Pagina's

ALS JE DE DUIVEL WILT BESTRIJDEN, MOET JE ZIJN BOEKEN LEZEN

danny.bloemenhof@gmail.com

donderdag 12 maart 2009

Readers' Digest, en Dupuis

Bepaalde taken op mijn werk verplichten mij falingen snel te zien. Zo kon ik enige tijd geleden (het was 2005, alreeds), vaststellen dat de uitgeverij Dupuis te Marcinelle in nesten zat. En een andere antenne, met name mijn vrouw, wist me onlangs te melden dat Readers' Digest in moeilijkheden verkeert. Zo zie je maar, kwaliteit noch populariteit staan garant voor een goed businessmodel. En brute pech speelt misschien ook mee.

Van Readers' Digest heb ik nochtans gisteren ook een drietal kanjers van boeken op de kop getikt, van niet de minste schrijvers. De boeken worden uitgegeven in een reeks, 's Werelds meest Geliefde Boeken, een prachtig verzorgde editie van zowat alle grote werken uit de wereldliteratuur. Vóór mij heb ik:

  1. Stendhal: Het Rood en het Zwart (Le Rouge et le Noir), 2006, no. 93 van de reeks.
  2. Nordhoff en Hall: De Muiterij op de Bounty (Mutiny on the Bounty; Pitcairn's Island; Men Against Wind and Water), 2006, no. 94 van de reeks.
  3. D.H. Lawrence: Zonen en Minnaars (Suns and Lovers), 2006, no. 95 van de reeks.
Het zijn prachtig verzorgde boeken, onberispelijk, helaas onaangeraakt. Ik vind het bijna erg dat mijn vingers ze beroeren: de similileren hardcover laat onmiddellijk je vingerafdrukken zien, en dat geeft een enigzins slordige indruk. Anderzijds moet een boek natuurlijk een beetje afzien om gelezen te worden. Bitter dilemma, dat gevecht tussen het bewaren van de schoonheid van het product, en het lezen van de schoonheid van de woorden.

Ik heb er niet kunnen aan weerstaan de eerste bladzijde van Zonen en Minnaars te lezen. Hoe meeslepend vertelt D.H. Lawrence over het dorp waar het allemaal om gaat. Als die vertelkunst een romanlang aanhoudt, is dat dus weer een zeer dringend te lezen boek. De 447 bladzijden liggen op een reeds behoorlijk gewichtige stapel met beide andere werken.

Weet je, ik geloof geen mensen die met een uitgestreken gezicht vertellen dat ze de ene pil na de andere doorworstelen. Dat is opschepperij. Als je zoals ik, dertig jaar geleden, vier tot vijf uur per dag besteedt aan lezen, kun je wel een zeker volume verplaatsen, maar de zee leegdrinken is een werk dat door meer dan een heel dorpscafé moet uitgevoerd worden.


Een student is een vent...

Een laatste wapenfeit is dan een aankoop op Ebay: geen groot gegeven, maar wel jeugdsentiment, waar ik mezelf op niet de allerbeste wijze in terugvind. Het Leuvens Kroegenboek van diverse auteurs, waaronder Kris Merckx, ik hoop niet dé Kris Merckx, is een reeksproduct dat wel enige kleur uit mijn studentenleven terug opfrist. Helaas, de wereld is sinds 1976 zodanig veranderd, dat ik er niets meer in terugvind. Alles is veranderd. Ik alleen ben dezelfde gebleven. De eeuwige leugen van ik tegen ik: ik ben degene die veranderd is in een veranderende wereld, maar dat kan niemand waarnemen, zolang IK een te grote rol in mijn eigen leven krijgt te spelen. En dat is een gegeven dat elkeen ooit moet uitspitten. Alle ikken blijven gelijk, alle gijen veranderen. Dat kan niet.

Mijn stamkroeg, waar ik zo menig uur gesleten heb, gezongen, gefeest, gedanst, gelachen en geweend, wordt afgedaan als een kot voor Vlaamsgezinde onbenullen. Ja ik ben Vlaamsgezind, nee, ik heb dat niet op een onbenullige manier geuit. Het meerendeel van mijn medestudenten zal daar zelfs niets van gemerkt hebben: ik heb nooit een vergadering van welke vereniging terzake ooit meegemaakt. Ik heb nooit de Vlaamse Leeuw gebrald boven op een tafel, met bovendien godbetert de linkse vuist vooruitgericht, ik heb nooit een slogan op een muur gekalkt, ik heb nooit Diksmuide als bedevaartganger bezocht.

Ik was een pleziermaker, die de stress van de studie met enige pinten wilde bezweren, ik was een onzeker manneke, die veel lawaai maakte om de stilte te maskeren, ik was de grappenmaker met de rode neus, August in de arena, Fons in zijn foorwagen, de man met pijn in het hart, verdriet dat hij niet kwijt kon, vrienden die voor 98,23 % kameraden waren. Een eenzaat, omdat zijn hart nog geen vriendschap verdroeg.

De Bierkelder op de Oude Markt was de ideale krocht die mijn pijn kon verzachten. Ik heb er dan ook te veel gezeten. Maar ik kon het evenmin verhelpen dat er veel Duitse liederen gezongen werden, en geef toe, in koor zijn ze wondermooi, met een grote mate van Zehnzucht wanneer een tingeltangelpiano die zang begeleidt. Met dank aan Stein. Het was mooi maar is voorbij. Ik ben er nooit meer geweest.

En dan zag ik dat boekje staan. Het Leuvens Kroegenboek. En ik dacht: laat me die ene ontmoeting nog eens overdoen. Die ontmoeting met een Limburgs Oud-Student, die op een woensdagavond de kelder binnenstapte, en bij ons kwam zitten, met zijn vrienden, ongevraagd, maar vriendelijk en open voor een gesprek. Die man, hij heette Robben, staat in mijn geheugen gegrift, en nee, ik wil hem niet nadoen, maar ooit zal het gebeuren, en zal ik de kelder instappen, om te vragen, net als hij, hoe het is tegenwoordig student te zijn. En uit de antwoorden zal ik dan net als hij toen opmaken dat het studentenleven niet meer is wat het toen was. Dat ik een dinosaurus geworden ben, een man die een laatste keer de studentenkeet binnenstapt, waar hij zijn vriendinnetje door een waas nog even ziet zitten, haar hoort zeggen dat ze nog even wil nadenken, en terwijl ziet hoe ze naar een andere student kijkt, één van die 1,77 %, waar zij ook deel van uit maakt, en die vriend gebleven zijn. Meer dan kameraad.

Ik kocht dat boekje, en de oppervlakkigheid waarmee men diepgang tracht te creëren door platitudes tot filosofische wijsheden te verkleuren doet me denken aan het gros van de platvloerse gesprekken die daar gevoerd werden, net zoals in elk ander café. Zelden zat er enige diepgang in hetgeen we vertelden, maar het was lol, grote lol, en dat blijft me bij met een warmte die me nooit zal ontsnappen; de diepgang heb ik pas veel later gevonden. Bij sommigen, op andere plaatsen, in andere omstandigheden, in een andere wereld. Ik ben toen gegroeid, zoals elkeen, in modder, smurrie en stank. Maar ook rijke stinkers stinken, bedenk dat wel.

Mijn café wordt afgeschilderd als een nest van Vlaamsgezinden, van brallers en zuipers, en enige keren hebben we het zover geschopt, maar men vergeet in alle talen te zeggen dat we daar naast veel plezier tóch diepgaande gesprekken gevoerd hebben, dat we toch geleerd hebben dat als a gelijk is aan b, b niet noodzakelijk gelijk is aan a. Ik heb daar vriendschap opgedaan, en weer verloren. Ik heb daar minachting ondervonden, en respect. Ik heb daar lol gekend, maar ook vreugde zowel als verdriet. Het is een stuk van mezelf geworden, en het feit dat ik nooit meer op café ga zoals ik dat toen deed, met de mentaliteit van de stamkroegganger, wordt verklaard doordat ik toen, daar, intensief en intuitief geleerd heb dat mensen onbegrijpelijk zijn, ik inbegrepen. Ik moet ze niet meer op café leren kennen om te weten wie ze zijn. Het helpt echter wel als ik niets anders hebt.

Mijn kroeg heeft een uitbater gehad, die de zaak uitgezogen heeft, begrijp ik uit de tekst. Dat klopt als ik mijn overgebleven vrienden over "de Charel" hoor praten, de voorganger van de toenmalige uitbater, die blijkbaar perfect beantwoordde aan het basisvereiste van een goede kroegbaas: een persoonlijkheid, geletterd of niet. Dat een echte zakenman begin jaren '80 dan ook iets totaal anders gemaakt heeft van mijn stamkroeg, is begrijpelijk, maar spijtig. Want als ik op café zou willen gaan, wil ik dat meemaken in een keet, waar een halfgare student duitse volksliederen rammelt uit een gammele buffetpiano, waar je aan oude, bruingelakte houten tafels gezeten op in de lambrizering ingebouwde banken, bier drinkt uit potten met een oor, aan een democratische prijs, met een totaal gebrek aan decorum, behalve het essentiële, namelijk de bruine kleur. Je moet weten dat je daar een stukje thuis bent, dat het er stinkt naar de heerlijkste geuren, zijnde een mengeling van verschaald bier, verdampte sigaretten en pijpen, weggevloden parfum van beeldschone porren, en scheten van ajuinvretende studenten.

De cafés, echter, zijn niet meer wat ze geweest zijn.

Het boekje koester ik aan mijn hart, maar het doet ook zulk een onnoemelijke pijn te lezen dat een verzameling linkse studenten uit de jaren zeventig je hart vertrappelt om hun laatste gelijk te krijgen. Zij konden het toen al niet verkroppen dat we plezier zochten, we moesten het leed van de wereld dragen, en daar we dat definitief afgewezen hebben, of het tenminste op onze manier gedaan hebben, zonder de voorschriften van de gele stuurman te volgen, hebben zij de auteurs dan maar voorgelicht op de wijze zoals toen de linkse revolutie tot stand gebracht had moeten worden: stamp iedereen die voor je voeten loopt, uit de weg.

Wij worden dus afgeschilderd als Vlaamsgezinde, brallende, zuipende en hersenloze studenten. Het zou toch kunnen dat we iets anders waren. Maar dat paste niet in het beeld dat de inspiratoren van de tekst betreffende onze houding in gedachten hadden. De auteurs hebben mij grondig onrecht aangedaan. Een boekje om aan het hart te drukken, want in dit specifieke geval wil ik er graag...boven op dansen.
Het verstaat namelijk niets van mijn jeugd, van het groeiproces van een jonge student, die nog moest ontkomen aan zijn eigen wortels. Maar IK was er, zij waren er niet. Boeken kunnen toch ook klote zijn, hoor.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten