Een blog bijhouden die als doel heeft je eigen mening te verkondigen, ook als die mening soms een beetje veel krom is, of zelfs onrechtvaardig, of ondoordacht, heeft zo zijn voordelen. Je kunt dan namelijk een eigen mening verkondigen, ook als ze een beetje veel krom is, of zelfs onrechtvaardig, of ondoordacht.
Een boekje dat uitgegeven is in 1977, wel dat vertoont nog een beetje de sporen van iemand die in de zestiger jaren jong en onervaren geweest is, maar die toen al een mening had, waar hij flowerpowerend voor uitkwam. De zeventiger jaren hebben helaas zijn haardos nog niet gemilimeterd, integendeel, weggesprongen vanonder het ouderlijk juk heeft hij de kapper op zwart zaad gezet, en de boel alleen maar behoorlijk naar beneden laten groeien; de foto is er typisch één van een smakeloze kop zoals van zovelen die dachten de meest smaakvolle berenmuts uit de Queens' privécollectie gecopieerd te hebben. Walgelijk zicht, maar ok, we vonden het wel mooi. En de meisjes godbetert ook. Ze verkiezen ondertussen dan weer de kaalkoppen, hoewel de krullebollen tegenwoordig opnieuw gekultiveerd worden als de eigenaars menen op een gitaar te moeten rammen om zogenaamde muziek te produceren. Het is blijkbaar een eeuwigdurende cirkel van smakeloosheid, waar ik gedurende enige jaren ook deel van geweest ben. En tegenwoordig ben ik op mijn eigenzinnige manier smakeloos, namelijk onafhankelijk van de smakeloosheid van anderen.
Een zekere heer Geert Verbeke heeft ooit een dichtbundeltje gepleegd, en het in eigen beheer uitgegeven. Dat deed hij op 300 exemplaren, en Pieter Geert Buckinx doet er maar beter aan niet in zijn graf om te draaien. Het bundeltje munt uit door zijn grafische vormgeving. Het is een prachtwerk, in tegenstelling tot het oorlogsdrukwerkje van PGB, dat de soberheid zelf is. Hij wint echter op de punten, in oorlogstijd werd er nog echte poëzie geschreven, de vredesliteratuur van Verbeke is een bleke schaduw van wat vijftienjarige meisjes in het begin van de jaren zeventig aan hun liefjes voorlegden als ze wilden doen geloven dat ze naast ballet en muziekschool ook nog dichten als hobby beoefenden. Een voorbeeld, waar mijn beroemde zeventienjarige vriendin van een aantal maanden geleden een regelrechte aanval van jaloersheid zou van gekregen hebben.
Heeft iemand
weet van
geschonden
granaatappels
als op de akker
van verzwijgen
hagelstenen
getuigen
van
eenzaamheid?
Zoals gezegd, een droef meisjeshart uit soms haar nostalgische, richtingzoekende, onbestemde en te moeilijk verwoordbare eenzaamheid zoals deze harige adonis het ook kan. Op een purperen bladzijde neemt deze onbestemde zin, gehakt in verzen die geen verzen zijn, de volledige rechterbovenhoek in.
Met de hulp van Jack London krijgen we alvast een begrijpbare zin te lezen:
Een hond een been toewerpen is
geen liefde. Liefde is, het been delen
met de hond, als men evenveel
honger heeft als het dier.
Jack London heeft meermaals de lof van de wolf gezongen, een ook de hond kreeg zijn deel. Maar de welbedoelde zin van deze auteur was geen gedicht. Het was een aforisme om zijn liefde voor de hond tot uitdrukking te brengen. Het was bovendien een uitspraak die zo geformuleerd was, dat hij ervan uitging dat de gemiddelde lezer niet wist dat een hond een dier is. Ongewild, door pure auctoriële onoplettendheid, wil hij zijn uitspraak zo vloeiend mogelijk maken. De laatste drie woorden zijn volkomen overbodig. De geïsoleerde uitspraak lijdt een eigen leven, en moet dus correct geciteerd worden. Ook als men daartoe de woorden van de auteur op geleide manier moet amputeren. Citeren is niet slaafs herhalen, maar de woorden correct plaatsen.
Een hond een been toewerpen is geen liefde.
Liefde is het been delen met de hond,
als men evenveel honger heeft.
als men evenveel honger heeft.
Wie slaat moet ook zalven. Het volgende gedicht is van een eenzame schoonheid temidden van de jongemeisjespoëzie.
Wanhoop bruist
in mijn geheimste diepzee
de tol van lief te zijn
is aangepoeld.
Nu moet ik leren vergeten
dat ik ooit eens de zon
ontdekte, haar warmte
zal ik echter nooit verraden.
Wie zalft mag ook slaan. De enige kritiek die ik kan formuleren is de altijd dwaze verhakseling van een logische zin in onlogische verzen, zoals vooral in de tweede strofe het geval is. Hoe leesbaar zou dit gedicht geweest zijn als hij dit gezegd had in een gewone, alledaagse zin, waarin een premisse en een conclusie het leven tot in zijn mooiste verdriet hadden kunnen uitdrukken.
Wanhoop bruist in mijn geheimste diepzee:
de tol der liefde is aangespoeld.
Ik leer vergeten dat ik de zon ontdekte,
maar zal haar warmte nooit verraden.
Kompakter. Ik denk ook: afstandelijker geformuleerd. Maar het is door deze transformatie wel mijn gedicht geworden. En dat mag de bedoeling niet zijn. Poëzie lezen is een daad van oneerlijke oprechtheid: je vindt iets mooi, maar net zoals je de vrouw, van wie je houdt niet mag trachten te veranderen, zo mag je een gedicht ook niet aanraken. Wat beter is in je eigen ogen, is toch niet meer hetzelfde.
Het bundeltje heet Dobermann, een hond die ik als tweede, na de Duitse scheper, beschouw als De Hond, en ik heb er meer dan gemengde gevoelens over. Ik zal het eerlijkheidshalve zo zeggen: het is te jaren zeventig, ik begrijp het niet (meer). Wablieft?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten