Zondagavond, herfstweer, on-zin. Dus toch maar een schrijfuurtje inlassen om deze blog weer een beetje in de vingers te krijgen. En de heer Streuvels heeft de laatste weken de weg naar mijn nederige stulp gevonden, tesamen met ondermeer ook Gezelle, maar ook een heleboel andere Vlaamse groten hebben mij met hun bezoek vereerd. En tenslotte is ook op het vlak van literatuurstudie links en rechts toch een mooi pakketje boeken binnengekomen. Een paar daarvan hebben echt mijn fierheid weer gewekt, en dat is steeds een gevaarlijk gevoel.
Streuvels heeft reeds een mooie plaats op zolder gekregen, maar het minilijsternestje zal toch een plank meer gaan innemen ten nadele van een paar minder belangrijke werken, die terug in dozen gezet zullen worden, in afwachting van weer een andere oplosssing.
Niet zolang geleden heb ik in de reeks "Kroniek van..." het werk over de gebroeders Van de Woestijne aangeschaft. Des te mooier is de aankoop, in dezelfde reeks, van de kroniek over Stijn Streuvels. Het boek schittert door zijn interessante fotowerk, maar ook informatief is het een prachtige samenvatting van de levensloop van deze schrijver. Het verbaasde me dan ook niet regelmatig mezelf te betrappen met open mond van ... verbazing, over de vele weetjes die in dit mooie werk te vinden zijn. Net zoals bij de gebroeders Van de Woestijne krijg je mooie, grafisch gemakkelijk te lezen syntheses van allerhande gebeurtenissen, maar vooral de verwijzingen naar andere belangwekkende figuren en hun aandeel in de vorming en de uiteindelijke levenshouding van de auteur geven een zeer duidelijk beeld. Wat ik echter het mooist vind aan dit hele werk is de synoptische tabel achteraan in het boek, waar jaar na jaar de belangrijkste feiten uit zijn leven, maar ook een paar andere gegevens in verwerkt zijn: de geboorte- en overlijdensjaren van een aantal belangrijke figuren, belangrijke feiten uit de nederlandstalige letterkunde maar ook uit de letteren en kunsten in het algemeen, en eveneens belangrijke feiten uit de geschiedenis en de wetenschappen worden zodanig naast mekaar geplaatst, dat je een kort en duidelijk tijdsbeeld krijgt te zien.
Het jaar 1880 is goed voor de volgende feiten: over Streuvels zelf niets, hij was gewoon een versnoekte kwajongen. Maar A. Snieders schreef zijn "Alleen in de wereld", Guido Gezelle zijn "Liederen, Eerdichten en reliqua", Gustave Flaubert overleed, H. Taine gaf zijn "Filosophie de l'art" uit. Op internationaal vlak brak de Eerste Boerenoorlog uit, en zeer belangrijk voor de toekomstige ronderijder: de kettingaandrijving voor rijwielen werd ontwikkeld, en dat laatste heeft zijn latere aanschaf van zijn "Engels raspaardje" tot een gerechtvaardigde aankoop gemaakt. Pan kon ervan meespreken.
Nog verder achteraan staat er een zeer uitgebreide index , alfabetisch, op het werk van Streuvels, zowel in boekvorm gepubliceerd, als gepubliceerd maar niet gebundeld. Maar, en dat is natuurlijk voor de vorser zeer wetenswaardig, zijn geplande of geschreven maar niet gepubliceerde werken worden in een derde, apart punt opgesomd. Dat laatste lijstje is dan wel het kortste van de drie, maar toch niet van aard om te zeggen: nu ja.
Uitgegeven in 1971 bij Orion-Desclée de Brouwer, kan het niet anders of na de dood van de auteur zijn een paar van de titels uit dat laatste punt natuurlijk wel nog door de persen geraakt. Maar dat ligt in de lijn der verwachtingen. We zijn alweer een veertig jaar later, en de Streuvels-onderzoekers en -fans hebben niet stilgezeten.
In 1916 werd Dina Lateur geboren, in volle oorlogstijd, en het arme wicht heeft zelfs een heuse vlucht voor het oorlogsgeweld moeten meemaken. Enige jaren later schreef haar vader het meest aandoenlijke boek uit zijn carrière, daar waar het het meer autobiobrafische werk betreft, wel te verstaan: Prutske.
Deze tweede druk geeft een geromantiseerde inkijk in het kinderleven van zijn dochter, onder de vorm van een prettige, met humor gekruide vertelling, die ten volle de vaderlijke trots weergeeft, en ook tussen de regels door de dito opluchting dat alles met het kind goedgekomen is, ondanks de hachelijke oorlogsomstandigheden, waarmee toch elkeen in de streek te kampen had. Er is met dit boek echter wat aan de hand. Het heeft zijn kleed niet gekregen. De hardcover is de naakte witkartonnen versie, met de rugversterking, maar niet de verwachte blauwe stofband met goudopdruk. Nochtans is dit de 420ste band op 500 (CCCCXX), genummerd van I tot D, bestemd voor de Nederlandse markt, want door Veen verspreid, terwijl de andere 500 voor Vlaanderen bestemd waren, en dus genummerd van 1 tot 500, verspreid door Cultura uit Brugge. Tien exemplaren waren alfabetisch van A tot J getekend, en droegen elk een originele aquarel van Albert Saverys. Exemplaar A daarenboven droeg al de oorspronkelijke tekeningen, B, C en D waren geheel eigenhandig geïllustreerd door Albert Saverys. Deze tweede uitgave kwam in 1930 tot stand. Helaas laten lijmsporen op het voor- en achterplat duidelijk zien dat er tekeningen van de illustrator kunnen gekleefd hebben in dit werk, of was het toch wat anders? Het doet echter helemaal niets af aan de waarde van dit boek.
Maar wat is de geschiedenis van de "naakte" omslag? De verkoper heeft het mij verklaard. De 500 exemplaren voor de Nederlandse markt vonden niet de verhoopte afzet, en uiteindelijk werden de boeken niet volledig afgewerkt, zodat de nummers van om en bij de 400 tot 500 het zonder hun luxekleed moesten stellen, en naar alle waarschijnlijkheid gebruikt werden door de uitgever om links en rechts een goede klant of relatie te belonen met een extraatje. Nummer CCCCXX is nochtans eigenhandig door de auteur ondertekend! Mogelijk heeft Streuvels zelf dus ook een deel van de onverkochte exemplaren overgenomen of gekregen, zodat hij zelf ook een paar relatiegeschenken kon ronddelen.
In MCMLIV gaf de Wereldbibliotheek nummer 8 van het verzameld werk van Stijn Streuvels uit. Op een kleinigheidje waterschade op de stofwikkel en op de rug na is het werk nog in perfecte staat. Genoveva van Brabant, op 536 bladzijden. Zo menig schrijver heeft in zijn memoires of in zijn autobiografische werken te kennen gegeven dat ze in hun prille jeugd dit werk (niet noodzakelijk van de hand van Streuvels) gelezen hebben, of voorgelezen gekregen hebben, of er vertellingen over gehoord hebben. Ik kan het nu als ik wil in één ruk uitlezen. Dat kon ik voorheen ook al, maar het is één van de werken die ik geen voorrang gegeven heb, om het meer creatieve werk, en ook zijn autobiografie, te kunnen lezen. Zou het er toch nog van komen?
Ander eerder secundair werk van dezelfde auteur zijn de "Vlaamse vertelsels van Charles De Coster". Daar ben ik reeds aan begonnen, dus kan het vermoeden bestaan dat de andere hieronder en -boven opgesomde werken, alsmede Geneveva toch nog een kans maken. Zo is ook "De rampzalige kaproen" de revue gepasseerd, voor het panoramische venster, en haast in één ruk. Geen grote literatuur, voor iemand uit een andere tijd, maar Wernher de Tuinder heeft zijn best gedaan deze middeleeuwse boerenroman tot voorbeeld en stichting van wie het wou lezen en er lering uit trekken, naar bestvermogen te schrijven, en Streuvels zag er wel brood in de spijtige avonturen van Helmbrecht nog in MCMLVII een tweede uitgave te bezorgen bij de Wereldbibliotheek. Een enkele keer krijgen we een stichtelijk verhaal, dat helemaal verkeerd afloopt, tot lering van wie wil begrijpen. Het gebeurt maar zelden dat we in dat soort van literatuur een vaderfiguur meemaken die zich ten opzichte van zijn onwillige zoon zo onverzoenlijk opstelt, dat hij hem uiteindelijk door een aantal benadeelde boeren laat mishandelen, en later opknopen. Ook de weke moederfiguur, die haar kind niet feller verdedigt, is buitengewoon. Zonde, en vergeving van zonde werden meestal als feiten des levens voorgesteld, en een goede afloop was ook voor de lezer een beloning voor de aangehouden inspanning. Niets daarvan in dit verhaal: we storten mee met het noodlot, en dat doet vreemd aan. Reden te meer om er Streuvels om te bewonderen. In zijn keuze om dit werk te vertalen blijft hij trouw aan zijn houding die hij ook zijn hoofdfiguren in zoveel werken laat ondergaan: de wereld is keihard, en als je je niet gedraagt, krijgt de wereld je wel. Mooi.
Ook reeds gelezen is "De Grauwe Ruiter", van Herbert von Hoerner, en vertaald door Streuvels. De Boekengilde "Die Poorte" heeft geen lang leven gekend, en in 1942 gaven zij dit werkje uit. Ook hier vinden we dezelfde schulddramatiek aan: als je je tegen hogere machten verzet, ga je onvermijdelijk ten onder. Dit verhaal begint met de kennismaking met de oude Germaanse sage, die wil dat wanneer tijdens storm, nacht en ontij "der graue Reiter" aan je verschijnt, je er maar beter aan kunt doen je plannen die je op dat ogenblik in gedachten had, te laten schieten. En natuurlijk drijft de hoofdpersoon, ondanks zijn bedachtzaamheid, zijn gerechtvaardigde maar hebzuchtige plannen door. Niet zijn zoon, die zijn onschuldige handlanger is, maar een vrijer van zijn dochter, een politieman, dwarsboomt de plannen, en wordt eigenlijk ook een beetje ongewild de drijvende kracht achter de ondergang van de boer. Fijn is het om te zien dat in dit verhaal de man in zijn stervensmoment nog in staat is zijn zoon toe te roepen dat hij zijn levenswerk moet voltooien. Hier is er dus ook wel ondergang, maar het is geen volledig schulddrager, de man beseft zijn dwaasheid, doch alle terugwegen zijn afgesneden. In de opbouw van het verhaal is er echter een vermenging van de oude germaanse sage, met ook moderne technieken zoals telefoon en fotografie die element worden in het verhaal. Von Hoerner heeft als Baltenduitser uit Kurland (de absolute grens van het Germaanse land want noordelijker heersen de Noorse goden, terwijl men oostelijker in de Slavische wereld treedt), de moed om een verhaal te schrijven dat refereert naar de oude volksgeschiedenis, maar dat zich in de "moderne" tijd afspeelt.
Nog andere brood-literatuur van Streuvels zijn de "Vertelsels van Gokkel en Hinkel" van Clemens Brentanos. Dit is een echt sprookje, een volksvertelsel, waarin alles mogelijk is, gemaakt op de maat van kinderen. Na enige bladzijden weet je dat al wel, en het is duidelijk dat er hier niet veel verwantschap met het werk van Streuvels zelf in terug te vinden is. Prutske alleen heeft dezelfde geesteswaarde in zijn werk. Maar dit sprookje is dan ook wat het is: brood op de plank van de schrijver, die toch maar alleen van zijn pen wou leven. Bakker was hij alleen nog voor zijn eigen gezin. Het brood kwam echter van de pen.
Helemaal anders ging het met zijn passie voor Reinaert de Vos. In zijn bibliotheek in het lijsternest was er een ware vossenburcht, en dat moest noodgedwongen voor de schrijver uitmonden in een eigen verwoorde versie van deze eeuwenoude vertelling. Het boek dat ik hier heb liggen, heeft geleefd. De kaft is gescheurd, de achterkant heeft nog zwaarder dagen gekend, verschillende bladzijden hebben onherstelbare ezelsoren, roestvlekken alom, loskomende binding en een verdwenen rug voegen zich aan de rampen toe. En toch ben ik er blij mee: deze derde uitgave van Veen uit 't jaar O.H. MCMXXI is opgeluisterd met teekeningen door Gustaaf van de Woestijne. Het toont hoe in 1921 een boek een fraaie en toch volkse afwerking kon krijgen. Elke bladzijde draagt zijn tekst in een rood kader, en als van de Woestijne een tekening mag plaatsen, wordt de rode omkadering zo nodig functioneel onderbroken, maar is er eventueel boven en/of onder toch nog tekst aanwezig. Naïeve, maar oh zo fraaie uitvoering.
zal vervolgen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten