In de lente van het jaar 1965, als mijn geheugen mij niet in de steek laat, werd ik samen met een drietal andere jongens die ik van haar noch pluim kende, van de speelplaats geplukt, en naar de klas, waar het tweede of derde leerjaar les kreeg, gezonden. Vlak voor de bel van halftwee kregen wij het over onzen duvel van een in woede ontstoken meester, met een weelderige haardos en een zware stem. Waarover de pandoering ging, heb ik nooit geweten, ik had er niets mee te maken, want ik werd door "getuigen" voor iemand anders aanzien, die achteraf wel eens zal gegrinnikt hebben.
Straf hebben we niet gekregen, want onze beteuterde gezichten hebben het goede hart van die meester omgesmolten tot de vaderlijke figuur die hij ondanks zijn opvliegend karakter bleek te zijn. Maar ik was wel zwaar onder de indruk. Je kon blijkbaar in een grote school de les gespeld worden voor dingen waar je niets mee te maken had.
Die school was het Sint-Jozefscollege te Hasselt, en de meester was een zekere Meester Hoewaer, een kleurrijke figuur, die volgens de geruchten boeken schreef, en zelfs gedichten. Hij had zijn woning op de hoek van de Toekomststraat en de Stadsomvaart, een gebouw dat deed denken aan de villa's zoals ze vooral aan de Belgische kust menigvoud rondgestrooid werden, zo ergens rond 1900. Het was omgeven door een hoge haag, met op de hoek een toegangspoortje, dat alles in zich had om een kind te verleiden tot fantaziën over een huis waar mogelijk een tovenaar of toch een zeer geheimzinnig wezen woonde. Vanuit het aardrijkskundelokaal konden we in de tuin van de meester kijken. Door de lucht zeilende bordwissers brachten ons snel tot andere gedachten.
Maar er woonde echt een tovenaar of zo. Trudo Hoewaer was een man, die het niveau van lagere-schoolmeester ver overschreed, en dat beseften "zijn" kinderen niet. Ik ook niet. Het maakte hoegenaamd geen indruk op mij, te weten dat die man gedichten kon schrijven. Maar daar bleef het niet bij. Naast zijn 12 dichtbundels schreef hij nog de roman "Antoine de Loze, architect", novellen, sprookjes, een toneelstuk en een aantal essays over onder meer Hans Christian Andersen, Ernest Miller Hemmingway, Halldor Laxness, Jiminez en Camus. Hun nobelprijzen staan nog steeds dankzij Heideland op een zeer hoog schab.
Maar nu, vijfenveertig jaar na datum, komt die pandoering terug in mijn geheugen, maar ik moet toegeven dat van alle meesters uit het lager onderwijs, de naam van Trudo Hoewaer er één is geworden die me beter bijgebleven is dandan die van de meeste andere leraars die daar in het lager onderwijs les gaven.
Zijn bundeltje "Bezinning" bevat, zoals de colofon vermeldt, "gedichten geschreven door trudo hoewaer (geen hoofdletters, 1963!) in 1961 en 1962". Van de 250 exemplaren die in privé-uitgave werden verdeeld, draagt dit exemplaar het nummer 95, eigenhandig door Meester Hoewaer genummerd, en ondertekend. Hilarion Thans schreef een lovend woord over het voorgaande bundel, "Littekens en sporen" (1960), en dit werd hernomen in "Bezinning" :
Deze verzen hebben mij dieper getroffen dan die uit vroeger werk van u. Men voelt in deze uitingen een warmere menselijkheid, een grondiger ervaring, een hoger poëtisch gehalte, een doeltreffender directheid van nu eens raak-eenvoudige, dan weer van beeldrijke verwoording.
Lovende woorden, maar de eerste zin doet me toch wel schrikken. Volgens mij zeg je zo iets alleen als een dichter, die reeds een paar bundels gepubliceerd heeft, nog enige aanmoediging nodig heeft van een oudere, volgroeide dichter, mentor en vriend. Maar dit vind ik voor een zesenvijftigjarige dichter net iets te neerbuigend om als echt lovend over te komen. Het heeft iets van een zucht: eindelijk, jongen, vooruit, doe maar verder! Waarom Meester Hoewaer deze bedenkelijke laudatio voor een tweede maal opneemt in zijn in eigen beheer uitgegeven bundel, terwijl hij tot de laatste punt en komma in eigen hand kon houden, weet ik natuurlijk niet. Ik zou het niet gedaan hebben. Maar ik ben dan wel bijzonder kritisch in deze materie.
De dichtkunst van Trudo Hoewaer komt me hier en daar een beetje te gedateerd over, de moderniteit van de jaren zestig ligt hem niet helemaal, mij bovendien ook niet, en hier en daar zoekt hij naar een kontrast om de spirituele waarden van de materiële te onderscheiden, maar volgens mij vindt hij niet steeds een poëtische formulering, die een voldoende sterk beeld oproept voor hetgeen hij wil poneren.
Een voorbeeld hiervan is het gedicht "De lente komt", dat drie strofen met vrij sterke natuurbeelden levert voor de lentegroei van ons hart, van onze geest en onze ziel. Maar de vierde strofe ontkleurt dat beeld plotseling. Een enkel woord valt volledig uit de kontekst, trappelt moederloos in het rond, vindt niet de minste binding met de rest, en haalt aldus de kwaliteit van het gedicht een eind naar omlaag.
de lente komt
de lente wachtmet aarzelende zonen vruchtbare windenen spuit de bastvol sap en kracht.
door de monotone roepvan de tortelduifen de aarzelende groetvan de zwellende knoppen,die zingend openspringen,worden wij gewektuit onze winterslaap,uit onze grijze lethargie.
verrezen lichte-feeënkriewelen in ons bloed.de illusie van nieuweveroveringen maakt onsovermoedig.
onder de zwellende bastvan het leven wachtde lente.De drietrapsraket gevuldmet licht en lucht en goedheidstaat klaar voor de start.doel: ons hart !
Ik kan er niets aan doen: die drietrapsraket verteer ik niet. Die middenste vers stoort me.
Wat me helemaal niet stoort, zijn de twee daaropvolgende gedichten. Een in memoriam voor Prosper van Langendonck, een één voor Louis Sourie. Twee figuren die in mijn aankopen van de laatste maanden ook een rol spelen, en die dus met dit bundeltje een extra dimensie krijgen.
Kunstenaars trekken kunstenaars aan. Ze geven ook hun genen door. Het bandontwerp van deze dichtbundel werd verzorgd door Lidy Hoewaer, en dochter Gerty is een begeesterde schilderes geworden. Bovendien stond zijn huis open voor schrijvers als Ernest Claes en Stijn Streuvels, maar ook beeldende kunstenaars zoals Pierre Cox, Paul Hermans en Gaston Wallaert vonden de weg naar de Toekomststraat.
Dit is nog een dichtbundel die ik zeker de moeite van het bewaren waard vind. Ooit heeft het in de Provinciale Bibliotheek van Hasselt gestaan of gelegen, toen nog in het begijnhof, waar ik in de late jaren zestig meer en meer kwam. Of ik ooit in de afdeling poëzie ben gaan kijken: in die tijd was ik er nog niet rijp voor. Ik heb het boekje nooit ontmoet. Maar we zijn in een ver verleden toch wel dikwijls dicht bij mekaar in de buurt geweest. Fijn dat ik het heb mogen kopen.
- Pierre Cox woonde enkele huizen verder van ons ouderlijk huis en de familie was erg bevriend met ons. Mijn vader hield ook van zijn schilderwerk en ook van de schilder Paul Hermans. Bij de familie Cox was er telefoon, en soms belden mensen naar hem, om naar mijn vader te vragen. Dan stak er een briefje in de bus 'semi-dringend'. Pierre kon ook de meest hilarische brieven schrijven, onder meer naar mijn vader, feitelijk zijn buur. Dan kroop hij in de huid van dhr. 'Jaggeneau' van de Pietelbeek. Die brieven werden dan, onder smakelijk gelach van allen door mijn vader aan de eettafel voorgelezen.
BeantwoordenVerwijderen.
Bedankt Ward, om de artistieke omgeving van M. Hoewaer nog een beetje meer kleur te geven. Hadden we toen maar geweten wie er allemaal in onze onmiddellijke omgeving (en in het wild) vrij mochten rondlopen...
BeantwoordenVerwijderenMijn vader is in '84 gestorven, kort na zijn pensionering. Mijn moeder, die kort na mijn vader geboren is in hetzelfde dorp, Houthalen, is nu net 95 geworden. Ze leeft nu sinds een jaar in een ouderlingentehuis in Hasselt. Het ouderlijk huis wordt nu verkocht en we zijn het aan het opruimen en aan het leegmaken. Nu komen al die oude foto's, documenten, brieven en herinneringen allemaal terug boven..
BeantwoordenVerwijderen.