Pagina's

ALS JE DE DUIVEL WILT BESTRIJDEN, MOET JE ZIJN BOEKEN LEZEN

danny.bloemenhof@gmail.com

dinsdag 31 augustus 2010

nog een beetje teveel

De figuur van Julius Persyn mag niet onderschat worden. Hij was een denker, die als professor aan zijn leerlingen voorhield dat het intellect de kracht heeft en geeft om vooruit te komen. Maar alles vergt hard werk, en zelfs in zijn beschrijvend werk "Kiezen, smaken, Schrijven", waarvan ik hier een zevende vermeerderde en bijgewerkte uitgave heb van het oorspronkelijke werk uit 1907, stelt hij : "...leeraars en leerlingen zijn menschen (...) vóór alles. Wij allen stellen er prijs op (...) mee te gaan in de rij der intellectuelen (...) . Wij hebben (...) een te hoge opvatting om ons (...) te laten zakken in de (...) kudde van hen die denken (...) genoeg te hebben verricht als ze 't werk om den broode hebben gedaan (...). Wij (...) gevoelen een ziel (te) hebben, (wij) weten dat het intellectueel werk op zichzelf het hoogste menschelijk genot is (...)."

Dit is geen kleine verklaring, het is eigenlijk een oproep aan zijn studenten om een intellectuele elite te vormen. Maar hij geeft ook mij les: hij stelt zonder meer, dus in 1907, dat als je alleen al wil lezen en enkel maar lezen wat in de 'Nederlandsche letterkunde" is voortgebracht, uw leven niet lang genoeg zal zijn. Een vaststelling dus waar ik weliswaar reeds langer achter gekomen was, maar die ik zoals zovelen maar liet voor wat ze was.

Maar hij zoals alle groten, was toch ook maar een kind van zijn tijd, die voelde, dacht en deed zoals de tijdgeest hem dat voorschreef. De weinige echte revolutionairen hebben steeds voor aardschokken gezorgd. Percyn gaf leiding, en heeft de moed gehad tegen de wil van de overheden in te gaan. Eerst aanvaardde hij een leerstoel aan de vernederlandste universiteit te Gent, onder voorwaarden. Konsekwent heeft hij die post opgegeven toen de Duitse overheid haar woord niet hield. Toch heeft na de oorlog de universitaire overheid hem zwaar gestraft. Zowel te Antwerpen als te Gent, werd hij uitgesloten, en op ziekenverlof geplaatst. Het heeft jaren geduurd, en de tussenkomst van August Van Cauwelaert, Minister Poullet en Camille Huysmans gevraagd alvorens zijn daden in het juiste perspectief gezien werden en hem eerherstel toegekend werd.

Om na die uitsluiting in het levensonderhoud  van zijn grote gezin te voorzien heeft hij zich in het lezingencircuit gestort. Dat heeft hem fysiek en geestelijk uitgeput. In 1931 ontving hij nog wel de Staatsprijs voor Krietiek en Essays, maar in 1933 overleed hij op dramatische wijze, slechts 55 jaar oud.

Een echte revolutionair was hij niet. De omstandigheden hebben van hem een martelaar gemaakt, maar in de eerste plaats moet hij gezien worden als een uitmuntend literair-historicus.

Deze zevende druk, die ik hier voor me heb liggen zal door mij gerestaureerd worden. Hopelijk krijgt dat werk daardoor de uitstraling zoals het op zijn studenten indruk moet gemaakt hebben. De eigenaar was een echte studax: er zijn maar weinig bladzijden te vinden waar geen woorden en zinssneden onderstreept zijn, gedachten bijgeschreven, nummeringen toegevoegd om de logica van de tekst beter te kunnen zien, en kritische vragen toegevoegd.

Tesamen met het nummer 19 van de Oostvlaamse Literaire Monografieën, geschreven door Hein Persyn, krijgt ook deze grote Vlaming een apart hoekje in de boekenkast.

Op diezelfde plank ga ik ook het werk van Louis Sourie: "Prosper van Langendonck zetten". Ook het werk van dr. Frans Verachtert, "Karel van den Oever", komt daar terecht. Weer wat studiewerk dat gaat liggen of staan wachten. Het werk over Karel van den Oever verscheen bij het Davidsfonds in 1940, en is nog niet eens opengesneden. Dit over Prosper van Langendonck dateert van 1942, bij de zelfde uitgever verschenen, en lijdt globaal aan dezelfde ziekte. Deze werken geven een biografisch overzicht van twee een beetje vergeten, en totaal onderschatte auteurs.

Om echt iets te weten te komen over de Nederlandse literatuur, moet je eigenlijk het tijdschrift "De Gids" doornemen. Maar dan moet je al meer dan 150 jaar literatuur doornemen. Dan is het misschien voordeliger een samenvatting in handen te krijgen, die dat werk voor u doet, en die dus noodzakelijk reeds de voornaamste schifting doorgevoerd heeft. Het resultaat van die behandeling ligt hier voor me, en is een schiterend foto- en tekstboek, waarin een opeenvolging van prachtige informatie terug te vinden is. Ik vind het altijd mooi de oubollige kop van Potgieter en de weerbarstige kop van J.A. Alberdingk Thijm even te mogen bekijken. Maar Louis Couperus mag er ook zijn, met zijn verfijnd baardje en breeduitgepunte snor.

Het boekje heeft voor mij inzoverre belang, dat ik er gemakkelijk, dank zij de chronologische opbouw van het ganse verhaal, bepaalde namen en gebeurtenissen kan terugvinden, en de vooral Noord Nederlandse acties, reacties en interacties. Waarom vind ik dat zo belangrijk? Zowel Gezelle als Streuvels, maar ook tal van andere Vlaamse auteurs hebben in Nederland zeer vroeg in hun carrière connecties gelegd, en werden er ook in grote mate op prijs gesteld. En lezend over beide heren, is het boek "De Gids sinds 1837" tegelijkertijd een bron van historische informatie, en een bron van vergelijkingsmateriaal. Het staat boordevol achtergrond-informatie, gegeven met brieven en allerhande documenten van de actoren, waaruit de onderlinge sympathieën en spanningen zeer duidelijk naar voor komen.

maandag 30 augustus 2010

Te veel

Het is teveel om ze stuk voor stuk te bespreken, daarom een korte opsomming, en hier en daar een waarom. Tijdens de voorbije vakantiemaanden heb ik de boekenkasten, de dozen en stapels haast eindeloos doen aanzwellen, en een boekenvriend heeft me gewaarschuwd: ik werk nu reeds in de gevarenzone, als ik mijn plannen denk te willen waarmaken. En daar heeft hij overschot van gelijk.

Ik moet dringend snoeien in mijn bezigheden, als ik wil dat ze elk ook maar iets vrucht zouden opleveren. Maar deze boeken zijn een ziekte, en ik wil er niet van genezen. Geen dokter zal me het medicament vinden die me een afkeer van het oude boek bezorgt, geen dokter zal me raad geven over hoe ik moet genezen van mijn liefde voor boeken. Liefde laat zich niet genezen. Je leeft ermee, je sterft ermee. En een paar gelukkigen sterven eraan.

Als ik kijk naar dat werk van Emmanuel de Bom, "Het Levende Vlaanderen", waarvan ik hier een veel mooiere uitvoering heb als mijn oude en goedkopere uitgave, dan zucht ik. Kende die man al de mensen die ik in zijn werk ontmoet? Om jaloers op te zijn. En waarom mag ik dan niet genieten van de schoonheid van "De Werkman" van Stijn Streuvels in de uitvoering van Veen's gele bibliotheek? Het boek zelf heb ik reeds gelezen in de Orionverzameling. Maar mag je dan zulk een werk niet op dezelfde plank bijzetten? Als dan daarnaast de volkse uitgave van "Vertellingen van Tolstoï" in de reeks Streuvels' Volksboeken komt te liggen in zijn naïeve maar wel effectieve kaft, die nu na 86 jaar aan restauratie toe is, ook al omdat de rug totaal verhakkeld is, dan begrijp je wel dat de zucht van Streuvels om degelijke stevige banden uit te geven niet totaal onzinnig was. De verzameling "In levende lijve" geeft aan de liefhebber een kort literair overzicht van de autobiografische geschriften van dezelfde auteur. Vooral het fotowerk geeft soms verrassende beelden. Zoals de ontmoeting in Bokrijk met de toenmalige provinciegouverneur Louis Roppe, een goede vriend van mijn peter, zelf een gebuur van een van de laatste legendarische burgemeesters van Hasselt, Paul Meyers. Naast de gouverneur was ook dr. Jan Grauls daar, een persoon die mag genieten van mijn verering. Of hij daar wat aan heeft is weer een andere vraag.

In een heel andere atmosfeer bevindt zich het boek "Van Taalstrijd tot Staatshervorming". Maurits Van Haegendoren geeft zijn visie op de evolutie van de Vlaamse situatie. Hij besluit zijn boek met de volgende zin: "Het traditionele flamingantisme moet echter dringend gaan beseffen dat de Vlaamse politiek vóór alles sociaal-economisch moet gericht worden wil zij haar essentieel ehtische doelstellingen verwezenlijken en haar Brussels zeer lenigen." We zijn nu 2010, maar de woorden van 1983 zijn nog steeds actueel. Alleen moet de eindverklaring verder aangevuld worden. Het Brussels zeer heeft zich definitief op de Brusselse rand gekleefd, en Brussel-Halle-Vilvoorde is er de huidige exponenent van. Het is voor mij duidelijk dat het gewicht van Europa in die hele discussie groter en groter wordt. Onlangs las ik nog een facebookbijdrage van een Frans Europees vertegenwoordiger, die vol neerbuigend medelijden sprak van de arme Vlamingen, die massaal gestemd hadden voor extremistische partijen. Maar een volk met het mes op de keel grijpt nu eenmaal naar de wapens. Alleen zal Europa ervoor zorgen dat Vlaanderen nooit tot zijn volle ontwikkeling zal kunnen komen, zonder de aanvaarding van weer een nieuwe meester die de nodige knievallen vraagt, naast de oude die als van oudsher zich verder blijft verrijken op kosten van ons volk. Ik kijk uit naar de volgende auteur die hetzelfde onderwerp behandelt met de actualiteit als nieuwe stof.

Niet alle literatuur is bestemd voor de elite, die ingewikkelde redeneringen volgen wil, en zich geesstelijk wil vervolmaken. Zeer veel auteurs hebben zich de moeite getroost de volkse mens van literair voedsel te voorzien, maar deze werken hebben niet steeds dezelfde weerklank gekregen, die de andere meer doorwrochte werken kregen omdat de boodschap ervan gewoon verder droeg. Met de vezameling "Schrijven in de volksgeest, Nederland en Vlaanderen 1800-1880" krijg ik meteen een kort overzicht wat er op dat vlak verscheen in een periode dat de Vlaamse literatuur moeizaam terug rechtstond. Concience had zijn "De Leeuw van Vlaanderen" geschreven, en meer dan een historisch verhaal was het een zeer geslaagde vertelling op het niveau van het volk, in zijn eigen taal geschreven, dat overigens zeer tot ongenoegen van vader Concience, die zijn zoon de beste opvoeding gegeven had, en die nu plots zag hoe diezelfde zoon nu plotseling als "Vlaamse schrijver" geëerd werd. Anderen sprongen eveneens op de kar, en langzamerhand, met veel strubbelingen, won het belang van de literatuur. Het is tekenend dat het talent van Guido Gezelle pas op het einde van zijn leven erkend werd, en dat slechts na zijn dood er moeite gedaan werd om de juiste betekenis van deze dichter te omschrijven.

Het volk was er nog niet klaar voor, eerst moesten zij "leren lezen", en het is goed dat zij deze volkse literatuur in vorm van feuilletons, maar ook van zeer goedkope uitgaven allerhande aangeboden kregen. Toch waren er hoogvliegers genoeg die dergelijke literatuur produceerden, en dit boek laat ons pareltjes van Bilderdijk, Tollens, van Lennep, Potgieter, Multatuli, Gezelle en Concience herproeven.

Ook het "Panorama der Nederlandse Letteren" geeft ons een overzicht van de letterkunde, waarbij er duidelijk gezocht werd naar de allergrootste werken van wat de Nederlandse Literatuur mag genoemd worden vanaf het prille begin tot de eerste helft van de twintigste eeuw. Het werk is samengesteld in 1948, en enige moeilijkheden in verband met de nog maar net afgelopen Wereldoorlog bleken een rem te zijn op de mogelijkheden. Maar de afwerking is prachtig, en wie duiding zoekt over pakweg de ridderroman, dan wel meer wil weten over Potgieter, of de tijdgeest  wil kennen waarin Multatuli zijn geschrifen op papier heeft gelegd, kan in deze degelijke hardcover zeker terecht. Het is werk onder leiding van dr. J Haantjes en Prof. dr. W.A.P.Smit, uitgeven bij de N.V. Amsterdamse Boek- en Courant Mij.

Elke Vlaming moet André Demedts kennen. Op initiatief van het afdelingsbestuur van het Davidsfonds Kortrijk werd ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag (op 8 augustus 1976) het daaropvolgende jaar een huldeboek uitgegeven. Niet alleen Anton van Wilderode leidt het boek in, het is zijn goede vriend Valère Arickx die een overzicht geeft van zijn bibliografie. Daaruit leer ik alvast dat van zijn in 1944 uitgegeven roman "Het heeft geen belang" het grootste deel van de eerste oplage (in de reeks Korenaren nr. 5) verwoest werd door een brand bij de uitgever "De Kinkhoorn".

Maar de verdere samenstelling is anders dan men zou kunnen verwachten van een Liber Amicorum. Geen bombasitsche huldezangen, maar gedegen studies over allerhande onderwerpen door specialisten terzake. Gezelle krijgt een notoire plaats als vader van alle Vlaamse dichters, en Demedts heeft zelf heel wat poëzie uit zijn pen laten vloeien. Maar het woord van Bernard Kemp is gezaghebbend, wanneer hij bladzijdenlang het kleengedicht " 'n Spreekt van harpe of snaargeluid" bespreekt en situeert. Maar al vlug wordt dit een lofzang op Gezelle, en op de onvermoed ingewikkelde wijze waarop het merendeel van zijn nochtans als vlot uit de mouw geschudde gedichten ontstaan zijn.

Ook Frans Debrabandere kan niet langs Gezelle heen wanneer hij het onderwerp "De boer in Westvlaamse zeispreuken" bespreekt. Maar het onderwerp zelf is natuurlijk een allusie op de jeugd en jonge jaren van Demedts, die de boerenstiel door en door kende.

Karel De Busschere gaat verder op het ingeslagen pad, en schijft "Gezelle leentjebuur in Frans-Vlaanderen". Een mooie kijk op de bronnen die Gezelle aanboorde om het "Vlaamsch" in al zijn aspecten terug tot leven te brengen. 

En ook Ludo Simons haalt het gedicht "Mijn Moedertaal" naar boven, om de bron van deze poëzie, namelijk het platduits werk "Min Modersprak" van Klaus Groth te vergelijken met wat Gezelle ervan maakte. En wat ik daarnet zei, dat Gezelle alles uit veel dieper lagen opdolf dan ook maar iemand durfde vermoeden, wordt hier in extenso bevestigd met de verbazende vergelijking tussen de familiale achtergrond van beide dichters. De parallel van beide dichters die terug te vinden is in de grootouderlijke invloed in hun opvoeding komt door deze korte bladzijden van Ludo Simons op verrassende wijze naar boven. Hoe zeer er gestudeerd wordt op details van een dichtwerk, wordt uiteindelijk door de slotzin van dit stuk getekend: "Maar een dichter - en ook dat weet André Demedts al lang - herkent men niet altijd aan zijn komma's." Bedoeld wordt dat wanneer een dichter al eens een nieuwe versie schrijft van een bepaald werk, niet tot in het oneindige moet gezocht worden naar de betekenis van die wijziging, of naar de wijziging überhaupt.

Het is veel meer dan een liber amicorum. Het is meteen een beeld van het totale Vlaamse landschap, waarin Demedts groot geworden is, en gewerkt heeft. Zelf Flor Grammens, die hier een maand geleden nog voorbijgekomen is, heeft zijn woord meegesproken om deze laudatio de nodige breedte te geven, het totale landschap te beschrijven waarin André Demedts zich voortbewoog. Het is een merkwaardig boek geworden.

zondag 29 augustus 2010

De Gansche Heilige Schrift

De bijbel, het meest gelezen boek ter wereld. Zo werd het ons vroeger voorgehouden. Maar of het zo is? Internet wemelt van de bijbels, Tante Google gooit ze tegen je kop. Maar sommige van deze boeken zijn zo fraai uitgevoerd, dat er honderden euro's voor neergeteld worden.

Om gelezen te worden? Ik geloof het niet. Tegenwoordig is een bijbel geen boek meer dat elke avond van de kast genomen werd om, onder een lamp, voorgelezen te worden voor gans de familie. Misschien in protestantse middens nog wel, maar hier in ons katholieke Vlaanderen, waar de Kerk dagelijks nog aan krediet verliest, zul je niet meer vlug een gezin vinden dat de dag bijbellezend afsluit.

Hier in huis is dat ook niet het geval, maar toch heb ik zaterdag een mooi exemplaar gekocht, voor een som die het echt wel waard was. En bovendien is het een versie die helemaal niet de tekst herneemt zoals wij die op school gelezen hebben. Het is een versie, gemaakt "volgens het besluit van de Synode Nationaal, gehouden te Dordrecht in de jaren MDCXVIII en MDCXIX uit de oorspronkelijke talen in onze Nederlandsche getrouwelijk overgezet." En het is "Gedrukt voor het Britsche en Buitenlandsche Bijbelgenootschap. Te Londen, Blackfriars, en te Utrecht, Achter Den Dom. 1889".

De Nederlandse lezers zullen zonder moeite deze selectie van gegevens van het frontispice herkennen, voor mij is het uiteraard gans nieuw.

Sommige exemplaren die ik op Google zag staan waren stukken ouder, andere nog maar zeer recent. Maar alle nemen ze bijna woordelijk deze tekst over. De drukker en de doelgroep verschilden, maar voor de rest hing het waarschijnlijk van het formaat van de druk af hoeveel bladzijden heilige lektuur er in deze boekwerken terug te vinden zijn. Dit werk bevat 1.243 bladzijden dundruk, en natuurlijk ga ik dat niet allemaal lezen, maar toch. Af en toe een paar bladzijden kan geen kwaad, en het is voor mij vernieuwend deze versie te kunnen lezen. Katholiek opgevoed, en in katholieke scholen in het gareel gehouden, is een bijbelversie bedoeld voor de protestantse medemens voor mij toch als een wandeling doorheen een vreemd bos. Er staan wel dezelfde bomen in, maar het bos is anders.

Als hier en daar exemlaren opdoken, die de vermelding Goud op Snee meekregen, dan is er hier alleszins niets van te zien. Was het goud, of was het gewoon een taankleur, die totaal geen indicatie meer achterlaat van zijn oorspronkelijke verf. Soms zie je bij een roodgekleurde snee toch wel dat de verf een klein beetje het boek binnengedrongen is, maar bij goud gebeurt dat niet, dus denk ik dat die taankleur het resultaat is van de jaren.

Een beetje zichtbaar is wel dat de vrome eigenaar, om de bladzijden om te slaan, uitgebreid de vinger natlikte. Maar dat zal hem in het hiernamaals niet zo zwaar aangerekend worden. Hij heeft zijn speeksel tijdens het lezen niet aan roddels verspild, en zal zo met meer kans later mogen delen in de vreugde des hemels. Ik wens het haar of hem toe.

De lederen omslag laat duidelijk uitschijnen dat zulk een boek gemaakt werd om een leven mee te gaan. Gedrukt in 1889 zal dat leven nu wel voorbij zijn, Jeanne Calmant kon er nog net wel of net niet meer over vertellen als wij haar levensjaren zouden verplaatsen naar een gefingeerd geboortejaar 1889. Wikipedia weet het nog wel, geboren op 21 februari 1975, overleed de dame op 4 augustus 1997, oud zijnde 122 jaar, 5 maanden en 14 dagen. Vertrekkend op 1 januari 1889 zouden we vandaag aan 121 jaar, 7 maanden en 28 dagen gekomen zijn. Ik ga dit boek een naam geven. Heel oneerbiedig, maar zonder de minste bedoeling om te kwetsen. Dit boek is een nog steeds levende, en dus ook naar haar genoemde: Jeanne Calmant. Wie in heel Vlaanderen heeft een bijbel die genaamd is naar een persoon, die omwille van haar leeftijd de (bedenkelijke) eer krijgt haar naam aan het boek te schenken?

Voilà, zo schrijft ge bibliofiele geschiedenis.

Hoeveel voor dat boek, meneer?

De klassieke vraag wanneer je een rommelmarkt betreedt, en wanneer je zoals ik, alleen maar oog hebt voor boeken. Ze zien vlug dat je al de rest laat liggen, en van het ene kraam naar het ander wandelt, en boeken ter hand neemt, alleen maar boeken.

Gisteren was het weer zo ver, in de Stationstraat was het om acht uur 's ochtends verzamelen geblazen. En de kleine oogst die ik meegebracht heb, is het bekijken waard. (gisteren, ja, omdat ik dit bericht enige minuten na middernacht gepubliceerd heb)

Onder meer heb ik hier zo een klein zakboekje, helemaal in het zwart, en met de franse titel: "Livre de prière du Soldat Belge". Met om te beginnen uw "Déclaration de Foi Catholique". Dan volgt een korte administratieve bladzijde, met identificatie, en adres en eventueel telefoonnummer van de familie. Waarop vervolgens allerhande aanbevelingen voor gebeden en levenshouding van de katholieke soldaat aangereikt worden. De uitgave van dit zakboekje werd verzorgd door het Secretariaat Generaal van de Katholieke Studerende Jeugd, Vital Decosterstraat 52 te Leuven, en werd gratis onder de soldaten verdeeld. De nederlandstalige versie werd uitgegeven door het Secretariaat van de K.S.A., gevestigd in het St.-Gommaruscollege te Lier. Toestemming tot drukken werd gegeven te Mechelen op 19 september 1939 door Z.E. E.J. Carton de Wiart, en gedrukt door Splichal te Turnhout.

In het onooglijke zakboekje steken ook nog twee gebedsprentjes, een met een lijdende Christus onder zijn kruis gevallen, met als onderschrift: Bienheureux, vous qui pleurez maintenant; het tweede stelt een aan tafel zittende vrouw voor, die met een hoofddoek of een kap op het hoofd piëteitsvol zit te ... wachten, zoals het onderschrift suggereert: J'attends.

Het is een mooi documentje, dat de tijdsgeest prachtig illustreert. In 1939 was mijn vader reeds "gemobiliseerd", dit wil zeggen opgeroepen in het vooruitzicht van een mogelijk komende oorlog. Hij was 20 jaar, want geboren in augustus 1919, en heeft dus ongetwijfeld de Nederlandstalige versie van dit zakboekje ook aangeboden gekregen, meegedragen en wellicht gelezen. De eerste bladzijde zal niet erg verheffend geweest zijn voor de moraal. Integendeel, velen zullen begrepen hebben dat dat zowat het sluitstuk geweest moet zijn voor hun angst voor de toekomst. Ze wisten bij deze dat hun opleiding nu bevestigd werd door de geestelijke begeleiding, die op een zo neutraal mogelijke wijze, maar toch duidelijk genoeg stelde:

Je déclare appartenir à la Religion Catholique Romaine. En cas d'accident grave ou de transport d'urgence à un hôpital, je réclame près de moi le prêtre catholique. Si je meurs, je VEUX les prières de l'Eglise Catholique. C'est ma volonté formelle. En pleine jouissance de mes facultés, j'en demande l'exécution.

In mei 1940 brak de hel los, maar ze wisten al zeer goed wat er in Polen geschied was, en wachtten bang af. Hitler zou wel komen, maar wanneer? Drie weken later werd de capitulatie reeds getekend. En de compagnie cyclisten, waartoe mijn vader behoorde (cavallerie ((als ik dat goed onthouden heb)), maar te fiets in plaats van te paard), werd naar Frankrijk gedirigeerd. Wat er eventueel met zijn zakboekje gebeurd is, weten we niet. Maar ik ben blij met dit franstalige exemplaar, dat me even een stil moment bezorgd heeft.

maandag 23 augustus 2010

Limburgensia, met een knipoog

In het geheime dagboek van mijn vader staan er veel opmerkelijke dingen. Nu meer dan dertig jaar na zijn dood, laat ik op deze blog voor de eerste maal een ongedateerd fragment aan u lezen. Eén ding is zeker: van literatuur wist hij nog minder dan ik.

"Hendrik Prijs is hier nog al eens aan mijn voordeur geweest, in mijnen bloemenhof, met een paar valiezen in de hand, en een lange, beige regenjas aan. Hoed op zijne kop, en de sigaret nog nadampend platgetrap aan de deur. De zon schijnt nu eenmaal niet op bestelling, en den handelsreiziger heeft geen keus. Als het regent kiest hij ook niet.

Meer dan een paar boeken heeft hij die keer keer niet aan mij kunnen verkoopen. Hij stond gekend als nen handelaar in koloniale waren, en boeken, bij mijn weten, zijn geen koloniale waar. Het is papier, en dat wordt hier gefabriceerd. Den inkt ook, behalve de Chinesche, en voor de rest vindt een mensch in dat voorwerp van verering door een paar wereldvreemde lezers die te rijk zijn om hun geld aan de spaarkas toe te vertrouwen, enkel nog de koord waarmee de binding gedaan is, en wat lijm terug. Maar het zweet van den auteur, de monkelglimlach van den uitgever, en den valschen lach van den boekenverkoper zijn als ik het voor het zeggen heb gratis.

Ik heb maar veel later vernomen dat hij 's avonds, op zijn werkkamer, en zonder dat zijn vrouw het wist, ook zelf boeken schreef, den ene al beter dan den andere natuurlijk! Maar daarmee zijn ze nog niet verkocht. Hij bracht ze dus mee met zijn andere waren, en zo heb ik dan ook den knieval voor de "litteratuur" gedaan: ik kocht hier zijn werk: "het huis met de glicynes". Mijn verbazing was groot, want in de gazet had ik al gelezen dat dien Antwerpenaar, dienen De Ridder, ook ne colporteur, dien bovendien dan nog te beschaamd was om zijnen echten naam onder zijn werk te zetten en dien zich dan maar Elsschot Willem noemt, het voorwoord van dit boek verzorgd heeft. Maar al lezend vroeg ik me toch meermaals af: heeft de Prijs dat wel zelf geschreven? Het leek verdacht veel op de colporteurs - romannekes van Elsschot, en da schreven ze ook zo in de gazet. Kaas, dacht ik, of Lijm of zo, en Het been, da zijn nu toch geen titels om er ne boek mee aan de man te brengen? Dan is Het huis met de glicynes toch een pak beter gevonden.

Als ge het leest, dan denkt ge wel eens ne keer: ja, dien titel, da klopt toch wel. Glicynes mogen dan wel planten zijn, die ge mits goede verzorging in ne grote pot of langs ne muur in den hof nen tijd in leven kunt houden, maar daar gaat het niet om. Dat hele boek gaat over ene cynischen koopman - winkelier, krek zo ene alsof hem uit zo ne kaas - boek van Elsschot gestapt is. Krek zo zakelijk. Krek zo hatelijk. Krek zo koud. Nen intriestigen mens, eigenlijk. Of was dat zo ne lijm - kerel? Gelukkig maakt de schoonzoon het allemaal toch weer wa menselijk. Glicynes ... cynisch. Nie slecht gevonden eigenlijk. En voor dien ene keer zal ik dien Elsschot met zijn voorwoord maar gelijk geven dan.

Dit boekske heeft hij afgemaakt op "Kerstmis 1937", en ik weet eerlijk gezegd niet waarom in dit exempel ne stempel staat van "Belgisch Leger. 2de Infanterie Divisie. Generaal kwartier." En iets verderop nog ne stempel van het rood kruis. Tis wel den eersten druk, maar ik hoop dat ze er geen meer van zullen mogen bijdrukken. De lezers verdienen niet beter dan dat ze in de compagnie sans floche terecht komen. Daarom is misschien deze boek al direct in de boekerij van het leger gestoken.

In de gazetten heb ik dan ook nog gelezen dat het nie direct zijn bekendste werk was, hij heeft me dus eigenlijk toch weer bij ge weet wel wa gehad, maar zo zijn die colporteurs allemaal. Schoon woorden, slechte waar. Ik ben dan ook niet verbaasd dat ik vooraan bij de inleiding van dien Elsschot/De Ridder-kerel woorden lees die ik elders nog vernomen heb:

Van dezen schrijver kan, als van Mephisto, gezegd worden dat hij het bal leidt als een perfecte dansmeester.

Die Prijs, als die nu in Sint-Truiden of zo nu eens gewoon ne schoolmeester geworden was, dan had die toch ook een goed leven gehad? Dat had hij toch ook zijn brood kunnen verdienen, zonder zijn schoenen te moeten verslijten? Maar nee, da was te simpel. En dan moest hem zo nodig boekskes schrijven. Der zal later in geen geval zo ne lokale litteraire prijs gegeven worden, die de naam van dezen auteur zal dragen. Stel het u voor: den Hendrik Prijs-prijs! Of de prijs Hendrik Prijs! Dat laatste doet nog vlugger aan een kermiskoers denken. Rondom den Toren van Attenhoven... Ze zouden al langs Koozen, Kortenbosch en Zepperen moeten omrijden om mekaar niet in te lopen. Litteraire prijs, het zal wat.

En toch zijn er zoveel dwazen, die al die boekskes toch kopen! Omdat het nen eersten druk is. Omdat het tijdeloze litteratuur is. Stel u dat toch allemaal eens voor. Dat durf ik later toch aan mijn kleinkinderen niet te vertellen."

Mijn vader is gestorven toen zijn eerste kleinkind een jaar of drie was. Hij heeft dat over Prijs niet eens kunnen vertellen. Maar dat kleinkind vraagt zich nu wel eens af: wie was die bompa toch? Van haar zotte nonkel zal ze niet veel te weten komen. En sommige dagboeken zijn wel zéér geheim. Bestaan ze wel? Hoe dan ook, het blijft geheim, slechts af en toe zal ik als het zo uitkomt, een bladzijde of wat in deze blog publiceren. Mijn nichtje moet het hier maar komen lezen.

Soms denk ik trouwens dat ik nog minder van literatuur afweet dan hij.
Hendrik Prijs, Het Huis met de Glycines, 1938.

zondag 22 augustus 2010

Blumengarten, een aanvulling

Naar aanleiding van een kort contact dat ik gehad heb (via een ander boekenliefhebber die zo vriendelijk was mijn vraag aan hem door te spelen) met één van Nederlands meest gekende Streuvelskenners, niemand minder dan Bertus Van den Belt, en de daaruit voortvloeiende zoektocht naar gegevens over het bedoelde onderwerp, namelijk vertalingen, kwam ik terecht op een website die op een uitgebreide manier de nog al stroeve wijze van oordeelvorming van Hedwig Speliers over Stijn Streuvels uit de doeken doet.

Ik had al eerder de soms potsierlijke uitlatingen van Speliers opgemerkt in zijn meer populaire werken, maar had eigenlijk geen weet van het feit hoe diep de afkeer van deze onderzoeker en auteur wel zit. En het zit diep, zoals blijkt uit het artikel "Hedwig Speliers en Stijn Streuvels" dat hier kan bekeken worden. De tekst is een weergave van hetgeen er geschreven staat in het jaarboek van het Stijn Streuvelsgenootschap, jaargang 2000, .

Ik ga nu niet verder in op deze polemiek. De reden waarom ik deze webstek aanhaal is omdat in verband met mijn artikel Blumengarten er sprake was van de vertaling van Der graue Reiter van Herbert von Hoerner door Streuvels, en er toch nog enige kleine maar interessante vermeldingen moeten gemaakt worden. Een uitgebreid verslag, zo meldde mij Bertus Van den Belt, is te vinden in het jaarboek van 2009, waar er aan zijn interesse voor Björnsön en aan zijn vertaalwerk en -methode de nodige aandacht besteed is. Bij dezelfde aankoop, waarin ook dit werkje meekwam, zat eveneens het album "Kroniek van ... Stijn Streuvels", dat ik met veel plezier doorbladerd heb, omwille van zijn fotomateriaal, en waarvan ik al de interessante levensbeschrijving aangehaald heb. Daarin had ik diagonaal lezend ook reeds het volgende gegeven teruggevonden, maar niet genoteerd, ondanks het kladblok en potlood in aanslag. Een meeuw die zwevend tegen de wind traag voorbij ons raam zeilde? Een monokini die elegant uit het water oprees? De bijbehorende mep van de hand van mijn echtgenote die me tot intensiever lectuur aanmaande? Ik heb het niet genoteerd, en zet dat nu recht.

In 1941 of '42 vertalen de beide dochters dit verhaal, maar, zo blijkt uit de lectuur van het zeer uitgebreide artikel, onder de hoofding "Een getrukeerd proces", vonden vader Lateur en ook de uitgever Antoon Thiry van "Die Poorte" het beter zijn pseudoniem onder de titel "De grauwe Ruiter" te plaatsen. Het verkocht ongetwijfeld beter, en er moest hoe dan ook brood op de plank komen. Hoe dan ook? Het artikel bewijst op zijn manier dat de methode Speliers alleszins niet tot de broodverwervende activiteiten van Streuvels gerekend kunnen worden.

zaterdag 21 augustus 2010

laten bezinken

Trop is teveel, en teveel is trop. De vakantie heeft me overstelpt met zoveel nieuwe boeken in mijn bibliotheek, dat ik er even de rem moet op gooien. Boeken willen bezitten omwille van het boek is niet de goede ingesteldheid. En ik wil een eindje alleen maar lezen. Vergelijken. Uitleggen. Vragen. Zoeken.

Maar de laatste aankoop die ik gepleegd heb is er één die er wel mag zijn. Daarbij zijn een paar belangwekkende werken tot mij gekomen, en ze zullen gekoesterd worden.

Het hele verhaal begon, toen ik de zoekterm "Michel Van der Plas" indiende bij Tante Google. Zij verwees me naar een verkoper die het standaardwerk over Jozef Alberdingk Thijm in zijn bezit had, en waarvan hij beweerde dat het boek in een haast vlekkeloze staat was. Hij wou het mij wel verkopen, maar vroeg toch nog even naar mijn zedelijke kwotering, vraag waarop deze brave jongen uiteraard steeds voorbereid is. "V!", antwoordde ik in vlekkeloos latijn, en meteen was de koop gesloten. Doch een overzicht van zijn andere aanbod deed me toch even naar adem happen.

Maar laat me maar even het boek ter hand nemen, en beschrijven wat ik hier zie. Een boek waarbij het van de verkoper bijna een belediging voor het boek was alleen maar over vlekkeloos te spreken. Het werk is in meer dan vlekkeloze staat. Het is nieuw, zonder meer. Maar uit een half woord kon ik opmaken dat dergelijke boeken als geschenk vaak in een bibliotheek terechtkomen, en bij het liquideren van die bibliotheek alleen maar stof verzamelen. Ze komen in een lot terecht bij een verkoper, die dan naargelang van zijn ingesteldheid munt tracht te slaan uit zijn verworven schat, en eerder de euro dan wel Mark, Frank of Danny in acht nemen bij hun beslissing tot verkoop. Deze man was er eerder blij mee dat een bibliofiel en literatuurliefhebber zijn boek overnam, en geen verzamelaar, geen doorverkoper. Wees ervan overtuigd: het zal gelezen worden, bestudeerd, zoals ik nu doe met zijn evenknie "Mijnheer Gezelle", van dezelfde auteur en even standaard geworden als het gaat over het leven van de dichter, als het werk van Jozef Boets standaard is voor wat de omschrijving van zijn dichtwerk betreft.

In een lezing over heuristiek als middel om de gegevensbronnen voor een studie op een degelijke manier te verzamelen, las ik enige dagen geleden dat het niet slecht was een nieuwe bron, vóór gerichte lectuur een keertje diagonaal door te nemen. En steekproefgewijs zocht ik achteraan in het namenregister uiteraard de naam Gezelle op. Dit leverde me op enige minuten tijd twee mooie vondsten op. Zo zou Jozef Alberdingk Thijm net zoals Gezelle mogelijk met het idee van het oprichten van een dichterschool rond zijn persoon gespeeld hebben. Bij het oprichten van een volksalmanak in 1851 kreeg hij van een groot aantal aangeschreven medewerkers carte blanche voor het verbeteren van ingezonden stukken. Hij was er dus van overtuigd dat zijn medewerkers vorming nodig hadden in  hun dichtwerk, hetgeen hem meteen een status zou bezorgen van dichtgoeroe, zoals ook Gezelle in Roeselare in zijn dromen zag gebeuren, enige jaren later. Toch maakten zij pas later kennis, zoals blijkt uit een ander fragment, gerelateerd aan Gezelle. Toen de vader vlak na Pasen op sterven lag, en de sacramenten ontving, schreef Jozef aan Gezelle, die omschreven wordt als een "pas verworven relatie in Vlaanderen" een vriendenbede aan Prof. Guido Gezelle, opdat hij een memento aan den Goeden God wil opdragen, ter verkrijging van eenige verlichting in het lijden van mijn 69 jarigen vader, die de laatste H.H. Sacramenten heeft ontvangen.  Afgezien van de persoonlijke inhoud van die zending, blijkt het dus dat het idee van een dichterschool bij Gezelle geen nieuw idee was. En was het geen almanak die Thijn uitgaf? Dat soort van uitgave is later voor Gezelle ook het voorwerp van zijn activiteiten geweest.

En als je je ogen dan even laat rondglijden, zie je op de tegenbladzijde meteen de verklaring voor een bepaald woord, dat je bij de lectuur van een totaal ander werk toevallig tegen gekomen bent, en waar je met de beste wil van de wereld geen weg mee wist.

Ik citeer bladzijde 266: Liepen zij op zulke momenten niet in de pas met plaatselijke kerkelijke autoriteiten als bisschoppen en pastoors, dan werd op hun openbare woord aanzienlijk minder prijs gesteld. Zo oordeelde trouwens ook het kerkvolk. Thijm zou het zijn verdere leven tot zijn schade en schande ondervinden. 'De geestelijkheid' was als zodanig sacrosanct, en een leek die daar vrijmoedig tegen in opstand kwam had het bij voorbaat verkorven.  Sacrosanct? Ik weet het nu, met dank aan Michel Van der Plas.

Ik wil niet voorlopen op de literatuur van beide boeken, maar voorspel wel een hete winter. Want er ligt naast deze twee kanjers echt nog meer op me te wachten.

Zo is er uit diezelfde aankoop ook een leuke verzameling boeken tevoorschijn gekomen, die met twee grote Vlaamse figuren te maken heeft. Enerzijds heb ik de verzamelde werken van Herman Teirlinck vastgekregen. Hier zie ik duidelijk wel sporen van lectuur, en dat kan me alleen maar blij maken. Deze zoon van Isidoor, en goede vriend van Ernest Claes, is niet de minste in de Vlaamse literatuur. Het lijkt me niet onaardig deze verzameling werken in één klap aan mijn bibliotheek toe te voegen.

Maar vooral de verzamelde werken van Cyriel Verschaeve kunnen mijn hart verwarmen. Ik zocht er al lang naar, maar heb de prijs altijd vrij hoog gevonden, hoewel er een enkele tegen een gemodereerde prijs te krijgen was, of nog steeds is. Maar ik aarzelde, en dat is mijn geluk geweest. Dit verzameld werk is veel meer dan dat. Het geeft ook een overzicht van het leven van de priester-dichter, en een analyse van zijn werk, iets dat ik op een natuurlijke wijze als hand in hand gaande onderwerpen zie.

Evenzeer mag ik me de fiere eigenaar noemen van "Guido Gezelle's Dichtwerken", van Prof. dr. Frank Baur uit 1943. Het werk werd aan de vorige eigenaar geschonken, of door hem verworven op Paschen - April 1944. Beide boekdelen dragen deze datering, en de handtekening van de eigenaar. Zoals dat wel eens gebeurt, laat iemand in een boek iets achter dat iets, of niets vertelt over hemzelf (of haarzelf). Tussen de bladzijden 374 en 375 van deel I steekt een gedroogde bloem, die op een zeer degelijke manier gedroogd was, alvorens in dit boekdeel te mogen verblijven. Ik ken de bloem niet, de kroonbladen zijn zeer groot ten opzichte van de kelk, maar een kleur kan ik niet meer bepalen. Er zijn inderdaad geen vochtvlekken die het boek zouden ontsierd hebben. Maar...

Aangekomen bij bladzijde 571, de titelbladzijde van "Laatste verzen" in deel II, zie ik wel vochtvlekken, en deze zijn onmiskenbaar toe te wijzen aan onzorgvuldig gebruik als droogboek voor een ander bloemetje. Ik blader verder, en tussen bladzijden 574 en 575 steekt nog het onschuldige bloemetje, dat echter tesamen met een zusje op die wijze voor de eeuwigheid, of toch niet veel minder, bewaard mag worden. Het zijn boterbloemetjes, daar bestaat geen twijfel over, en zij illustreren op één of andere wijze het gedicht "'t Er viel 'ne keer".

De afdruk die beide bloemetjes gemaakt hebben, zijn echter zo zuiver, zo mooi, dat je hetzelfde effect niet zoudt kunnen bereiken als je het erom zoudt gedaan hebben. Ze verhogen eerder de waarde van het boek, dan het te verlagen. Was echter de eigenaar zo onzorgvuldig, of hebben zijn kinderen of kleinkinderen deze toch voor hen anders zo nutteloze boekdelen gebruik om in kinderlijke onschuld hun botanische kennis te vergroten? Ik zal het nooit weten, maar het bloemetje blijft wel op zijn plaats. Deze Gedichten komen wel op een ereplaats te staan.

Ook een merkwaardigheid over het werk van Aug. Vermeylen (boek dat ook die naam draagt) is me toegevallen. Het boek is niets anders dan een volledige of zo volledig mogelijke analytische bibliografie van August Vermeylen. Zeer degelijk werk, dat jaren van intensieve arbeid gekost heeft om samen te stellen. Weer iets om regelmatig naar terug te grijpen.

Wat er nog zo allemaal in het totale lot stak, dat ik meegebracht heb, laat ik voorlopig nog even in het midden. Om het thuis te krijgen was alleen een autoritje naar Oostende de oplossing. De totale vracht bedroeg drie volle kartonnen fruitdozen. Daarin steken nog een aantal belangwekkende zaken, maar die laat ik voorlopig nog een beetje onbesproken. Op momenten dat het studeren me tegensteekt, zal ik misschien nog eens een verdere beschrijving van sommige werken geven. Nu wil ik eerder een beetje televisie kijken. VTM of zo moet toch aan zijn kijkcijfers komen.

Oudenaarde groet Oostende.

zondag 15 augustus 2010

Blumengarten

Zondagavond, herfstweer, on-zin. Dus toch maar een schrijfuurtje inlassen om deze blog weer een beetje in de vingers te krijgen. En de heer Streuvels heeft de laatste weken de weg naar mijn nederige stulp gevonden, tesamen met ondermeer ook Gezelle, maar ook een heleboel andere Vlaamse groten hebben mij met hun bezoek vereerd. En tenslotte is ook op het vlak van literatuurstudie links en rechts toch een mooi pakketje boeken binnengekomen. Een paar daarvan hebben echt mijn fierheid weer gewekt, en dat is steeds een gevaarlijk gevoel.

Streuvels heeft reeds een mooie plaats op zolder gekregen, maar het minilijsternestje zal toch een plank meer gaan innemen ten nadele van een paar minder belangrijke werken, die terug in dozen gezet zullen worden, in afwachting van weer een andere oplosssing.

Niet zolang geleden heb ik in de reeks "Kroniek van..." het werk over de gebroeders Van de Woestijne aangeschaft. Des te mooier is de aankoop, in dezelfde reeks, van de kroniek over Stijn Streuvels. Het boek schittert door zijn interessante fotowerk, maar ook informatief is het een prachtige samenvatting van de levensloop van deze schrijver. Het verbaasde me dan ook niet regelmatig mezelf te betrappen met open mond van ... verbazing, over de vele weetjes die in dit mooie werk te vinden zijn. Net zoals bij de gebroeders Van de Woestijne krijg je mooie, grafisch gemakkelijk te lezen syntheses van allerhande gebeurtenissen, maar vooral de verwijzingen naar andere belangwekkende figuren en hun aandeel in de vorming en de uiteindelijke levenshouding van de auteur geven een zeer duidelijk beeld. Wat ik echter het mooist vind aan dit hele werk is de synoptische tabel achteraan in het boek, waar jaar na jaar de belangrijkste feiten uit zijn leven, maar ook een paar andere gegevens in verwerkt zijn: de geboorte- en overlijdensjaren van een aantal belangrijke figuren, belangrijke feiten uit de nederlandstalige letterkunde maar ook uit de letteren en kunsten in het algemeen, en eveneens belangrijke feiten uit de geschiedenis en de wetenschappen worden zodanig naast mekaar geplaatst, dat je een kort en duidelijk tijdsbeeld krijgt te zien.

Het jaar 1880 is goed voor de volgende feiten: over Streuvels zelf niets, hij was gewoon een versnoekte kwajongen. Maar A. Snieders schreef zijn "Alleen in de wereld", Guido Gezelle zijn "Liederen, Eerdichten en reliqua", Gustave Flaubert overleed, H. Taine gaf zijn "Filosophie de l'art" uit. Op internationaal vlak brak de Eerste Boerenoorlog uit, en zeer belangrijk voor de toekomstige ronderijder: de kettingaandrijving voor rijwielen werd ontwikkeld, en dat laatste heeft zijn latere aanschaf van zijn "Engels raspaardje" tot een gerechtvaardigde aankoop gemaakt. Pan kon ervan meespreken.

Nog verder achteraan staat er een zeer uitgebreide index , alfabetisch, op het werk van Streuvels, zowel in boekvorm gepubliceerd, als gepubliceerd maar niet gebundeld. Maar, en dat is natuurlijk voor de vorser zeer wetenswaardig, zijn geplande of geschreven maar niet gepubliceerde werken worden in een derde, apart punt opgesomd. Dat laatste lijstje is dan wel het kortste van de drie, maar toch niet van aard om te zeggen: nu ja.

Uitgegeven in 1971 bij Orion-Desclée de Brouwer, kan het niet anders of na de dood van de auteur zijn een paar van de titels uit dat laatste punt natuurlijk wel nog door de persen geraakt. Maar dat ligt in de lijn der verwachtingen. We zijn alweer een veertig jaar later, en de Streuvels-onderzoekers en -fans hebben niet stilgezeten.

In 1916 werd Dina Lateur geboren, in volle oorlogstijd, en het arme wicht heeft zelfs een heuse vlucht voor het oorlogsgeweld moeten meemaken. Enige jaren later schreef haar vader het meest aandoenlijke boek uit zijn carrière, daar waar het het meer autobiobrafische werk betreft, wel te verstaan: Prutske.

Deze tweede druk geeft een geromantiseerde inkijk in het kinderleven van zijn dochter, onder de vorm van een prettige, met humor gekruide vertelling, die ten volle de vaderlijke trots weergeeft, en ook tussen de regels door de dito opluchting dat alles met het kind goedgekomen is, ondanks de hachelijke oorlogsomstandigheden, waarmee toch elkeen in de streek te kampen had. Er is met dit boek echter wat aan de hand. Het heeft zijn kleed niet gekregen. De hardcover is de naakte witkartonnen versie, met de rugversterking, maar niet de verwachte blauwe stofband met goudopdruk. Nochtans is dit de 420ste band op 500 (CCCCXX), genummerd van I tot D, bestemd voor de Nederlandse markt, want door Veen verspreid, terwijl de andere 500 voor Vlaanderen bestemd waren, en dus genummerd van 1 tot 500, verspreid door Cultura uit Brugge. Tien exemplaren waren alfabetisch van A tot J getekend, en droegen elk een originele aquarel van Albert Saverys. Exemplaar A daarenboven droeg al de oorspronkelijke tekeningen, B, C en D waren geheel eigenhandig geïllustreerd door Albert Saverys. Deze tweede uitgave kwam in 1930 tot stand. Helaas laten lijmsporen op het voor- en achterplat duidelijk zien dat er tekeningen van de illustrator kunnen gekleefd hebben in dit werk, of was het toch wat anders? Het doet echter helemaal niets af aan de waarde van dit boek.

Maar wat is de geschiedenis van de "naakte" omslag? De verkoper heeft het mij verklaard. De 500 exemplaren voor de Nederlandse markt vonden niet de verhoopte afzet, en uiteindelijk werden de boeken niet volledig afgewerkt, zodat de nummers van om en bij de 400 tot 500 het zonder hun luxekleed moesten stellen, en naar alle waarschijnlijkheid gebruikt werden door de uitgever om links en rechts een goede klant of relatie te belonen met een extraatje. Nummer CCCCXX is nochtans eigenhandig door de auteur ondertekend! Mogelijk heeft Streuvels zelf dus ook een deel van de onverkochte exemplaren overgenomen of gekregen, zodat hij zelf ook een paar relatiegeschenken kon ronddelen.

In MCMLIV gaf de Wereldbibliotheek nummer 8 van het verzameld werk van Stijn Streuvels uit. Op een kleinigheidje waterschade op de stofwikkel en op de rug na is het werk nog in perfecte staat. Genoveva van Brabant, op 536 bladzijden. Zo menig schrijver heeft in zijn memoires of in zijn autobiografische werken te kennen gegeven dat ze in hun prille jeugd dit werk (niet noodzakelijk van de hand van Streuvels) gelezen hebben, of voorgelezen gekregen hebben, of er vertellingen over gehoord hebben. Ik kan het nu als ik wil in één ruk uitlezen. Dat kon ik voorheen ook al, maar het is één van de werken die ik geen voorrang gegeven heb, om het meer creatieve werk, en ook zijn autobiografie, te kunnen lezen. Zou het er toch nog van komen?

Ander eerder secundair werk van dezelfde auteur zijn de "Vlaamse vertelsels van Charles De Coster". Daar ben ik reeds aan begonnen, dus kan het vermoeden bestaan dat de andere hieronder en -boven opgesomde werken, alsmede Geneveva toch nog een kans maken. Zo is ook "De rampzalige kaproen" de revue gepasseerd, voor het panoramische venster, en haast in één ruk. Geen grote literatuur, voor iemand uit een andere tijd, maar Wernher de Tuinder heeft zijn best gedaan deze middeleeuwse boerenroman tot voorbeeld en stichting van wie het wou lezen en er lering uit trekken, naar bestvermogen te schrijven, en Streuvels zag er wel brood in de spijtige avonturen van Helmbrecht nog in MCMLVII een tweede uitgave te bezorgen bij de Wereldbibliotheek. Een enkele keer krijgen we een stichtelijk verhaal, dat helemaal verkeerd afloopt, tot lering van wie wil begrijpen. Het gebeurt maar zelden dat we in dat soort van literatuur een vaderfiguur meemaken die zich ten opzichte van zijn onwillige zoon zo onverzoenlijk opstelt, dat hij hem uiteindelijk door een aantal benadeelde boeren laat mishandelen, en later opknopen. Ook de weke moederfiguur, die haar kind niet feller verdedigt, is buitengewoon. Zonde, en vergeving van zonde werden meestal als feiten des levens voorgesteld, en een goede afloop was ook voor de lezer een beloning voor de aangehouden inspanning. Niets daarvan in dit verhaal: we storten mee met het noodlot, en dat doet vreemd aan. Reden te meer om er Streuvels om te bewonderen. In zijn keuze om dit werk te vertalen blijft hij trouw aan zijn houding die hij ook zijn hoofdfiguren in zoveel werken laat ondergaan: de wereld is keihard, en als je je niet gedraagt, krijgt de wereld je wel. Mooi.

Ook reeds gelezen is "De Grauwe Ruiter", van Herbert von Hoerner, en vertaald door Streuvels. De Boekengilde "Die Poorte" heeft geen lang leven gekend, en in 1942 gaven zij dit werkje uit. Ook hier vinden we dezelfde schulddramatiek aan: als je je tegen hogere machten verzet, ga je onvermijdelijk ten onder. Dit verhaal begint met de kennismaking met de oude Germaanse sage, die wil dat wanneer tijdens storm, nacht en ontij "der graue Reiter" aan je verschijnt, je er maar beter aan kunt doen je plannen die je op dat ogenblik in gedachten had, te laten schieten.  En natuurlijk drijft de hoofdpersoon, ondanks zijn bedachtzaamheid, zijn gerechtvaardigde maar hebzuchtige plannen door. Niet zijn zoon, die zijn onschuldige handlanger is, maar een vrijer van zijn dochter, een politieman, dwarsboomt de plannen, en wordt eigenlijk ook een beetje ongewild de drijvende kracht achter de ondergang van de boer. Fijn is het om te zien dat  in dit verhaal de man in zijn stervensmoment nog in staat is zijn zoon toe te roepen dat hij zijn levenswerk moet voltooien. Hier is er dus ook wel ondergang, maar het is geen volledig schulddrager, de man beseft zijn dwaasheid, doch alle terugwegen zijn afgesneden. In de opbouw van het verhaal is er echter een vermenging van de oude germaanse sage, met ook moderne technieken zoals telefoon en fotografie die element worden in het verhaal. Von Hoerner heeft als Baltenduitser uit Kurland (de absolute grens van het Germaanse land want noordelijker heersen de Noorse goden, terwijl men oostelijker in de Slavische wereld treedt), de moed om een verhaal te schrijven dat refereert naar de oude volksgeschiedenis, maar dat zich in de "moderne" tijd afspeelt.

Nog andere brood-literatuur van Streuvels zijn de "Vertelsels van Gokkel en Hinkel" van Clemens Brentanos. Dit is een echt sprookje, een volksvertelsel, waarin alles mogelijk is, gemaakt op de maat van kinderen. Na enige bladzijden weet je dat al wel, en het is duidelijk dat er hier niet veel verwantschap met het werk van Streuvels zelf in terug te vinden is. Prutske alleen heeft dezelfde geesteswaarde in zijn werk. Maar dit sprookje is dan ook wat het is: brood op de plank van de schrijver, die toch maar alleen van zijn pen wou leven. Bakker was hij alleen nog voor zijn eigen gezin. Het brood kwam echter van de pen.

Helemaal anders ging het met zijn passie voor Reinaert de Vos. In zijn bibliotheek in het lijsternest was er een ware vossenburcht, en dat moest noodgedwongen voor de schrijver uitmonden in een eigen verwoorde versie van deze eeuwenoude vertelling. Het boek dat ik hier heb liggen, heeft geleefd. De kaft is gescheurd, de achterkant heeft nog zwaarder dagen gekend, verschillende bladzijden hebben onherstelbare ezelsoren, roestvlekken alom, loskomende binding en een verdwenen rug voegen zich aan de rampen toe. En toch ben ik er blij mee: deze derde uitgave van Veen uit 't jaar O.H. MCMXXI is opgeluisterd met teekeningen door Gustaaf van de Woestijne. Het toont hoe in 1921 een boek een fraaie en toch volkse afwerking kon krijgen. Elke bladzijde draagt zijn tekst in een rood kader, en als van de Woestijne een tekening mag plaatsen, wordt de rode omkadering zo nodig functioneel onderbroken, maar is er eventueel boven en/of onder toch nog tekst aanwezig. Naïeve, maar oh zo fraaie uitvoering.

zal vervolgen.

zondag 8 augustus 2010

Het gevallen oog

Inderdaad, zoals in het vorige bericht gemeld, mijn oog is gevallen, en als onderdeel van een rustgevende bezinningsweek in een leuk appartement met panoramisch zicht op zee, werd een dubbelbezoek aan een boekenvriend op de agenda gezet.

Om de tijd tussen aankomst en bezoek niet in ledigheid door te brengen had ik alvast een viertal "Gezelles" en "Streuvels" mee in de koffers gepakt. Mijn vrouw, iets modester betreffende keuze van leesvoer, had er twee turven bijgestopt, die als chicklit naast mijn boeken mochten vertoeven. Het weer heeft ons niet in de steek gelaten: altijd goed genoeg voor een fikse wandeling, en ook om op een beschutte bank op de dijk alvast wat letters op te doen. Maar het echte lees- en studiewerk kwam steevast in de rustige uren van de namiddag, als wandelen tussen een opgewonden menigte ons niet aantrok, en we de zetels voor de Streuveliaanse vensters, maar dan wel drie maal zo hoog, en vier maal zo breed, plaatsten, om de boeken open te slaan, en de geest te voeden.

Nota's werden opgekrabbeld, en nu heb ik de leuke taak ze te ontcijferen, en te ordenen. Maar toch wist ik dat de dinsdagvoormiddag het feestelijke moment van het verlof zou worden. Dan ging ik mijn oog laten vallen. En het viel. Waarop vertel ik later. Maar als een kind zo blij ging ik met een valiesje gevuld met lekkers naar huis. Vanaf dan werd elke vrije minuut gevuld met kijken, keuren, het gewone besnuffelen en doorbladeren.

Hier en daar werd er nog een uitstap gepland, want als je in Oostende bent, en tijd en wandelbenen hebt, moet je ook een uitstapje maken naar het domein dat ik vroeger enkel aan de buitenkant heb leren kennen, en dat wij "het domein van Prins Karel" noemden. Meer dan een paar oppervlakkigheden heb ik toen niet overgehouden aan de uitleg van voornamelijk mijn vader. Gelukkig heeft de televisie me op bepaalde ogenblikken een eerste inkijk in dat landgoed gegund. Maar nu was het een bezoek met een electronische gids, waardoor ik aan de hand van de mooie auditieve uitleg en de zeer duidelijke en zeer mooi tentoongestelde muzeumstukken een prachtige geschiedenis kon leren kennen. Twee of drie dagen later hebben we dan ook het bunkercomplex bezocht, dat voor mij de ware aha-erlebnis geworden is. Meer dan twee uur zijn we zorgvuldig de paden afgewandeld, hebben aandachtig naar de uitleg geluisterd, en vooral onze ogen de kost gegeven. Heerlijk was het. De vele literatuur die ik over WO I en -II opgeslagen heb, viel in het niets bij de levendige beschrijvingen van de omstandigheden waarin onze Vlaamse kust verdedigd werd, door de Duitse bezetters voornamelijk tijdens WO II, maar met toch ook een heleboel documentatie over 1914-18.

Het tweede bezoek aan  mijn boekenvriend was meer nog dan het eerste een opsteker. Ook hier houd ik een inventaris voor later, maar het was een deugddoend bezoek, in alle opzichten. De literatuur die ik meegebracht heb naar huis, is voldoende om een paar jaar te studeren. Ik heb reeds heel wat gelezen van de literaire werken, maar dit verzeker ik elkeen die ooit een pak boeken in de hand genomen heeft, en die zich afgevraagd heeft hoe erdoor te raken: het zal geen kinderspel zijn.

Nu zijn er echter een paar dingen die voorrang krijgen, omdat ik ze moet maggen. Er wacht nog een vaat op mij, ik mag nog tiramisu maken, en deze namiddag mocht ik een mirabellenboom doorplukken. Zodoende zullen we morgen mogen konfituur maken. Allemaal goede redenen om de boeken voor vanavond even te laten voor wat ze zijn. De strategisch door mijn vrouw tentoongestelde deegrol, in een klein, kunstig uit het fijnste houtwerk gemaakt schrijn, met als beschrijving: Romaans, maar ook Vroeg-Gotisch, Barok, Classisistisch, Romantisch, Impressionistisch, Expressionistisch maar vooral Magisch-Realistisch motivatiewerktuig, tegenwoordig nog steeds in gebruik in de streek van Oudenaarde, ligt valselijk naar mij te gluren. Ooit, in een bui van zelfverloochening, zal ik bijvoorbeeld wegens gebrek aan brandstof, op een winteravond om 20h33, het ding naar de geschiedenis verwijzen ter meerdere verwarming van mijn huiskamer en van mijn hart. Maar door de opwarming van de aarde, en ook wel enigzins door mijn vreedzame karakter, ligt dit moment nog ver vóór mij.