Pagina's

ALS JE DE DUIVEL WILT BESTRIJDEN, MOET JE ZIJN BOEKEN LEZEN

danny.bloemenhof@gmail.com

vrijdag 31 juli 2009

Verborgen schatten

In het verleden heb ik ooit de verzameling X aangehaald, die me door omstandigheden in handen gevallen is. Een groot aantal titels die nu niet meer zo populair zijn, maar die in het verleden toch behoorlijk wat lezers aangetrokken hebben, heb ik in mijn electronische bibliotheek reeds opgeslagen. Bij opruimingswerken ben ik nog op twee dozen niet geïnventariseerd leesmateriaal gestuit. Hoofdzakelijk technische leerboeken van een ingenieur, of altans een zeer geïnteresseerd technicus, zoals uit de titels blijkt. Om die reden, namelijk het niet literaire karakter van deze werken, zijn ze ten eerste nooit uit de kisten gekomen voor een onderzoek, zoals ik meestal een boek doorlicht. En ten tweede omwille van plaatsgebrek, en de redenering dat bij het eerstvolgend bezoek aan de kringloopwinkel ik de meest bekijkbare boeken nog zou meenemen, terwijl de andere een zachte dood zouden sterven in de papiermolen, heb ik nooit de moeite gedaan om de boeken aan een nader onderzoek te onderwerpen.

Maar een plots bij mijn zoon uitgebroken opruimwoede, die tot gevolg heeft dat we ons in de "werkplaats" weer zonder rugbedreigende kwetsuren kunnen voortbewegen, en zelfs halverwege kunnen terugkeren, zonder het voorgeschreven parcours te moeten afleggen, omdat omkeren tot aardverzakkingen dan wel lawines zou geleid hebben, deed de bewuste dozen belanden in de categorie: weggooien of toch nog maar houden?

Dat was een gelukkige keuze, want tussen al het technisch geweld lag er zowaar een boek, dat ik in 2004 even bekeken heb, maar in de haast van het onderzoek van meer dan 250 titels bleef dat beperkt tot de titel en het oppervlakkige uitzicht.

Dit nietszeggende boek van meer dan een kilo heet Arbeid welvaart en Geluk der Menschheid, van het overigens haast onbekende auteurtje H.G. Wells. En vandaag heb ik dan maar besloten het te klasseren onder de verborgen schatten.

Dat H.G. Wells ook wel een beetje SF en fantasy geschreven heeft - zoals The Timemachine, gelezen toen ik 15 was, The Invisible Man, gelezen in ongeveer dezelfde periode, en The War of the Worlds, veel te laat gelezen, en ik zag het verband niet meer met de beide voorgaande titels - was mij dus wel bekend, maar bij het bekijken van dit boek moet me dat en ook het bestaan van de voorgaande titels niet onmiddellijk ingevallen zijn. Maar behalve verzinner van leuke verhaaltjes, was H.G. Wells ook een denker, die tijdens een ontmoeting met Rabindranath Tagore in 1930 een lang en filosofisch onderhoud gehad heeft, dat zijn visie op de mensheid grondig in definitieve banen geleid heeft. Het werk dat ik nu in handen houd, is het rechtstreeks gevolg van dit gesprek. Om het echter te kunnen schrijven, heeft hij hulp moeten zoeken bij zijn eigen zoon, Dr. G.P. Wells, bioloog, en bij zijn vriend, prof. Julian Huxley,
de kleinzoon van zijn vroegere leraar biologie en broer van Aldous. Tesamen stelden zij het boek: De Wetenschap van het Leven samen, en onvermijdelijk moesten zij ook een economische benadering van het menselijk handelen beschrijven: dit boek.

Het is een voorbijgestreefde visie, iets wat met dit soort van boeken steeds het geval is. Je kunt je dan ook niet ontdoen van het vraagstuk van de veroudering: wat vertelden zij en hoe vertelden zij wat? Welke punten blijken bewaarheid te zijn in de huidige realiteit? En wat is er toch maar SF gebleken? Het zijn allemaal interessante vragen, die echter ook een zware inspanning vergen wil je tot een bevredigend antwoord komen, ook al omdat je te maken hebt met een visie uit het Interbellum, een tijd waarvan je eigenlijk maar oppervlakkig weet wat er echt op wetenschappelijk en filosofisch vlak leefde. Dat alles moet je eigenlijk zelf ook al moet gaan bestuderen, om de algemene tendens te leren kennen. En vervolgens moet je bovendien nog gaan vergelijken met de huidige toestand, om slechts dan gefundeerde conclusies te trekken... Loopt er ergens een Rabindranathje van een modern bouwjaar rond, die me vlug even wegwijs kan maken in de actuele filosofie van de wetenschap? Een Nobelprijs (in spe) is geen bezwaar.

Het copyright dateert van 1934, en de Nederlandstalige versie is een bewerking uit 1934 of 1935 door Rob Limburg, van wie tragisch weinig bekend is. Is verdwijnen in de plooien van de literaire geschiedenis een fatum dat al die Robs overkomt? Tante Google leert me bovendien dat er nog een paar andere geautoriseerde of minder geautoriseerde uitgaven gedaan zijn van dit werk, ondermeer door een Amsterdamse uitgeverij die zichzelf anarchistisch noemt! De verdere ontwikkeling van die maatschappij behoort op zich dan weer tot de geschiedenis van de Nederlandse pers.

En nog een knipoog naar mijn gewaardeerde vriend Perkamentus, die me de term "Ephemera" geleerd heeft: in het boekje steken twee reklamedrukwerkjes, van de uitgeverij waar ook dit boek verschenen is: de N.V. Servire te Den Haag. Je wordt aangemaand om eens een boek te schenken: "Geeft 'n boek". En alsof het niet opkon: een intekenbiljet, om ingenaaid of gebonden de volgende werken aan te kopen: Stormen, een geautoriseerde vertaling uit het Yslandsch door Dr. A. C. Kersbergen, en dat kon voor 0.90 Florijnen ofte ook voor 1.50 Florijnen; de oorspronkelijke roman van Elizabeth Reitsma "Droom en vuur" was beschikbaar, respectievelijk voor 2.50 dan wel voor 3.25 Florijnen; en Johanna Kuiper deed nog een duit in het zakje met "Een Klein Meisje in een Oude Stad" voor 1.50 resp. 2.25 Fl. Dat laatste is bedoeld voor jongens en meisjes van 8-12 jaar, en het gaat over een tocht naar "Florence" (grmbl) Firenze dus. Lekker belerend.

Dat zulke documentjes sinds 1935 tussen de bladzijden zijn blijven steken, is tekenend voor de ingenieur of technicus die dit werk gekocht heeft: hij heeft ook zijn naam in alle andere boeken geschreven, en zijn onmiskenbaar zorgzame hand heeft ze goed gedaan. De drukwerkjes waren en blijven er een onafscheidelijk deel van. Ook de leerling of student was voor zijn handboeken en naslagwerken geen sloddervos, maar een zorgzame jongen. Na 74 jaar oogt het nog steeds schitterend. De andere werken die ik teruggevonden heb, zal ik binnenkort bespreken.

donderdag 30 juli 2009

Bevallige godin (tweede aflevering)


En zo kon het gebeuren dat voor de tweede maal in nauwelijks één jaar tijd er een klein OudHerkske op de wereld gezet werd. Reden waarom ik enige tijd buiten de pennearena gebleven ben. De foto moet maar voor zich spreken. Zoals je kunt zien zijn moeder en Noa in opperbeste stemming, terwijl Mirre het feestgedruis aan zich laat voorbijgaan. Toch heeft grootvader er het grootste vertrouwen in dat schavuit nummer 2 even vlug de camera zal ontdekken.

De volgende bijdrage zal voor een stukje gaan over mijn zoektocht naar gegevens over Robert De Graeve. Ik heb toch al enige dingen over hem opgespit, en nu verwacht ik nog wel een paar mededelingen van correspondenten die ik aangeschreven heb. Daar zal echter wegens het verlof, of omwille van organisatorische redenen enige tijd overheen gaan. Ik heb echter het volste vertrouwen dat er wat uit de bus kan komen.

Toch blijven er nog tientallen opdrachten, die ik me in de loop van mijn voorbereidingen opgelegd heb, uit te voeren. Schrijven naar Zus. Opzoeken op Zo. Controleren of Si. Dubbel controleren of La. En niet te vergeten: ik heb recent een pakketje boeken van Robert De Graeve te pakken gekregen, het gaat over de Ooievaarreeks, jaargangen 1946 - 1947 - 1948, met twee of drie ontbrekende nummers. En de bibliografie is nu al aardig volledig. Wat ik terzake van geschriften nog stevig moet aanvullen zijn de secundaire geschriften: artikels verschenen in dag- of weekbladen, al dan niet van zijn hand. Brieven, telegrammen, kattebellen en andere aantekeningen. Radiovermeldingen. Foto's. Kunstwerken. Filmfragmenten. Getuigenissen die slechts mondeling op te tekenen zijn. Waar is dat alles heen? Waar kan ik ze nog vinden? Helemaal kan dat alles niet verdwenen zijn. Hoe zit het met zijn familie? Zijn vrienden? Of vijanden? Zijn collega's? Zijn metgezellen in verenigingen?

Hoe meer gegevens ik vind, hoe meer vragen er naar boven komen. Het zal een zwaar en lang werk worden, maar dit verzeker ik u: één nee zal gepareerd worden met tien ja's. Ik ben geen Amerikaan die graag zwaait met de uitdrukking dat nee geen optie is. Nee bestaat niet eens...

Zware peptaal. Zo een vaart zal het wel niet lopen, maar het is fijn jezelf vol adrenaline te voelen lopen als je aan je eigengekozen project denkt, en er naar je eigen mogelijkheden het beste en nog iets meer van kunt maken.

Het project staat nog maar in zijn beginfaze. Misschien heb ik op zeker ogenblik hulp nodig. Hopelijk vind ik die op het juiste moment. Hopelijk stel ik mezelf en aan anderen op het juiste ogenblik de juiste vragen. Hopelijk stel ik aan de juiste personen de juiste vragen. Maar in dat laatste geval kan het natuurlijk even duidend zijn als ik op het verkeerde ogenblik aan de verkeerde persoon de verkeerde vragen stel. Het lijkt me een vak apart. Door de keuze voor dit project, zo vlak voor de vakantie, en zo vlak voor mijn familiale uitbreiding, heb ik eigenlijk nauwelijks wat gedaan, maar dat geeft me ook de kans enige tijd te besteden aan planning. Tijd besteden aan onderzoek naar de juiste vragen, om de verkeerde vragen beter te kunnen stellen, dat moet ook gebeuren. En de boel moet natuurlijk ook nog een beetje bezinken.

dinsdag 21 juli 2009

Fiat

Op Kerstmis 1904 schreef Gabriëlle De Ridder, de latere Moeder Maria-Gabriël, Karmelietes, een gedichtje, dat meteen ook haar definitieve besluit inhield en haar voornemen tot volledige overgave aan God uitdrukte voor al hetgeen komen zou. Het gedicht werd na haar dood teruggevonden tussen haar papieren, heeft nooit tijdens haar leven het daglicht gezien. Zoals haar belofte inhield: ze hechtte niet meer aan aardse bezittingen.

Maar in dit boekje staat het opgetekend door Kanunnik Jacques Leclercq, en een zoektocht over internet brengt aan het licht dat het nooit op één enkele bladzijde terecht gekomen is.

Poëzie hoeft niet altijd door de groten der aarde geschreven te zijn, een nederige kloosterpostulante heeft ook het recht haar gevoelens in versvorm neer te zetten. Hoewel haar wens was verder een anoniem leven te leiden, vind ik dat deze woorden thuishoren op een blog die gewijd is aan hoofdzakelijk de Vlaamse literatuur en poëzie. Haar Fiat mag dan hier voor het eerst ten volle aan het publiek gegeven worden.

FIAT

U is de keus beschoren,
Voorzienigheid van God,
'k Vertrouw U van te voren
Mijn hele levenslot.

Al wat Gij wenst te geven,
Aanvaard ik, Jezus, kruis
Of kroon, 't is mij om 't even,
Ik laat aan U de keus.

Kalvarië of Thabor:
Ik heb geen wensen meer;
Maar boven alles stel ik
Uw heil'ge wil, o Heer.

Ik druk een kus vol liefd' op
Uw hand, wat die ook biedt;
Gij wenst dat ik zal zwijgen,
Ook ik wil anders niet.

Maar mijn geloof zal spreken
En elke hartslag zij
Een woord tot U, een teken:
Uw wil geschiede aan mij!...

Heel eenvoudige poëzie, die zeker nooit naast haar prijs voor zang en piano kan liggen, maar waaruit toch
haar wensen en gevoelens door een haast zuivere verwoording tot uiting komen. Zij heeft duidelijk wel poëzie gelezen, en waarschijnlijk voorheen ook geschreven, maar daar zijn geen verdere sporen van, althans van hetgeen ik er tot nog toe van weet. Het is poëzie, in de vorm van een overgave en een gebed, en net zoals bij Gezelle komt daarin het diepste van de ziel naar boven.

Het enige engagement dat hierin besloten ligt, is meteen de beslissing over haar verdere leven. Als dit gebed, deze opdracht en deze overgave dan het enige poëtische werk zou zijn van Moeder Maria-Gabriël, verdient deze hoe dan ook een vermelding die verder gaat dan het obscure boekje waarin het verschenen is, en dat zeker de verdienste heeft ons te laten kijken in en naar de sublimatie van het motorische moment, dat een jonge vrouw naar het klooster gebracht heeft: dit gedicht.

De tekening van de godsdienstbeleving zoals die tijdens de eeuwwisseling anno 1900 en in de eerste helft van de twintigste eeuw nog algemeen was, maar die nu tot zeer kleine proporties teruggedreven is, is een andere verdienste van dit boekje. Door zijn inhoud is het eerder bestemd voor mensen die zelf in die richting denken, maar bovenal is het de samenvatting van de geestelijke ontwikkeling van één persoon, en dus bestemd als ondersteuning voor wie er de behoefte toe voelt, in de aangegeven richting te denken. Daarom zal het nooit populair zijn, maar mag het evenmin vergeten worden.

Google wijst uit dat het boekje wel degelijk bekend is, en er worden waanzinnige prijzen voor gevraagd. Iedereen doet daarmee wat hij of zij wil, maar eerder dan de hoeveelheid euro's heeft dit boekje vooral een geestelijke waarde. Ik heb het gedicht hier dan ook gepubliceerd om erop te wijzen dat we meestal niet weten welke verborgen schatten zich soms onder onze neus verborgen houden.

zondag 19 juli 2009

En na Moeder M.G. : Karl Marx!

Dat moet nu echt kunnen. Als je over een vroom vrouwmens enige woorden pleegt, na de eens te meer de vaststelling te doen dat Google gemaakt is voor populaire mensen en dingen, en dat belangwekkende personaliteiten het gewoon niet halen, omdat ze niemand vermoord hebben, of de wereld niet onder de industriële drek gespoten hebben, dan moet je een denker als Marx binnen huis halen, van wie de filosofische ideeën de rechtstreekse aanleiding zijn geweest voor een wereldbrand die ook Lenin niet heeft kunnen voorzien. Gelukkig is een eeuw later datzelfde communisme misschien niet tot inkeer gekomen, maar heeft het toch zijn greep op het grootste deel van zijn fanaten verloren. Moord en doodslag, nutteloos zwaar werk doen, omdat het werk van de voorgangers onder de bureaucratie wel opgehemeld (vergeef me de uitdrukking, Karl en Wladimir) werd, maar niet gewaardeerd, en dus verwaarloosd, en dan ook nauwelijks rendabel, was schering en inslag. Tot op het ogenblik dat er reeds lang gefilosofeerd werd over andere economische grondslagen onder Gorbatsjov, een kleine aarzeling bij een grenspost in Berlijn voldoende was om eindelijk de achtentwintig jaar muur zodanig met fysieke haat te bekogelen, dat hij er van omviel.

En toch wil ik weten wat Marx dan voor belangwekkends gezegd, gedacht en geschreven heeft om miljoenen mensen mee te slepen in een zinloos avontuur, dat toen misschien begrepen werd, maar alleszins niet nu. Ga eens de straat op, en vraag naar drie basisgedachten uit de filosofische leer van het Marxisme, en ik noch de negenennegentig andere examinandi zullen slagen in het examen.

"Het Marxisme heeft afgedaan" is een zware uitdrukking, maar het stelt alleszins niet veel meer voor. Tijd dus om een helder betoog te lezen, en te hopen dat het aanvaardbare literatuur is. Het boekje uit 1960, Karl Marx, leven leer en betekenis, door Prof. Dr. W. Banning geschreven onder een veelkoppige redactieraad met als hoofdredacteur Prof. Dr. F. J. J. Buytendijk werd in de reeks van het Wetenschappelijke Pocketboek bij Aula uitgegeven onder nummer 45, en werd door de eigenaar als een luxeobject in de kast gezet, om in 2009 op een veiling een verschrikkelijk hoge prijs te maken. Hij heeft het dan ook de beste behandeling gegeven: niet gelezen, niet aangeraakt, niet gebruikt. Hij was een ziener, maar dan wel een schele: geen veiling, geen hoge prijs, maar
een kringloopwinkel en een habbekrats. Goed werk, jong. Zo is het communisme ook te slapen gegaan.

Raadselachtig Vlaanderen, zo luidt de raadselachtige titel van een boekje van de uitgeverij Rossel, in de reeks Nieuwe gidsen - 7, met als auteur Paul de Saint-Hilaire brengt een aantal intrigerende verhalen die echt wel het lezen waard zijn. Vlaanderen wordt in een opeenvolging van hoofdstukken van banier gewisseld, en zo is er bijvoorbeeld het verdronken Vlaanderen, het Vlaanderen van de verloren schatten, het verboden Vlaanderen, en het behekste Vlaanderen.

Vooral het verboden Vlaanderen heeft me doen opkijken. Als ik dan al wist uit voorafgaande literatuur dat het land van de Menapiërs nog half uit water bestond, waar niets dan wildernis en ruige krijgers huishielden, dan hebben er rond twee- tot driehonderd na Christus hier militaire drama's plaats gehad, die vergelijkbaar zijn met de invasie van Caesar in West-Europa, en zulk een ampleur zou ik de toenmalige situatie niet meegegeven hebben. Op die wijze komt de kortstondige heerschappij van Marcus Aurelius Valerius Carausius tot bloei en leven. Intrigerend. Als elk woord van deze geschriften waar is, zijn onze geschiedenisboeken waardeloos. Wij leerden over de donkere Middeleeuwen, een tijd dat er geen beweging in de ontwikkeling van de mensheid zat, een tijd van steriele chronologie, een tijd van stagnatie. Maar evenzeer waren de eerste jaren van onze jaartelling, die toen nog niet eens bestond, men telde toen nog op basis van de stichting van Rome, van hetzelfde gehalte. Het Gallische of Keltische rijk is niet door Caesar ten onder gegaan, maar in de nasleep ervan weggezonken in een moeras van stammentwisten. Julius heeft weliswaar met militaire hand de Romeinse suprematie gevestigd, maar dat weerhield de plaatselijke bevolking er niet van te rebelleren, tot de dood erop volgde. Rebelleren, ja, maar ook collaboreren. En het resultaat was een gehakketak, dat een paar eeuwen later in Engeland ook zijn exponenten kende: onze fameuze Koning Arthur, geen nobel vorst, maar een doodgewone krijgsheer, die door zijn meest nabijen uiteindelijk op het slagveld zelf geveld werd, maakte precies hetzelfde mee: vechten zonder een masterplan, en tegen een beter georganiseerde vijand loont dat niet.

Die leegheid was voor geschiedkundigen zoals Pirenne blijkbaar geen probleem. Hij sloeg ze gewoon over. Of vertelde er een paar algemeenheden over. Wie waren de latere Kerels? Geen geschiedenisboek dat die historie uit de doeken doet. En zo kun je waarschijnlijk de geschiedenis van elke natie vullen met leegten. Leegten die door gebrek aan bronnen, maar ook door gebrek aan interesse voor die leegte vergeten zijn. Leegten die door de huidige geschiedkundigen maar eens moeten onderzocht worden. Maar Carausius, wie was dat?

Als dit boekje de waarheid vertelt, en niet zo maar een goedkoop verhaaltje oprakelt, en tot geschiedenis verheft, is er in dit land nog geen gebrek aan werk. Ook de andere verhalen zijn de moeite waard. Stuk voor stuk rakelen zij de verborgen geschiedenis van ons land op. Intrigerend.

Een brochuurtje stijl jaren zestig, uitgegeven door een brussels wijnhandelaar moet me wegwijs maken in Duitse wijn. Zevenendertig bladzijden lang, oppervlakkige lectuur, we zien wel.

Phil Bosmans. Zijn naam zij geprezen. Zijn Dagboek 365 heeft ooit 265 frank gekost, in 1996, maar het enige gebruik dat de eigenaar ervan gemaakt heeft is van creatieve aard geweest. Over het contemplatieve weet ik uiteraard niets. Op de binnenkant van de achterflap heeft de vorige eigenaar een potloodtekening gemaakt van een oud huis stijl Bokrijk, en dat is de enige geschiedenis die aan het boekje verbonden is. Het is bedoeld als memorandum, voor verjaardagen en dergelijke, en elke week staat er een klassieke wijsheid à la Bosmans bij. Laat me de tekst van de week van 22 tot 28 juli maar eens hernemen: De Ruimte.

De ontdekking en verovering van de ruimte is een fascinerende gebeurtenis. Maar wat baat het alle bestaande grenzen te doorbreken als we op onze kleine aarde muren bouwen van wantrouwen,
onbegrip en haat?


Een mens lanceren in de ruimte is schijnbaar gemakkelijker dan levensruimte scheppen op aarde voor gewone mensen. Wat betekenen vliegende ruimtelabs, als we geen kommetje vol eten kunnen voorzetten aan een van honger stervende medemens? Ja, de mensen zijn zeer geleerd, uitest bekwaam en geweldig vooruitstrevend. Maar wanneer worden ze eens zeer goed, zeer hartelijk, zeer edelmoedig en zeer vergevingsgezind? Wanneer beginnen ze eens met vrede te maken, vrede en geluk op aarde?

Wil je meewerken? Goed! begin dan vandaag nog met goed, hartelijk en vriendelijk te zijn voor je buurman, je collega en je huisgenoten.. en je prestatie is meer waard voor de wereldvrede dan de wonderen van de elektronica.

Zeer mooie, maar ik denk, zeer onrealitische gedachten. Want zo werkt de mens niet. Het beest overheerst. Toch mooi werk van Phil, dat moet gezegd worden.

Moeder Maria-Gabriël

Bij mijn vorige bijdrage heb ik al verhaald over de diepe, onuitwisbare indruk die Dame op me achtergelaten heeft, en accessoir heb ik enige boeken vernoemd en beschreven die ik vanonder haar grijpgrage, maar goed gemanicuurde klauwen vandaan gehouden heb. Ik zal haar bij het vernoemen van de volgende werken vermoedelijk toch niet ontriefd hebben.

Zo denk ik niet dat ze erg begeesterd zou worden door de geschriften van Prof. Kanunnik Jacques Leclercq, Professor aan de Universiteit te Leuven, genaamd: Uw wil geschiede, getuigenis van Moeder Maria-Gabriël, Karmelietes. Uitgegeven door Desclée De Brouwer is het de vertaling in het Nederlands van de oorspronkelijk Franstalige tekst, die een becommentarieerde weergave is van een soort van geestelijk dagboek, bijgehouden door de zuster zelf, zonder de bedoeling te hebben een levensbeschrijving te worden. Het is van bij haar intrede als novice in de orde van Karmel, een zeer strenge orde, de bedoeling geweest de eigen geestelijke ontwikkeling te noteren, en dit gedurende min of meer vaste tijdstippen, namelijk de jaarlijks verplichte retraites, en ook gedurende de zelfgekozen of soms opgelegde bijkomende retraites. Dat heeft ze consequent volgehouden, vanaf 1906 tot aan haar dood in 1960.

Het gaat over één van die merkwaardige personen, waaraan de wereld zo rijk is, en die soms totaal verborgen een leven leiden dat eigenlijk in het lang en breed zou moeten beschreven worden. Haar roeping en haar keuze brengen er haar echter toe in volkomen afzondering en in de grootste stilte en verborgenheid een leven te leiden waarvan het grootste deel onbekend zal blijven. Toch hebben wij ook nood aan getuiginissen over precies deze mensen en hun leven en levensomstandigheden. Dat allemaal volgens het adagio dat iemand wel recht heeft op een priveleven, maar dat die grenzen van prive en openbaar soms al te opzichtig afgedekt worden, terwijl daar de middeleeuwse noodzaak niet meer toe bestaat, integendeel, tegenwoordig denkt men daar precies radikaal het tegenovergestelde van. Maar ook daar kan men naar hartelust in overdrijven.

Maria-Gabriël werd in 1884 in Antwerpen geboren als Gabriëlle De Ridder, en uit bewaarde geschriften weet men dat ze in 1896 reeds overwoog toe te treden tot één of andere kloosterorde. Toch zou ze een vrij normaal jonge meisjesleven leiden, zelfs enige kortstondige relaties hebben, vooraleer een retraite haar "waarachtige bekeering" zou inluiden. Zij treedt toe tot de Karmel op 6 mei 1906. Voorheen heeft ze in 1904 nog een eerste prijs behaald op het Conservatorium te Antwerpen voor zang en piano, waarvoor zij een met juwelen bezet horloge ontving uit de handen van de Koningin.

Haar verdere levensloop houd ik voor later, maar deze is toch tekenend voor sommige mensen die zeer jong al weten wat ze willen, en die er ook doelbewust naar toe werken. Het is weer één van die merkwaardige boekjes, waar ik zo van houd om ze te bezitten.

zaterdag 18 juli 2009

Verdi, Schubert en al die verzen

Klassieke muziek, we hebben er op school wel allemaal van moeten proeven, maar slechts weinigen hebben de smaak echt te pakken gekregen. Ik houd er best van. En de aanzet is precies op school gegeven, door iemand, die ons zei dat je niets doorleefds kunt erkennen, proeven en waarderen, zonder er een inspanning voor te doen. Naar een beetje muziek luisteren om dan te zeggen dat het vervelend is, of geschreeuw, of dat je er te vermoeid voor bent, en welke excuses worden er nog al niet uitgevonden om te verhelen dat je gewoon geen zin hebt in die inspanning, dat helpt allemaal niet: je moet luisteren, de melodie, de instrumenten en de stemmen leren herkennen, de structuur in de muziek trachten te doorzien... zoveel hangt er rond, in en door, dat het inderdaad niet een kwestie is van de knop induwen en ondertussen andere dingen te doen. Zitten en luisteren, met de jaren zul je deze muziek wel als ontspannend ervaren, en ernaar kunnen luisteren terwijl je je werk doet.

Het slechtste leerpubliek voor intellectuele aangelegenheden is een klas vol met weerbarstige leerlingen, die omwille van de groep niet kunnen of durven tonen dat ze iets mooi of goed vinden zonder hun gezicht te verliezen bij de anderen. En het groepsgevoel primeert boven de intellectuele verrijking. Daar gaat der lieven leraars zware inspanning. En zijn reputatie lijdt er ook onder.

Om daar mogelijk wat aan te doen heeft DAP Reinaert in de jaren zestig een reeks boekjes uitgegeven, geschreven door Andre M. Pols, Meesters der Toonkunst. Het is vulgariserende literatuur, nogal voorbijgestreefd, maar die mij als jonge kerel wel de kans gaf om toch te weten te komen hoe, in dit geval de heren Schubert en Verdi hun meesterwerken klaargestoomd hebben. Er bleek ook uit dat niet alles koek en ei was, dat vooral Verdi het hard te verduren gehad heeft, maar uiteindelijk toch zijn weg gevonden heeft. Niets groots komt tot stand zonder bloed, zweet en tranen.

De boekjes zijn al te belerend, zo begint het eerste hoofdstuk van Het leven van F. Schubert met een rethorische vraag: Kent u Mijnheer Biedermeier? En daar de schrijver het antwoord reeds weet, suggereert hij dat dan ook met het al even retorische : Neen? Maar daar weet hij wel weg mee, want het blijkt dat hij Mijnheer Biedermeier wel kent, en hij besluit ons, lieve lezertjes, deze vriendelijke Heer dan maar even voor te stellen : Dan zal ik hem even voorstellen.

Mijnheer Pols steekt van wal: Hij is een heel vriendelijk man, ongeveer vijfig jaar, van middelmatige gestalte, net gekleed en altijd en overal van een buitengewone welgemanierdheid. Meteen krijgen wij, de lieve lezertjes, het om de oren gekletst: heren die een vulgariserend boekje over een groot meester in de toonkunst bevolken, zijn net en netjes, altijd. Dat zijn ze als ze vijftig zijn, maar dat waren zo ook toen ze zeventien waren, zoals Mijnheer Biedermeier ongetwijfeld ook ooit geweest is, en de Heer Pols die slechts een momentopname uit het leven van Mijnheer Biedermeier gemaakt heeft, miste alzo wel de kans om aan te geven dat de heer Biedermeier toen hij zeventig was ook nog net en netjes was. Maar hier rekent hij dus op ons begrip: het kan niet anders of Heren Biedermeier waren op hun zeventiende dan wel op hun zeventigste steeds even net en netjes als op hun vijftigste. Opvoeding jaren zestig.

Achteraf beschouwd vrij paternalistische literatuur, maar ik heb op die wijze, vanuit de bibliotheek in het begijnhof wel kennis gemaakt met Schubert, Verdi en al die andere groten. Zonder dat mijn schoolmaten het wisten, zonder dat mijn leraar geschiedenis, die ons wilde laten proeven van het begrip Romantiek en ons dus ook een hap muziek voorschotelde, er zich van bewust was dat hij bij mij iets wakker gemaakt had. Een ander leraar gaf ons de The Young Person's Guide to the Orchestra te beluisteren, en ik heb de CD nog regelmatig op de draaitafel liggen, omdat ik de lijzige stem van Sir Adrian Boult voor eeuwig verbind met de plaatsing van de verschillende instrumenten en klanken in een symfonieorkest. Idem dito is Peter en de Wolf een ikoon in mijn muzikale beleving: de uitgebalanceerde parade van instrumenten, afzonderlijk voorgesteld en in een begrijpbaar sprookje samengebracht heeft mij wel geleerd dat een samenspelende groep hooggevormde muzikanten iets anders is dan een popgroepje dat pokkeherrie verkocht krijgt omdat het nu eenmaal door de jeugd opgenomen wordt omwille van de herrie in plaats van de muziek.

Daarmee wil ik helemaal niet zeggen dat ik destijds niet viel voor een flinke portie herrie: iedereen is ooit zeventien geweest, zoals Mijnheer Biedermeier. En qua muziek is er niet alleen klassieke muziek die door mij op prijs gesteld wordt: de pokkeherrie van Woodstock is gisteren cd-romgewijs mijn huiskamer binnengedrongen. Maar ik begrijp niet waarom mensen niet verder evolueren, waarom ze als het over klassieke muziek gaat blijven staan bij een meestal ongefundeerde mening van hun zestienjarige ik. Dat is echter een andere discussie.

Deze boekjes zijn puur jeugdsentiment, en krijgen dan ook een nederige maar welsprekende plaats in mijn afdeling jeugdherinneringen, -zonden en -fouten. Zij zijn bovenal de exponenten van een zeer bijzondere aha-erlebnis.

woensdag 15 juli 2009

Boekje vastnemen, boekje bekijken, boekje inkijken

Ik heb weer een namiddag lang mijn hart opgehaald. Boekje vastnemen, boekje bekijken, boekje inkijken, rug lezen, titel en auteur afwegen, "ah ja" dan wel "ah nee" denken, boekje in mandje leggen of terugplaatsen op de plank en volgend boekje pakken. Dame naast mij irriteren, uitleggen dat ik niet verder schuif vooraleer ik daar zin in heb. Boekje vastnemen, boekje bekijken, boekje inkijken, Dame herirriteren, mij na een kwartier bewust worden van de afwezigheid van Dame, en me verbaasd afvragen wat Dame daar dan kwam doen. Ze had nog zo een lekker parfum. Boekje vastnemen, boekje bekijken, boekje inkijken... En dat alles uren aan een stuk. Ik zou het eigenlijk op prijs stellen dat men de ijverige koper af en toe een Trappist aanbiedt. De beste seizoenen voor een Trappist zijn...

Marnix Gijsen was een intellectueel, en hij deelde zijn intellect graag met anderen. De titels van zijn werken geven dat reeds dikwijls aan. Peripatetisch onderricht, bijvoorbeeld. Bij het lezen van deze titel alleen al heeft de doorsnee lezer de neiging om te zeggen dat het morgen wel weer zal regenen. Maar Marnix was ook een lief man. Hij had begrip voor de minder ontwikkelde poëzieliefhebber, voor wie hij in krant en dagblad kronieken over diezelfde poëzie schreef, zodat het logisch was te veronderstellen dat diezelfde liefhebber diezelfde kronieken nogmaals wou herlezen, nu in pocketvorm aangeboden als Vlaamse Pocket nummer 53. Daarom schreef hij in de inleiding tot zijn kritieken deze zeer pastorale uitleg over hoe en waar zijn geschriften tot stand gekomen waren.

Mijn onderricht was uit de aard der zaak peripatetisch, occasioneel, het werd gegeven al wandelende tussen de bramen en de bloeiende rozelaren, langs de madelieven en langs het onkruid. Het was gelegenheidscommentaar, geen doctrinale uiteenzetting.

Mijn poëtische omzwervingen leiden me soms tot ver in het verleden. Jos Vandeloo doet zijn best om me een keure van "Vlaamse Poëzie" te laten slikken, en schuwt zich niet om Anna Bijns naast Philips van Marnix van St. Aldegonde te plaatsen, en Willem van Affligem een tussenstop te gunnen in gezelschap van een leuke bende onbekende dichters om met Willem van Haecht er eentje te gaan drinken. Het leuke daaraan is dat je in het bestek van een prisma-pocket (nr 1045) in vogelvlucht over een heleboel bittere of zure of zoete dichtkunst kunt scheren en kunt proeven van hoge en lage gisting zonder je bijzonder te engageren voor het één dan wel het ander.

Iets gelijkaardigs overkomt je bij het lezen van de Salamanderreeks "Proza en Poëzie" van 1200 tot heden, in vijf delen, waarvan ik helaas alleen de delen III en V op de kop heb kunnen tikken. Maar dat neemt niet weg dat deze bloemlezing op een beperkte ruimte toch een mooi overzicht geeft van wat de Nederlandstalige literatuur door de eeuwen heen heeft voortgebracht. Beperkt, inderdaad, want zoals in deel V verantwoord werd, is de literatuur die betrekking heeft op alles wat Indië en Indonesië aangaat, niet opgenomen in het overzicht, maar wordt er hiertoe naar ander gespecialiseerd werk verwezen. De wereld heeft twee Aangezichten en Voor wie dit leest zijn toch boekjes die voor mij weer een wereld doen opengaan.

Schuin Geschreven, cursiefjes van Nederlandse en Vlaamse auteurs brengt dan het betere schetsenwerk, zeg maar de cursiefjes, of zoals Jos Ghijsen dat noemde: stukjes, van Johan Anthierens, Jan Blokker, Louis-Paul Boon, Simon Carmiggelt, Piet Grijs, Jos Ghijsen en anderen bijeen. En weer is het werk van allerlei aard, strekking en kwaliteit. Lekker ontspannen in de trein, zo leest
dit soort kortwerk het best.

Nog een boekje dat helemaal naar mijn hart is vond ik in het Penta Dossier 97/98. Daarin worden de eerder uitgebrachte werken van Renate Dorrestein, Lévi Weemoedt, Marion Bloem, Simon Vestdijk en Hella Haasse geduid. Dit gebeurt door middel van gesprekken, interviews en besprekingen, dus secundair materiaal zoals de samenstellers dit zelf noemen. Maar dat geeft mij wel de kans meer inzicht te krijgen in deze auteurs, zonder daarom helse zoektochten te moeten ondernemen, en kilo's leesvoer tot me hoeven te nemen. Weer treinliteratuur, met een notaboekje als surrogaat voor een sterker geneesmiddel om het geheugen te ondersteunen. Hoe heet dat geneesmiddel toch ook weer, Aloïs? Het is alleszins proza.

Een oud boekje, gedrukt op de persen van de N. V. Drukkerij Erasmus Gent zonder verdere jaaraanduiding, geeft me het werk van Jack London : Liefde voor het Leven cadeau. De spelling is nog vooroorlogsch maar het boekje is in merkwaardig goede staat. Er staat enkel een naamstempeltje op bladzijde 129, een Poolse naam, zodat ik een vleugje oorlogsromantiek voel opkomen bij het lezen van die naam. Wanneer ik die door de molen van Tante Google haal, blijkt de naam alleen bekend te zijn op een Franse website die zich met genealogie bezighoudt, specifiek betreffende personen "mort pour la France, guerres du XXe sciècle". En de enige persoon met dezelfde naam wordt in verband gebracht met de Iste Wereldoorlog. Mooi, maar geheimzinnig, dus.

Een Spectrum pocket die hier nog wel eens ter sprake gebracht is, is Little Dorrit van Charles Dickens. Deel II, nederlandstalige versie, met weer die mooie originele verluchtingen. Te beschouwen als een aanvulling.

Uitgeverij het Kompas te Antwerpen heeft in MCMXLVIII, ook genaamd 1948, een boekje van de heer Adalbert Stifter uitgegeven: Brigitta. Diezelfde Adalbert heb ik reeds vernoemd bij mijn aankopen van de kleine gecomprimeerde Duitse boekjes van Reklam Verlag, en hier heb ik meteen een werk dat voor mij snel leesbaar is. Dit boekje is bijna luxueus te noemen, maar helaas geeft de verf die de rug van het boekje rood kleurt af, al blijft de naam van titel en auteur nog net leesbaar. Spijtig maar helaas, dit boekje is als vijfde boek in de veertiende letterkundige reeks De Feniks voor de rest in uitstekende staat.

De rest komt later.

zaterdag 11 juli 2009

Syntaxis, Poesis en Retorika

Nee, een verhandeling te meer over mijn studentenleven, dat er eigenlijk geen geweest is in de klassieke zin van het woord, ga ik hier en vanavond niet plegen. Wel ben ik het type dat elk ogenblik aangrijpt om uit een boek niet alleen genot en tijdverdrijf, maar ook kennis en aldus heerlijke gemoedsrust te vinden.

Vanmorgen viel mij het hier reeds eerder genoemde boekje "E.H. Maurits Van Caeneghem, Petit Vicaire te Aalter" van Piet Laroy in handen. En zoals gebruikelijk viel ik van de ene aha-erlebnis in de andere. Eerst en vooral blijkt deze brave, en soms ook niet zo brave priester iemand te zijn die uit een deelgemeente van Oudenaarde afkomstig was, alvorens zijn familie naar Aalter vertrok: Eine. Aldus heb ik weer heel wat opzoekingswerk voor de boeg, dat ik vandaag niet heb kunnen uitvoeren, maar dat maakt me alleen maar nieuwsgieriger. En wanneer we het over een priester hebben, hebben we het vaak ook over school. Dan komen vroeg of laat de eveneens reeds gevallen woorden als Poesis en Retorica naar boven.

Eindelijk. Ik heb de namen van de zes jaren van de middelbare school, zoals ze in het Jezuïetenonderwijs ingevoerd werden, dan toch te pakken gekregen.


zesde latijnse (1ste jaar): Rudimenta (basisonderricht)
vijfde latijnse (2de jaar): Figura ( zie voetnoot 1 )
vierde latijnse (3de jaar): Grammatica (leer van de taalopbouw)
derde latijnse (4de jaar): Syntaxis (leer van de zinsbouw)
tweede latijnse (5de jaar): Poesis (leer van de poëzie)
eerste latijnse (6de jaar): Rethorica (leer van de redekunst)

Welke leraar in het St.-Jozefscollege te Hasselt ons de drie namen van de laatste jaren heeft aangeleerd, weet ik niet meer, maar reeds in de jaren zestig van vorige eeuw was het gebruikelijk deze enkel nog voor de laatste twee jaren te gebruiken: de Poesis en de Rethorica. Het vijfde en het zesde jaar van het klassieke middelbaar onderwijs, de Latijnse, dus. En dat waren in de toenmalig gehanteerde telling niet het vijfde en zesde jaar, dat waren het tweede en het eerste jaar. Bovendien waren de namen van Poesis en Rethorica voorbehouden aan de meest klassieke der richtingen die aangeboden werden: de Latijn-Griekse afdeling. Die strikte toewijzing heeft er vrij snel toe geleid dat de vier vorige benamingen ook snel vervaagden, in onbruik geraakten.

Het voorafgaande jaar, de derde latijnse dus, het vierde "jaar", had ook een eigen naam, maar die werd gewoon niet meer gebruikt, is gewoon verdwenen in de stilte van de schoolmuren. Wie weet het? Ooit gehoord van de Syntaxis? Zo was het nochtans.

Maar ook de andere jaren hadden hun specifieke benaming. Het derde jaar, de vierde latijnse dus, werd de Grammatica genoemd, en het tweede jaar de Figura.

Maar nu komt de verrassing voor mij: niet de naam op zich, de Rudimenta voor het eerste jaar, is voor mij de aha-erlebnis, maar wel het feit dat in het onderwijs, zoals door de Jezuieten ingesteld in de jaren 1540, na enige tijd dit voor ons eerste jaar eigenlijk een zesde bijkomend jaar was, dat voor de vijf andere werd geplaatst, om aan de leerlingen zonder taalkennis de "rudimenten" van de talen Frans, Latijn en Grieks bij te brengen. Natuurlijk heeft destijds het onderwijs ook een evolutie meegemaakt, en is die indeling maar echt vastgelegd in een regelgeving, die men Ratio Studiorum noemde, en die tot doel had een minimumprogramma voor de opleiding en de begeleiding van de studenten te waarborgen, maar die anderzijds ook zorgde voor een eenvormige organisatie van de colleges waarover de Orde gezag droeg.

In Vlaanderen waren er een aantal grote colleges, zoals Brussel, Antwerpen, Gent en Mechelen, en kleinere zoals Aalst, Brugge en Oudenaarde. Ook in het huidige Frans-Vlaanderen had men colleges ondermeer te Belle, Kassel en Duinkerke, terwijl in het huidige Nederland te Breda, Roermond en Maastricht door de Jezuïeten beheerde scholen werden onderhouden. Eerst waren de colleges enkel bedoeld als scholen ter vorming van de eigen ordegenoten, maar al vlug was er vraag naar onderwijs op niveau door de gegoede burgerij, en werden de scholen voor de buitenwereld geopend. Toen deze religieuze orde gestructureerd onderwijs wilden aanbieden, dachten ze eerst in een leergang van vijf jaren, doch stelden al vlug vast dat een deel van hun publiek de nodige basistalenkennis miste om van zijn studies iets te maken. En aldus werd een zesde, bijkomende jaar ingesteld en eerst gebruikt om de rudimenten van de taalkennis aan te bieden, alvorens aan het echte werk te beginnen, maar gaandeweg werd die voorbereiding gewoon in het reguliere programma ingeschakeld. En op die wijze kreeg in grote delen van West-Europa onder invloed van de Jezuïeten het middelbaar onderwijs zijn structuur die slechts de laatste jaren op grotere schaal in vraag gesteld wordt.

Dat alles is geen grote kennis. Maar het is voor mij wel een mooie opsteker, om te kunnen besluiten dat ik met dergelijke toevallige kennis oprecht blij kan zijn.


voetnoot 1. Een betekenis van het begrip Figura wordt via dbnl aangeboden in zijn zestiende en zeventiende-eeuwse betekenis. Het zou gaan om de schrijfwijze die kan gebruikt worden voor de vorm en het uiterlijk van de gebruikte letters. Men onderscheidt hoofdletters van drukletters en gewone (kleine) letters. Ik vermoed dat aldus de bedoeling van die leergang was, de leerlingen aan een konsekwent "schoonschrift" te wennen, met in achtname van allerlei neveneffecten, zoals interpunctie, alineëring van de tekst, uitbalancering van bladschikkingen en dergelijke meer. Al deze "leerstof" is in de loop der jaren naar voren geschoven, het lager onderwijs nam die taken op zich, en met het vorderen van de tijd werd dat tweede jaar Figura gevuld met meer gestoffeerde kennisoverdracht.

Een andere betekenis vinden we eveneeens bij dbnl in de Figura ethymologica, waarbij woorden met dezelfde stam (strijd) in een herhaling (een strijd strijden) als stijlfiguur gebruikt worden. En daarmee raken we misschien wel de waarschijnlijk bedoelde betekenis van de naam van het tweede leerjaar terug: het gebruik van stijlfiguren in teksten.

Het kan dus best dat ook de voorgaande mogelijkheid hier een plaats gekregen heeft: de vaardigheid om teksten vorm en struktuur te geven. De combinatie van beide, met waarschijnlijk nog een heleboel andere "taalkennis" zal wel onder de noemer Figura ondergebracht zijn.

zondag 5 juli 2009

Oproep: Davidsfonds, Kadoc en gijlie

Het toeval bestaat niet, tenzij dit per toeval een foute uitspraak is.

Een paar dagen geleden heb ik een mail gericht aan het Davidsfonds, met het verzoek mij zo mogelijk wat informatie te bezorgen over de Vlaamse auteur Rob.(ert) de Graeve. Van een oud-stadsgenote,(Oost-Vlaamse versie), die daar een functie bekleedt, kreeg ik een aangenaam antwoord, met helaas ook een verwijzing naar twee andere adressen waar ik meer te weten zou kunnen komen. Het blijkt namelijk dat het archief van het Davidsfonds sinds enige tijd beheerd wordt, en uiteraard ook voor wetenschappelijke doeleinden gebruikt, door het Kadoc.

Een plotse inval bracht mij tot een aha-moment, en ik deed een mailtje naar een andere oud-stadsgenoot (Limburgse versie), en schoolmakker, die in datzelfde Kadoc een functie bekleedt, en ja hoor per mail, en een paar dagen later per brief, kreeg ik een positieve reactie.

Spijtig genoeg moeten beide instellingen toegeven dat het bewuste archief zeer arm is aan gegevens betreffende de bedoelde auteur. Maar dat doet niet af aan hun goede wil om mij in mijn amateuristische oproep te helpen en te steunen. Hetgeen hopelijk niet begrepen wordt als een oproep om voor elk wissewasje die mensen te gaan lastigvallen.

Via de website van het Kadoc heb ik me ook ingeschreven voor de E-nieuwbrief, en hier komt mijn bedenking betreffende het toeval in de titel en eerste regel van deze bijdrage naar voor. Het tweede artikel in de bewuste nieusbrief heeft als titel:
Publiceren 'Voor Godsdienst, Taal en Vaderland', en geeft een korte en bondige indruk wat een wetenschappelijke instelling doet of moet doen met zulk een belangrijke archieven. Helaas is er eerst een oorlog overheen gedenderd, en in Leuven weten ze wat oorlog doet met papieren archieven: de volledige Universiteitsbibliotheek van Leuven is in '14-'18 bij een oorlogsactie in de vlammen opgegaan. Ondermeer de zo belangrijke stichtingsacte van de Universiteit is daarbij verloren gegaan. Ook de archieven van het Davidsfonds zijn om diverse redenen in oorlogstijd uitgedund. En daardoor is een stuk wetenschappelijke kennis en informatie voorgoed verloren.

De uiterst sumiere levensbeschrijving van Rob. de Graeve, en zijn verspreide bibliografie zijn me nu bekend, maar geven me een te beperkt overzicht om me daar bij neer te leggen.


Oproep aan alle lezers van deze blog.

Als u beschikt over of kennis hebt van het bestaan van om het even welk stuk papier of een archiefstuk van welke vorm dan ook, dat verband houdt met de naam en de persoon van Rob. de Graeve, hetzij manuscripten, brieven, drukwerken, kunstwerken of copies van die kunstwerken, artikels in kranten of tijdschriften, foto- of filmmateriaal, klankopnamen of mondelinge mededelingen van personen die op welke manier dan ook kennis hebben gehad van deze persoon, worden verzocht dit aan mij te melden op de mailbox :


In de volgende dagen ga ik ook de FOD bevoegd voor het onderwijs, de Universiteit Gent en een paar Stedelijke diensten van de plaatsen waar de auteur gewoond of gewerkt heeft, contacteren met het verzoek hun archieven te mogen raadplegen.

Rob de Graeve werd geboren in 1898, en was een leraar, en later inspecteur voor het lager onderwijs. Vanuit zijn beroepssituatie was hij bijzonder geangageerd om educatieve literatuur voor de jeugd te promoten, en vanuit deze ingesteldheid heeft hij enige jeugdboeken geschreven, die tot doel hadden het leven en werk van een paar grote Vlamingen op aangepaste wijze bij zijn publiek te brengen. Zijn werk had geen grote wetenschappelijke aspiraties, het ging de auteur voornamelijk om het promoten van door hem belangrijk geachte basiskennis voor een ongevormd publiek.

Ander werk van hem betrof de pedagagische benadering van het onderwijs. Ondermeer de belangrijke Nederlandse denker Jan Ligthart heeft zijn bijzondere aandacht genoten. Tesamen met zijn boekje "inleiding tot de Ligthart-studie", is "De nieuwe school" een bewijs dat hij bijzonder begaan was met de essentie van het onderwijs zelf.

Deze auteur verdient een volledige monografie, en het ligt in mijn bedoeling de basisinformatie hierover samen te brengen. Ik weet ook wel dat ik niet de vorming heb om een definitief werk in die zin te brengen, maar als ik voldoende matieriaal in handen kan krijgen, ligt de weg open naar een volgend stadium.

Het is nutteloos mij links door te sturen, daar ik via Google toch wel een kleinigheid heb opgespoord.

Aan iedereen die me een bijdrage kan leveren, alvast mijn hartelijke dank.

woensdag 1 juli 2009

Xanthippe

Ze had een slechte naam, die vrouw van Sokrates, ze kon in een dispuut haar mannetje staan, en gaf manlief menigmaal een historische veeg uit de pan. Maar lees deze woorden, en leer een liefhebbende vrouw, moeder, en ja ook echtgenote kennen. Het is wondermooie literatuur uit een tijd dat in naburige contreien sommigen bezig waren met boeken te schrijven, die later "Het Oude Testament" zouden genoemd worden. Alleen is het niet door een antieke griek, maar door een "moderne" Vlaming geschreven: Paul Lebeau, in Xanthippe.

Zo spreekt Xanthippe tot Lamprokles, Sophroniskos en Menexenos:

Weent niet mijn zoons, nu gij deze rol uit mijn dode handen hebt losgemaakt, maar luistert naar mijn woorden. Ik heb de scheerlingbeker gedronken zoals destijds uw vader Sokrates. Want mijn taak is volbracht nu ook Menexenos gehuwd is en gij allen gelukkig woont in uw eigen huis.

Ik ben niet heengegaan omdat gij mij verlaten hebt en nu een andere vrouw uw kleren weeft en uw maal bereidt. Ook niet omdat ik oud ben en mijn schoonheid sinds lang vervlogen weet als de rook van een uitgebrand vuur. En vooral niet omdat gij, mijn goede Hippobotos, die mij en de mijnen zoveel goeds gedaan hebt al die jaren, iets zoudt nagelaten hebben om mij gelukkig te maken.

Maar zoals de slavin, die 's avonds de kinderen van haar meesteres heeft te ruste gelegd en even aan de deur van hun kamer luisteren wil naar de regelmaat van hun ademhaling, slechts het onrustig kloppen voelt van haar eigen hart om zich dan te spoeden naar de duistere boomgaard achter 't huis waar haar geliefde wacht, zo spoed ik mij, nu ik u bezorgd weet, naar de duistere Hades, want waar mijn man is daar hoor ook ik.

Met dank aan de blogger Romenu, die me deze mooie tekst ter overdenking bood.