Pagina's

ALS JE DE DUIVEL WILT BESTRIJDEN, MOET JE ZIJN BOEKEN LEZEN

danny.bloemenhof@gmail.com

zaterdag 7 februari 2009

Umberto Eco, Jef Turf, sierheesters en Haiku

Eenheid van onderwerp hoef je bij het verzamelen van boeken niet te zoeken. De boeken zoeken jou, jij vindt ze, keuze is er niet, de liefde voor mekaar brengt je samen, of scheidt je definitief van mekaar.

Lang geleden, toen het nog een hype was, en dat woord niet of nauwelijks bestond, heb ik De naam van de Roos gelezen. Ik was er gek van, en herlas het, en nogmaals, en Adson van Melk werd voor mij de oervorm van de nieuwsgierige leerling, die onbevangen de meester volgde.

Umberto Eco is echter een geen gemakkelijke auteur, en je moet bereid zijn naar mysteries te zoeken, om zijn schrijfsels te kunnen volgen. De Slinger van Foucault heb ik tegen een muur aangesmeten, omdat het verhaal geen vorm kreeg, en ik het na vijftig bladzijden moe werd te wachten op "iets", waarvan ik niet wist of het in de volgende alinea of binnen nog eens vijftig bladzijden zou komen. Herlezen om na te kijken wat ik eventueel gemist heb, zag ik niet zitten, en dus is dat boek één van die dingen die ik beslist niet wil weg doen, maar die ik onmogelijk woord voor woord van het begin tot het einde kan gebruiken voor wat het dient: te lezen, te begrijpen, en ervan te genieten.

Nog ergens in januari heb ik een Naschrift bij De Naam van de Roos gevonden, een dun boekje, eveneens bij Bert Bakker uitgegeven, met de zelfde omslagtekening als het hoofdwerk. Je vindt er de verklaring in voor de keuze van de naam van het boek. Lees het, en sta verbaasd van de moeilijkheden die een intellectueel zichzelf wil aandoen in iets wat ik gewoon als een moeilijk, maar niet onoverkomelijk probleem zou omschrijven: de keuze van de naam van uw geesteskind, uw zelfgeschreven boek.

Vele andere problemen die met het schrijversvak gepaard gaan, diept hij uit, en de argeloze leek die ik ben, wordt bij de keel gepakt. Denk je echt, zo zegt de superintellectueel, dat schrijven even voor het lege blad gaan zitten is, en dat vullen met woorden?

Gelukkig heeft hij het gelaten bij een dun boekje, dat meer stof tot nadenken dan uitleg is, anders had ik het opgeknoopt aan het touw, waar de slinger net voorheen zijn eeuwen aan heeft voorbijgebengeld. Een aanwinst.

Ooit was Jef Turf het gezicht van de Communistische Partij in België. In Vlaanderen. Ik herinner me nog dat ik als jonge kerel het Rode Boekje van Mao gelezen, en voor een stukje ook bestudeerd heb. Bullshit, zegt men nu, maar de talloze volgelingen van Het Maoïsme hebben wel tijdens oeverloos lange discussie-, studie- en zelfbeschuldigingssessies getracht het zuiverste communisme te beoefenen dat zij in de westerse wereld voor mogelijk hielden. De communist van de oude stempel Jef Turf heeft van Gele Mao zo het zijne gedacht, daar ben ik zeker van. Even zeker is dat in de booming sixties het communisme pur sang een onvermijdelijke dood tegemoet ging. Jef is dan ook met zijn droom langzaam maar zeker ten onder gegaan, en in 1988 werd hij zelfs zonder meer uit de partij gezet. Een vernedering voor iemand die de idealen nochtans hoog in het vaandel droeg. De Rode Vaan dacht er anders over.

In de sleutelnovelle Het Verval geeft hij een satirische blik op de Partij, die zichzelf niet meer herkent. Of, zoals het wordt omschreven op de omslag: hij beschrijft de situatie van de Vlaamse communistische partij vandaag, op een indirecte manier, maar wel direct naar de kern van de kwestie toe. Wat gebeurt er wanneer een partij de basis het woord geeft, pas als ze geen basis meer heeft?

Dat laatste is een vraag die ik me altijd gesteld heb. In extenso was mijn vraag eigenlijk: waarom spreken van een partij, als de zogenaamde basis slechts in theorie het woord heeft, maar de beslissingen in rokerige zaaltjes genomen wordt door een keure van geselecteerde, door het hoogste bestuur als betrouwbaar bestempelde bonzen? Dat geldt, en het mag zonder meer duidelijk zijn, voor elke partij. Een vraag die Jef Turf stelt aan de partij na zijn ontslag, maar ook een vraag die aan Jef Turf had moeten gesteld worden tijdens zijn voorzitterschap. Was alles toen zoveel beter? Een eerlijk intellectueel mag zichzelf ophemelen, als hij zichzelf ook maar in vraag stelt, en daar een eerlijk antwoord op geeft.

Ik heb het nog niet gelezen, maar de eerste bladzijden vragen om verder te lezen. Dat zal ik dan ook weldra doen. Eindelijk een communistisch geschrift of altans een geschrift van de hand van een communistisch leider, waarvan je niet verzuurd naar je fabriek trekt met het idee dat het daar nog niet zo slecht is. Arbeiders aller landen, pak nog een pint.

Intellect van een totaal andere soort dan de twee voorgaande werken wordt tentoongespreid door het boekje: "50 Sierheesters voor de Tuin". Jan G. Van Gelderen stelt een aantal heesters voor, en vooral de prachtige tekeningen trekken mijn aandacht. Ook de weetjes die erin staan zijn meegenomen. In een vroeger leven ben in erg geïnteresseerd geweest in alles wat planten, bloemen, bomen, struiken, maar ook dieren, en de natuur in het algemeen betreft. Dit boekje vult mijn reeds uitgebreide verzameling mooi aan.

Volgens de versvoet 5-7-5 moet een haiku opgebouwd worden. Er moet een stuk natuur in zitten, en iets van je zelf of iets menselijks in het algemeen. Vroeger heb ik aan de hand van een boek van Bart Mesotten, Vlaanderens grootste haikukenner, deze versvorm bestudeerd. Maar het is toch een stuk ingewikkelder dan over het algemeen voorgesteld wordt. 5-7-5 hoeft niet noodzakelijk gerespecteerd te worden, zo leert Bart Mesotten, er bestaan ook varianten. En als het idee van je haiku de strakke vorm overschrijdt, kan het geen kwaad als je toevallig op zeg maar eens 5-6-5 terecht komt. De binding natuur mens is echter strikt. Een bloem die zich in de vroege ochtend opent kan symbool staan voor ontluikend menselijk leven, zonder het woord kind in de haiku te vervatten. De verwijzing kan soms zeer diep verborgen zitten. Je weet het maar als je een gesprek zoudt kunnen hebben met de dichter zelf.

Coenraed de Waele schreef Haiku's 1999. Een onopvallend maar mooi verzorgd boekje. Als je het op zijn rug draait, heeft een ander kunstenaar, Richard Curé, er tekeningen in gezet. Zeer mooie tekeningen. Het versterkt het poëtische gegeven van dit boekje. Maar de Haiku staan voor mij centraal. Met dadelijk de vraag of haiku wel een meervoud heeft in de Nederlandse taal. Ik zeg altijd Haiku, enkelvoud of meervoud, zoals lunettes in het Frans altijd een meervoudsvorm is, ook als dat ding het voorkomen heeft van iets in één stuk.

Een prachtige haiku staat op de stofwikkel.

Ik lig overal
wel op nachtkastjes, maar nooit
meer in je armen.

Op de vorm heb ik wel een kritiek. Als de haiku die de schrijver onderschrijft de vorm 6-5-6 had, zou dit worden:
Ik lig overal wel
op nachtkastjes, maar
nooit meer in je armen.

Op die manier kun je elke zin van 17 lettergrepen opslitsen als je maar voldoende éénlettergrepige woorden gebruikt. De kneedbare haiku als het ware. En zo wil ik het niet. Ook de woordgroep "nooit meer" is in zijn betekenis onscheidbaar. Deze enkel omwille van de wiskundige vorm splitsen, is de betekenis geweld aandoen. De eerste groep lettergrepen moet voor mij een inhoud zijn, de volgende ook, en de derde ook.

Zijn haiku

Kometen zijn de
suikerklontjes in de
koffie van het heelal.

is een voorbeeld van die houterige dichtstijl. Puur in drie regels opgesplitst omdat de gebruikte zin een haiku moet zijn, maar geen boodschap in drie delen is. "Kometen zijn de" is een onleesbaar deel. En elk volgend deel mist zijn onmisbaar onderdeel het lidwoord dat omwille van de metriek naar de vorige versregel is verplaatst. De zin is een metafoor, die het waard is gebruikt te worden, maar het geheel is, in zijn drie verzen opgesplitst, nog geen haiku. Veel beter vind ik volgende:

Tesamen op stap
en elk via zijn omweg,
dat er afstand is.

In deze laatste lees ik: boodschap, boodschap, boodschap. In de voorgaande lees ik: begrip, begrip, begrippen. Lees de kometenhaiku als een zin, en het is een mooie metafoor. Maar het voelt niet aan als een haiku. Lees de afstandhaiku, en je hebt een haiku, hoewel de band met de natuur dan weer flinterdun is. Wandelen is natuurlijk een natuurlijke bezigheid van de mens, maar ja.

Ik zal er zelf één maken, en natuurlijk lach ik ermee. Maar dat is mijn (gedeelte) natuur (in deze haiku).

Danny dichtte de
zeventien lettergrepen
van deze haiku.

Slecht. Zeer slecht.

Zo doet de dichter ook met de volgende haiku:

De haiku is de
spookrijder op de
autostrade van de taal.

5-5-7. Daar kan ik achter staan. Maar waarom 5-5-7? Omdat hij niet kon schrijven:

de haiku is de
spookrijder op de auto-
strade van de taal.

Een goede metafoor, maar de zin blijft een zin, wordt nooit een haiku, omdat hij geen haiku, maar een door een zich poëet wanende beenhouwer tot haiku verhakte zin is. En daarin heb ik geen zin.

Ik heb een boekje gekocht, waarin ik één ding lees: de kleren maken nog steeds de man. En als de man een haiku schrijft, moet hij wel de kleren van de dichter dragen. Anders draagt hij die van de keizer.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten