Er was eens...
Het is al gauw vier jaren geleden dat ik mijn oog liet
vallen op een blogbijdrage, die meer had dan alleen maar wat oppervlakkige
informatie. Het was bovendien op zijn
blog de eerste bijdrage van de auteur, die duidelijk niet bang was van wat
kolder. Wie als ik met een prille 60 jaar nog durft aan kabouters geloven, is
een verloren romanticus, of heeft kleinkinderen. Beide omstandigheden zijn
toepasbaar op mij. Toen waren die kleinkinderen nog pamperhaftig. Nu ploegen ze
het gazon bij mijn dochter om.
Omdat ik na twee, drie lezingen van het lange gedicht,
genaamd “De brief van Kabouter Bert” inderdaad wel onder de indruk was, schreef
ik op 25 oktober 2009 op deze zelfde Andebijkblog een kort, toch enigzins
aarzelend commentaar. Letterlijk klonk het zo:
Soms, heel erg soms,
vind je op een blog een schrijfsel dat originele literatuur blijkt te zijn en
zo goed, dat je er niet goed van bent. Misschien moet hier en daar nog een zin
of een vers een beetje geherformuleerd worden, maar over het algemeen val je
daar in een goed opgezet plot niet over.
Als allereerste bijdrage op zijn kersverse blog staat dit lange gedicht, dat
meteen ook een hilarische vertelling voor volwassenen en aanverwanten is. Ik
laat hier meteen een koppeling achter, en je ziet maar wat je er zelf van
denkt. Ik vind het prachtig, Rodrik.
Ik maak, tegen alle plagen, meteen ook een koppeling in mijn lijst van blogs.
Met het voordeel, maar dan een zeer groot voordeel, van de twijfel.
Acute auctoritis
De auteur heeft die
“recensie” blijkbaar gesmaakt. Afgezien van een dankwoordje als commentaar op
mijn eigen bijdrage, kreeg ik af en toe opnieuw een mailtje met de aankondiging
van nieuw werk van zijn klavier. Zelf heb ik er geen werk meer van gemaakt, tot
een paar maanden geleden Rodrik Steverlynck complexe symptomen van acuut auteurschap begon te vertonen. Ik werd daardoor nog steeds niet ernstig verontrust, een
gezonde veertiger maakt rond die tijd dikwijls een moeilijke periode in het
leven mee. Sommigen kopen zware motoren, anderen maken wereldreizen tot in
Dardennen. Deze jongen wilde boeken schrijven, en ook nog uitgeven? Het was hem
gegund.
Maar onlangs kwamen
op twee van mijn E-mailadressen berichten binnen dat hij zowaar zijn voornemen
aan het realiseren was. Was de zware motor er niet gekomen, waren Dardennen in
het verleden reeds bezocht? Ik weet het begot niet. Maar de symptomen wezen
duidelijk op de nabije verschijning van zijn boekje: Toetsengetokkel, naar de
naam van zijn blog.
Een koortsachtig
E-mailverkeer tussen Rodrik en mij resulteerde in de belofte om mij een
gepersonaliseerd exemplaar van zijn werk toe te zenden. Gisteren heeft de
postbode dit getokkel in mijn brievenbus laten vallen, en als mijn nuptiale wederhelft
haar verlofblad niet had aangevuld met als resultaat boodschappen, boodschappen
en nog eens boodschappen, dan had ik deze bijdrage waarschijnlijk gisteren al
aangevangen. De woorden zouden dan anders geweest zijn, dat weet ook elkeen die
al eens drie woorden schrijfwerk uitgesteld heeft tot de volgende dag, om dan
het ganse werk te moeten herdenken, in de wetenschap dat de geniale
uitdrukkingen en zinswendingen die op voorhand uitgekiend waren, door een nacht
slaap verworden zijn tot een zinloze brei.
Lezen heb ik
alleszins wel kunnen doen, gisteravond en buiten, onder dekking van een dik
overhemd, en aangevallen door een gure noordooster. Vanmorgen heb ik de laatste
woorden gelezen. En herlezen, wat nog niet helemaal verteerd was.
De Recensie
Rodrik Steverlynck
is een man met een ingebouwde voorraad zin voor goeddoordachte humor, die deze
humor in goeddoordachte zinnen weet te verpakken. Bovendien is hij er niet vies
van om de poëzie van het leven in zijn geschriften te vangen. Een soort van
poëzie, die meedogenloos zijn protagonisten, inbegrepen hijzelf, te kakken te
zet. Hij spaart zijn kabouters niet. Hij spaart familie noch vrienden, zelf
gaat hij ook voor de bijl. Steeds op milde, grimmig-grappige, maar steeds rake
en scherpe manier.
Zijn epische
gedichten zijn best te smaken, en het is zeker geen belediging te stellen dat
Homeros, Longfellow en Gezelle op het vlak van de epische lyriek het misschien
een tikkeltje beter deden. Toch sleept Kabouter Bert de lezer mee in een
voorlichtingloos avontuur, dat een onverwacht einde kent, een soort van laisser
faire – laisser aller, waarbij ik zelf de bedenking maakte: en als het niet zo
triest was, doorheen alle absurde humor, dan zou het nog waar kunnen zijn ook.
Op zoek naar het
absolute hoogtepunt van deze kolderbundel, moest ik wachten tot het
allerlaatste verhaal, dat naar mijn gevoel een perfect evenwicht heeft. “Het
heertje” is grappig en grimmig, soms een beetje zielig. Maar je voelt de
warmte, die ervan uitgaat. De verteller slaat nooit, dus hoeft hij ook niet te
zalven. En de tekening die van het voorwerp van zijn milde spot gemaakt wordt,
is er een van een gehalte waarvan ik ook een karikatuur van mijn eigen lichaam en
geest zou kunnen verdragen.
Het hele boekje
doorwandel je met blote voeten in een natte weide. Je weet nooit hoe diep de
moerasachtige grond is waar je doorheen stapt. Verdrinken kun je daar niet.
Maar je doet er beter aan tweemaal na te denken. In dit geval: tweemaal te
lezen. Sommige stukken heb ik driemaal herlezen, en ze zijn nog niet helemaal
verteerd.
Als een slak en een
rups plots de handen in mekaar slaan om een (levens)probleem op te lossen, weet
je dat de verstokte natuurliefhebber Rodrik meer is dan een beestjeskijker anex
verzorger. Als bonobo’s de onschuldige metafoor zijn voor de grote vraag des
levens: Wie zijn we, waarom zijn we zo?, dan weet je dat grappen en grollen
maar de verpakking zijn van een denker, die met dit boekje alleen nog maar zijn
weg zoekt. Als de zo goed als
ganse familie- en vriendenkring zonder slagen en verwondingen doorheen de
mangel gehaald wordt, dat zie je een man, die van mensen houdt.
Vier regeltjes uit
dit boek wil ik niemand onthouden. De grootvader in mij kreeg vochtige ogen. De
auteursrechten moeten even wijken. Dit is Rodrik Steverlynck, zonder de soms
aangebrande, soms slijmerige, maar altijd milde humor:
Je oogjes nog
knipperend tegen het licht,
ja haartjes nog
nat, je vuistjes nog dicht,
je lijfje en
armpjes en beentjes nog klein,
maar toch al een
hele grote welkom, Pepijn!
Simpel, zonder
tralala, oprecht.
Ik kan geen letter
terugtrekken van de eerste regel van mijn bijdrage van toen:
Soms, heel erg soms,
vind je op een blog een
schrijfsel
dat originele literatuur blijkt te zijn
en zo goed,
dat je er niet
goed van bent.
Rodrik Steverlinck, Toetsengetokkel. Uigeverij Boekscout.nl, 2013. ISBN 978-94 6206 989 3
Dit verslag wordt ook op Andebijk.weebly.com gepubliceerd, en gedeeltelijk ook als recensie op boekscout.nl geplaatst.
Dank voor uw mooie woorden, Danny: ditmaal bent u het die mij ontroert : ). Heel leerrijk voor mij om te vernemen hoe iemand het boekje ervaart!
BeantwoordenVerwijderenSucces in al uw blog- en schrijfplannen!
Rodrik