Pagina's

ALS JE DE DUIVEL WILT BESTRIJDEN, MOET JE ZIJN BOEKEN LEZEN

danny.bloemenhof@gmail.com

zaterdag 18 juli 2009

Verdi, Schubert en al die verzen

Klassieke muziek, we hebben er op school wel allemaal van moeten proeven, maar slechts weinigen hebben de smaak echt te pakken gekregen. Ik houd er best van. En de aanzet is precies op school gegeven, door iemand, die ons zei dat je niets doorleefds kunt erkennen, proeven en waarderen, zonder er een inspanning voor te doen. Naar een beetje muziek luisteren om dan te zeggen dat het vervelend is, of geschreeuw, of dat je er te vermoeid voor bent, en welke excuses worden er nog al niet uitgevonden om te verhelen dat je gewoon geen zin hebt in die inspanning, dat helpt allemaal niet: je moet luisteren, de melodie, de instrumenten en de stemmen leren herkennen, de structuur in de muziek trachten te doorzien... zoveel hangt er rond, in en door, dat het inderdaad niet een kwestie is van de knop induwen en ondertussen andere dingen te doen. Zitten en luisteren, met de jaren zul je deze muziek wel als ontspannend ervaren, en ernaar kunnen luisteren terwijl je je werk doet.

Het slechtste leerpubliek voor intellectuele aangelegenheden is een klas vol met weerbarstige leerlingen, die omwille van de groep niet kunnen of durven tonen dat ze iets mooi of goed vinden zonder hun gezicht te verliezen bij de anderen. En het groepsgevoel primeert boven de intellectuele verrijking. Daar gaat der lieven leraars zware inspanning. En zijn reputatie lijdt er ook onder.

Om daar mogelijk wat aan te doen heeft DAP Reinaert in de jaren zestig een reeks boekjes uitgegeven, geschreven door Andre M. Pols, Meesters der Toonkunst. Het is vulgariserende literatuur, nogal voorbijgestreefd, maar die mij als jonge kerel wel de kans gaf om toch te weten te komen hoe, in dit geval de heren Schubert en Verdi hun meesterwerken klaargestoomd hebben. Er bleek ook uit dat niet alles koek en ei was, dat vooral Verdi het hard te verduren gehad heeft, maar uiteindelijk toch zijn weg gevonden heeft. Niets groots komt tot stand zonder bloed, zweet en tranen.

De boekjes zijn al te belerend, zo begint het eerste hoofdstuk van Het leven van F. Schubert met een rethorische vraag: Kent u Mijnheer Biedermeier? En daar de schrijver het antwoord reeds weet, suggereert hij dat dan ook met het al even retorische : Neen? Maar daar weet hij wel weg mee, want het blijkt dat hij Mijnheer Biedermeier wel kent, en hij besluit ons, lieve lezertjes, deze vriendelijke Heer dan maar even voor te stellen : Dan zal ik hem even voorstellen.

Mijnheer Pols steekt van wal: Hij is een heel vriendelijk man, ongeveer vijfig jaar, van middelmatige gestalte, net gekleed en altijd en overal van een buitengewone welgemanierdheid. Meteen krijgen wij, de lieve lezertjes, het om de oren gekletst: heren die een vulgariserend boekje over een groot meester in de toonkunst bevolken, zijn net en netjes, altijd. Dat zijn ze als ze vijftig zijn, maar dat waren zo ook toen ze zeventien waren, zoals Mijnheer Biedermeier ongetwijfeld ook ooit geweest is, en de Heer Pols die slechts een momentopname uit het leven van Mijnheer Biedermeier gemaakt heeft, miste alzo wel de kans om aan te geven dat de heer Biedermeier toen hij zeventig was ook nog net en netjes was. Maar hier rekent hij dus op ons begrip: het kan niet anders of Heren Biedermeier waren op hun zeventiende dan wel op hun zeventigste steeds even net en netjes als op hun vijftigste. Opvoeding jaren zestig.

Achteraf beschouwd vrij paternalistische literatuur, maar ik heb op die wijze, vanuit de bibliotheek in het begijnhof wel kennis gemaakt met Schubert, Verdi en al die andere groten. Zonder dat mijn schoolmaten het wisten, zonder dat mijn leraar geschiedenis, die ons wilde laten proeven van het begrip Romantiek en ons dus ook een hap muziek voorschotelde, er zich van bewust was dat hij bij mij iets wakker gemaakt had. Een ander leraar gaf ons de The Young Person's Guide to the Orchestra te beluisteren, en ik heb de CD nog regelmatig op de draaitafel liggen, omdat ik de lijzige stem van Sir Adrian Boult voor eeuwig verbind met de plaatsing van de verschillende instrumenten en klanken in een symfonieorkest. Idem dito is Peter en de Wolf een ikoon in mijn muzikale beleving: de uitgebalanceerde parade van instrumenten, afzonderlijk voorgesteld en in een begrijpbaar sprookje samengebracht heeft mij wel geleerd dat een samenspelende groep hooggevormde muzikanten iets anders is dan een popgroepje dat pokkeherrie verkocht krijgt omdat het nu eenmaal door de jeugd opgenomen wordt omwille van de herrie in plaats van de muziek.

Daarmee wil ik helemaal niet zeggen dat ik destijds niet viel voor een flinke portie herrie: iedereen is ooit zeventien geweest, zoals Mijnheer Biedermeier. En qua muziek is er niet alleen klassieke muziek die door mij op prijs gesteld wordt: de pokkeherrie van Woodstock is gisteren cd-romgewijs mijn huiskamer binnengedrongen. Maar ik begrijp niet waarom mensen niet verder evolueren, waarom ze als het over klassieke muziek gaat blijven staan bij een meestal ongefundeerde mening van hun zestienjarige ik. Dat is echter een andere discussie.

Deze boekjes zijn puur jeugdsentiment, en krijgen dan ook een nederige maar welsprekende plaats in mijn afdeling jeugdherinneringen, -zonden en -fouten. Zij zijn bovenal de exponenten van een zeer bijzondere aha-erlebnis.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten