnen ze niet uitspreken, ze zouden dan Alpén zeggen, nee, ze zeggen "Alpes", met een truttig aatje in het begin, (waar Toon Hermans nog wel wat had mee kunnen doen, als hij er maar aan gedacht had, maar hij heeft er niet aan gedacht, en dus niets mee gedaan), en de s die ze in de plaats van de n plaatsen, geven ze in hun uitspraak géén plaats. Lè zalpes, sans zes.
Een goed bewaard geheim over dat land is, dat niet alle bergen daar Lè zalpes sans zes genoemd worden, er zijn nog andere bergen, waar ook mensen wonen, bergbewoners, die een totaal andere taal spreken. Zij noemen hun bergen: lè pierenees, sans zes égalment. Ze doen er niets anders dan wat er ook in lè zalpes sans zes gebeurt: zij kweken er schapen en geiten dat het een aard heeft, hier en daar wordt er wijn in flessen getrokken, en éénmaal per jaar komen de buitenlanders massaal op lè zalpes sans zes en lè pierenees sans zes également kamperen, brengen dan hectoliters bier, kilo's worst en kleden zich op de meest smakeloze manier, om zittend aan wankele tafeltjes, en zittend op krakende stoeltjes, de hectoliters bier en de kilo's worst op rituele wijze te bereiden en te verorberen. Hier en daar komen echte concentraties van die bier drinkende en worst verorberende buitenlanders voor, die zich kenbaar maken voor mekaar door het dragen van bijvoorbeeld eenvormig oranje wambuizen, terwijl andere bendes dan weer in tricolore uitrusting een taaltje spreken, waar de inboorling kop noch staart aan krijgt.
Het is koers, zeggen de eenvoudige lieden, die gewoon meegekomen zijn om worst en bier te drinken en te verorberen, zowel op de hellingen van Lè Zalpes sans zes als op Lé Pierenees sans zes également, in de val gelokt als ze zijn door de listige bestuurders van de meest fantastische voertuigen waarin ook geslapen wordt, en een heleboel andere, niet voor publicatie vatbare activiteiten worden uitgevoerd. Maar het is onbeschrijfelijk, de toestand waarin deze lieden komen wanneer plots, uit het niets als het ware, een bende tweewielige luiden de helling opgeklommen komen, waarbij elk zinnig mens zich afvraagt waarom zij zulke dingen doen. Desgevraagd, zal één van hen, die het vlugst op de top van de helling gekomen is, antwoorden dat het zijn beroep is.
Het is koers, ja, maar de bestuurders van de eigenaardige voertuigen hebben daar geen oren naar. Koers? In Waregem is het koers, ginder heeft dat een ronkende naam. Dat heet dan Le Toer de Frans. En zowel in Lè Zalpes sans zes als in Lè Pierenees sans zes également verstaan ze die taal. Dan verstaan ze mekaar wonderwel. Zoals een Limburger plotseling een West-Vlaming zou verstaan. Die zouden dan niet over een Toer de Frans spreken, maar over een Ronde van Vlaanderen, of over een ander veredeld criterium, terwijl de hellingen die per tweewieler genomen worden niet ééns een afkooksel zijn van wat ze daar in dat land aan de gemiddelde bestuurder van eigenaardige voertuigen voorleggen. Trouwens, bier wordt daar voordelig vervangen door een sprankelend vocht dat uit dat andere land ingevoerd wordt, en geschonken exclusief in zogenaamde VIP-tenten, en de worst wordt geruild voor allerlei zeebeesten, die levend gekookt worden, om dan met uitgestreken gezicht verzwolgen te worden, terwijl de helft van de zwelgers ze niet eens lekker vinden. Maar dit is waar: in eigen land hebben de bestuurders van eigenaardige voertuigen meer smaak dan in het land waar die lekkernijen hoogtij vieren.
Opa Daantje, Opa Daantje, vragen mijn menigvuldige kleinkinderen mij meermaals, is het waar dat jij in het land van de bergen met de rare namen mensen kent, en die mensen ook verstaat? Even moet ik dan nadenken, want Opa's staan niet gekend om hun snelle reacties wanneer snotneusjes wijsneuzige vragen stellen. Maan snotneusjes kunnen Opa Daantjes nu eenmaal met gemak om de vinger winden, net zoals hun moeders dat voorheen met hem ook al deden, en hem dan niet eens Opa Daantje noemden, maar gewoon Papa Daantje, of, wanneer het gehoorapparaat niet ingeschakeld was, ook met andere aanspreektitels, die ook al niet voor publicatie vatbaar waren. Het leven kan soms wreed zijn.
Ja, snotneusjes, antwoord ik hen dan, als ik er zin in heb, en anders ook, ik ken daar mensen, die nog niet zolang geleden de weg naar Compostela genomen hebben, maar tijdig bemerkten dat ze niet katholiek genoeg waren om de Camina te voltooien. Ze vertrokken in een lekke schuit, en dat nodigt op zich al niet uit tot succes, dus kon het niet anders of er moest halt gehouden worden toen het zeil op was. Hun berg Arrarat, geef ik dan verder les, lag vlak bij een Pierenee, genaamd de Mon Vantoe. En zij spreken een taal waarin je scheldewater kunt ruiken, dat in Oudenaarde bevrucht is met kunstmest, en in Gent met echte mest. Maar ze spreken binnenkort ook echt plat Pierenees, want dat heb je nodig als je ergens wilt wonen, en overleven: spreek de taal van de streek, en je zult welkom zijn. Alle bewoners van dat land, en alle sprekers van hun taal zijn het daar volmondig mee eens, en maken enkel een kleine uitzondering wanneer zij in een land komen waar een andere taal dan de hunne gesproken wordt. Maar door middel van een ingewikkelde splitsing zorgen zij voor een langetermijnoplossing, en, dit is in het verleden reeds meermaals gebleken, dat werkt.
De mensen die ik daar ken, zijn INTERLECTUELEN. Zij zijn mensen, die niet in eigenaardige voertuigen de hellingen oprijden, of misschien wel, maar zij lezen boeken. En drinken ook wel eens bier, maar altijd met maten, nooit alleen, net zoals ze soms wel eens worst eten, maar ze willen zich bekeren tot het eten van zelf gekweekte groenten en fruit. En ze lezen boeken. Meer nog, soms schrijven ze wel eens woorden die, als ze dat zouden willen, boeken zouden kunnen worden. Straffer nog, ze drukken zelfs boeken.
Maar, Opa Daantje, Opa Daantje, wat staat er dan in die boeken? Zo vragen mij de snotneusjes, die mijn kleinkinderen zijn, kinderen van het snotneusje, dat ook mijn kind geweest is, maar nu hun mama. Ja, snotneusjes, antwoord ik hen dan, als ik er zin in heb, en anders ook, in sommige van die boeken staan verhaaltjes, en in andere boeken ook niet. Daar staan dan gedichtjes in.
Hoe vervelend. Want onvermijdelijk komt het vervolg: Opa Daantje, Opa Daantje, lees je ons eens een gedichtje voor? Even moet ik weer nadenken, want Opa's staan nietbekend om hun snelle reacties, enzoverder, maar het komt er op neer dat ik de pineut ben. En ik neem een gedichtenboekje ter hand. Het heet: Slijk der Aarde. Van een vent die Rottiers heet. De snotneusjes kijken mij verbaasd aan. Een gedichtenboekje dat over modder gaat? Maar Opa Daantje glimlacht maar alleen. Het boekje heet wel zo, maar het gaat niet over modder, hoor, zingt hij dan. Want hij is toch nog steeds iemand (kijkt naar links, kijkt naar rechts) die van Limburg is. Het gaat in dit gedichtje over een schip. Het heet: Schip in de fles. Sttttt !
Schip in de fles
Zo ver is 't gekomen
Schip in de fles
Niet op zee
Maar begrensd
Door de fles
Is uw taak
Bij de mens
Op de kast
In 't booudoir
Venez me voir
Zegt een stem
't Is de stem
Van de fles
Doorzichtig
Beperkt
De stem van de fles
Het hart van de mens.
Maar Opa Daantje, Opa Daantje, vragen de snotneusjes dan, is dat een mooi gedicht? Even moet ik weer nadenken, deze keer een beetje langer. Maar de snotneusjes weten hoe ze mij om de vinger moeten draaien, en dan komt mijn antwoord, wel doordacht, en echt waar.
Ik heb dit gedicht gekregen, zeg ik dan, van iemand die met zijn schip tegen een berg is aangevaren, zo een pierenee sans zes également, en daar gestrand. Hij is een schipper, en hij kent alles van de bergen, en ook nog een beetje van de belgen, maar nog veel meer van de zee. Van de zee van het leven, vooral. En ja, dat is dus een mooi gedicht, want het is een geschenk.
Maar daar komt de grootste aller mama's, en haar dreigende blikken zorgen ervoor dat dit auteurtje aan de grote snotneus en de kleine snotneusjes tot nog eens zegt, en ook nog ahoi tot de schipper. Want ook Opa Daantjes kennen wetten, en practische bezwaren.
woensdag 14 september 2011
Carolus Imperatur en Vegetarisch koken
Een geschenk met een knipoog.
Sommige boeken zien er zo fris als een groen blaadje uit. Sommige boekenliefhebbers komen in een winkel, en hebben tien seconden nodig om een dergelijk boek uit de 10.000 te halen. Ik had er acht seconden voor nodig. Belachelijk natuurlijk, want ik kook niet eens graag, laat staan dat ik het vegetarisch ga aanleggen: een mals stukje vlees vind ik niet mis, en ja, het welzijn van de onschuldige leverancier kan mij wel beroeren, tot op zekere hoogte altans. Maar indachtig de avonturen van een meisje dat Aila heette, en dat 15.000 jaar geleden meer gepresteerd heeft dan een gans volk in duizend jaar had kunnen bedenken, is de jacht toch de overelevingsstrategie bij uitstek geworden voor de mens, om aan voldoende calorieën te komen die hem eerder koude winters kon doen trotseren. De discussie hoort hier niet echt thuis, laat me dus maar meteen besluiten met te zeggen dat vlees eten alleen maar kan betwist worden, omdat we het gedurende al die eeuwen in onze ontwikkeling gebruikt hebben om te worden wie we zijn. En ik ontken mezelf niet graag.
Maar het boek in kwestie is wel een brik van 2 kilo, geschreven door Mark Bittman, en de auteur heeft voor dit werk een prijs ontvangen, genaamd "The IACP Cookbook Award". Het heet voluit: How to Cook Everything - Vegetarian. Simple Meatless Recipes for Great Food. In de US werd het aangeboden voor 35$, In Canada voor 39$.
How to cook everything is een geregistreerd merk, en een Amerkaans televisieconcept. Bittman is ook een gekend (keuken)entertainer, die graag op speelse manier in de clinch gaat met andere grote chefs. De discussie gaat natuurlijk steeds over het zelfde basisprincipe: je kunt het ook zonder vlees lekker maken. Niets op tegen, en als je een boek kunt vullen met 2000 recepten, zal het zonder twijfel geen onzin zijn, anders krijg je het niet verkocht, of word je vroeg of laat ergens in de goot aangetroffen, koud, en met een hamburger tussen de tanden.
Het boek is als geschenk bedoeld, en ik weet ondertussen zeer goed voor wie. Het moet nog even geprepareerd worden, met een paar bijkomende illustraties, een ex-libris, natuurlijk, en een opdracht. Echt uit de kunst dus. Maar zo moet het, als je een boek wegschenkt. En dat de ontvanger rotsvast in deze theorieën gelooft, en ik niet echt, neemt natuurlijk niets weg van de goede bedoelingen waarmee het weggeschonken wordt.
Foto's alom.
Een fotoboek over Koning Boudewijn? Zeker als het in alle opzichten perfect is, en bovendien voor een schijntje aangeboden wordt, ben ik blij met wat hier zovele malen reeds herhaald is: fotomateriaal, zeker van de kwaliteit zoals in dit boek terug te vinden is voor mij zeer aangenaam. Het boek "Boudewijn", uitgegeven ter gelegenheid van de 60-40 feesten, bevat opnieuw zeer interessante gegevens. Als de inleiding ervan dan geschreven is door Mark Platel, en de tekst verzorgd is door Louis Delentdecker, waarbij Gregie De Maeyer de vormgeving in de hand hield, dan ben ik inderdaad blij.
Soms durf ik wel eens een dubbel te kopen, omdat het boek op zich te belangrijk is om te laten liggen, zoals dat hier het geval is met de Esthetische Spiegel van Zuid-Oost Vlaanderen. Foto's dus, maar de schoonheid ervan heb ik vroeger reeds besproken. Zaak was hier dat dit exemplaar er beter uitziet dan hetgeen ik oorspronkelijk bezit. Maar de stofwikkel is wel van mindere kwaliteit. Zoals gewoonlijk heeft dit tot gevolg dat het boek zelf goed beschermd uit de strijf gekomen is. Ik weet een tweedehandszaak waar men vergeefs een exemplaar aanbied voor 20 euro. Ook ik wil het voor die prijs niet. En de reden is eenvoudig: geduld loont.
En de absolute toppers zijn:
Een enkele keer ben ik bereid eens wat dieper in de buidel te tasten, maar een gierigaard blijf ik wel als het op kopen aankomt. Dit boek heeft me toch wel wat gekost, maar deze Gemeentekrediet-uitgave mag er zijn. Carolus -Keizer Karel V 1500 - 1558 is een gewichtige kolos, maar zijn uiterlijk zowel als zijn inhoud staat op een hoog niveau.
De uitgave verscheen in 1999 naar aanleiding van een tentoonstelling onder dezelfde titel als het boek, gehouden in de Sint-Pietersabdij te Gent, van 6 november 1999 tot 30 januari 2000. Gezien het in zijn tijd reeds internationale belang van de persoon van Karel, verleenden een aantal Europese staatshoofden hun hoge bescherming aan het project. Op een rijtje staan de Koning van Spanje, De Koning der Belgen, De Koningin der Nederlanden, de Groothertog van Luxemburg, de President van de Bondsrepubliek Duitsland, de President van Oostenrijk en de President van de Italiaanse Republiek te prijken als hoge beschermers van de inrichting.
Inhoudelijk is het boek samengesteld op wetenschappelijke basis, met bijdragen van gerenomeerde wetenschappers, die niets aan het toeval overgelaten hebben. Zij beschrijven een Koning en Keizer die leefde in een periode die beslissend geweest is voor de vorming van Europa. Zowel op politiek, sociaal, economisch, cultureel, artistiek als religieus vlak werd tijdens zijn leven de toenmalig gekende westerse wereld door mekaar geschud. Hij zelf schudde enthousiast mee. Misschien was hij wel de grootste enthousiasteling. Helaas heeft hij zijn zoon niet tijdig een paar elementaire regels van de etiquette kunnen bijbrengen, hetgeen een paar spijtige ontwikkelingen tot gevolg gehad heeft, maar gedane zaken nemen geen keer, zullen we dan maar moeten zeggen, niet omdat we ze goedkeuren, maar omdat gedane zaken nu inderdaad nooit eens een keer nemen. Spijtig soms, maar onontbeerlijk om de historici in staat te stellen af en toe een boek te schrijven of te helpen samenstellen over feiten waarvan het gemakkelijk is dat ze niet meer veranderen. Anders zou het vak geschiedenis wel eens het meest plastische onder de vervelende schookvakken hebben kunnen worden. En we hebben al de aardrijkskunde, waarin atlassen zes maal per jaar moeten worden bijgewerkt, meer dan het verstand van de leerling, en de portemonnee van zijn ouders kan verdragen.
Meer dan de helft van het boek beslaat de catalogus van de tentoonstelling, met dus zeer uitgebreid fotomateriaal (moet ik het nog zeggen), en zeer gedetailleerde beschrijvingen. Maar de kleine eerste helft is niet minder belangwekkend, met de levensbeschrijving van de Keizer, en de omschrijving van wat er gaande was in Europa. Ik ben dan ook zeer opgezet met het hoofdstuk waarin personen als Martin Luther, maar ook Thomas More voorkomen. Uiteraard wordt het belang van de Stad Gent in het licht gesteld, en ook speciaal aandacht besteed aan de schilderkunst. Deze uitgave kan gerust naast een heleboel uitgaven van het Mercatorfonds staan. Het is prachtig werk, en de prijs zal snel vergeten zijn.
De andere topper van deze aankoop is een nederig boekje, 23 cm breed, 33 cm hoog, en 6 cm dik: Dante Alighieri, La Divina Comedia, Illustrata da Gustavo Doré.
Het werk is in quasi nieuwstaat. Geen spatje, geen scheurtje, tenzij in de stofwikkel, die een kleine beschadiging opgelopen heeft. Het boek heeft een opdracht meegekregen, en een achttal enthousiastelingen hebben in Rome het boek gekocht en opgedragen aan de vorige eigenaar, die blijkbaar een soort van reisgids was, die in de eeuwige stad gezorgd heeft voor rondleiding en vertaling waar nodig. Als zulk een persoon zulk een kanjer van een boek aangeboden kreeg door een gemengd gezelschap van nederlands- en franstaligen, wil dat toch wat zeggen.
Voor mij is het enige nadeel van dit boek zijn taal: het is uitgegeven te Milaan door European Book, geschreven in de Italiaanse taal en duidelijk gemaakt om de eer van de grote dichter te zingen. Deze uitgave dateert van 1995. De kunstlederen band laat ik gierig in de stofwikkel zitten, hoe minder die in aanraking komt met de omgevende boeken, hoe beter voor de bewaring. Ik kan er geen prijs op plakken, maar het zal geen kleinigheid gekost hebben. Ik heb er geen 10 euro voor neergelegd. Mag ik nog eens een keer fier zijn?
Tot slot nog dit: de hele verzameling die ik in deze twee bijdragen beschreven heb, tesamen met nog een handvol andere boeken, die ooit wel eens of misschien ook nooit onder de aandacht zullen gebracht worden, heeft een schijntje van de werkelijke waarde gekost. En dan zijn er minstens twee boeken in die aankoop die binnen afzienbare tijd zullen weggeschonken worden. Rijkdom meet zich gelukkig ook aan de mate waarin men zijn goed kan wegschenken. En de laatste tijd heb ik toch al een paar dingen laten gaan. Hopelijk is de gemiddelde blijheid van de Vlaming daarmee een beetje gestegen.
Abonneren op:
Posts (Atom)