Het is teveel om ze stuk voor stuk te bespreken, daarom een korte opsomming, en hier en daar een waarom. Tijdens de voorbije vakantiemaanden heb ik de boekenkasten, de dozen en stapels haast eindeloos doen aanzwellen, en een boekenvriend heeft me gewaarschuwd: ik werk nu reeds in de gevarenzone, als ik mijn plannen denk te willen waarmaken. En daar heeft hij overschot van gelijk.
Ik moet dringend snoeien in mijn bezigheden, als ik wil dat ze elk ook maar iets vrucht zouden opleveren. Maar deze boeken zijn een ziekte, en ik wil er niet van genezen. Geen dokter zal me het medicament vinden die me een afkeer van het oude boek bezorgt, geen dokter zal me raad geven over hoe ik moet genezen van mijn liefde voor boeken. Liefde laat zich niet genezen. Je leeft ermee, je sterft ermee. En een paar gelukkigen sterven eraan.
Als ik kijk naar dat werk van Emmanuel de Bom, "Het Levende Vlaanderen", waarvan ik hier een veel mooiere uitvoering heb als mijn oude en goedkopere uitgave, dan zucht ik. Kende die man al de mensen die ik in zijn werk ontmoet? Om jaloers op te zijn. En waarom mag ik dan niet genieten van de schoonheid van "De Werkman" van Stijn Streuvels in de uitvoering van Veen's gele bibliotheek? Het boek zelf heb ik reeds gelezen in de Orionverzameling. Maar mag je dan zulk een werk niet op dezelfde plank bijzetten? Als dan daarnaast de volkse uitgave van "Vertellingen van Tolstoï" in de reeks Streuvels' Volksboeken komt te liggen in zijn naïeve maar wel effectieve kaft, die nu na 86 jaar aan restauratie toe is, ook al omdat de rug totaal verhakkeld is, dan begrijp je wel dat de zucht van Streuvels om degelijke stevige banden uit te geven niet totaal onzinnig was. De verzameling "In levende lijve" geeft aan de liefhebber een kort literair overzicht van de autobiografische geschriften van dezelfde auteur. Vooral het fotowerk geeft soms verrassende beelden. Zoals de ontmoeting in Bokrijk met de toenmalige provinciegouverneur Louis Roppe, een goede vriend van mijn peter, zelf een gebuur van een van de laatste legendarische burgemeesters van Hasselt, Paul Meyers. Naast de gouverneur was ook dr. Jan Grauls daar, een persoon die mag genieten van mijn verering. Of hij daar wat aan heeft is weer een andere vraag.
In een heel andere atmosfeer bevindt zich het boek "Van Taalstrijd tot Staatshervorming". Maurits Van Haegendoren geeft zijn visie op de evolutie van de Vlaamse situatie. Hij besluit zijn boek met de volgende zin: "Het traditionele flamingantisme moet echter dringend gaan beseffen dat de Vlaamse politiek vóór alles sociaal-economisch moet gericht worden wil zij haar essentieel ehtische doelstellingen verwezenlijken en haar Brussels zeer lenigen." We zijn nu 2010, maar de woorden van 1983 zijn nog steeds actueel. Alleen moet de eindverklaring verder aangevuld worden. Het Brussels zeer heeft zich definitief op de Brusselse rand gekleefd, en Brussel-Halle-Vilvoorde is er de huidige exponenent van. Het is voor mij duidelijk dat het gewicht van Europa in die hele discussie groter en groter wordt. Onlangs las ik nog een facebookbijdrage van een Frans Europees vertegenwoordiger, die vol neerbuigend medelijden sprak van de arme Vlamingen, die massaal gestemd hadden voor extremistische partijen. Maar een volk met het mes op de keel grijpt nu eenmaal naar de wapens. Alleen zal Europa ervoor zorgen dat Vlaanderen nooit tot zijn volle ontwikkeling zal kunnen komen, zonder de aanvaarding van weer een nieuwe meester die de nodige knievallen vraagt, naast de oude die als van oudsher zich verder blijft verrijken op kosten van ons volk. Ik kijk uit naar de volgende auteur die hetzelfde onderwerp behandelt met de actualiteit als nieuwe stof.
Niet alle literatuur is bestemd voor de elite, die ingewikkelde redeneringen volgen wil, en zich geesstelijk wil vervolmaken. Zeer veel auteurs hebben zich de moeite getroost de volkse mens van literair voedsel te voorzien, maar deze werken hebben niet steeds dezelfde weerklank gekregen, die de andere meer doorwrochte werken kregen omdat de boodschap ervan gewoon verder droeg. Met de vezameling "Schrijven in de volksgeest, Nederland en Vlaanderen 1800-1880" krijg ik meteen een kort overzicht wat er op dat vlak verscheen in een periode dat de Vlaamse literatuur moeizaam terug rechtstond. Concience had zijn "De Leeuw van Vlaanderen" geschreven, en meer dan een historisch verhaal was het een zeer geslaagde vertelling op het niveau van het volk, in zijn eigen taal geschreven, dat overigens zeer tot ongenoegen van vader Concience, die zijn zoon de beste opvoeding gegeven had, en die nu plots zag hoe diezelfde zoon nu plotseling als "Vlaamse schrijver" geëerd werd. Anderen sprongen eveneens op de kar, en langzamerhand, met veel strubbelingen, won het belang van de literatuur. Het is tekenend dat het talent van Guido Gezelle pas op het einde van zijn leven erkend werd, en dat slechts na zijn dood er moeite gedaan werd om de juiste betekenis van deze dichter te omschrijven.
Het volk was er nog niet klaar voor, eerst moesten zij "leren lezen", en het is goed dat zij deze volkse literatuur in vorm van feuilletons, maar ook van zeer goedkope uitgaven allerhande aangeboden kregen. Toch waren er hoogvliegers genoeg die dergelijke literatuur produceerden, en dit boek laat ons pareltjes van Bilderdijk, Tollens, van Lennep, Potgieter, Multatuli, Gezelle en Concience herproeven.
Ook het "Panorama der Nederlandse Letteren" geeft ons een overzicht van de letterkunde, waarbij er duidelijk gezocht werd naar de allergrootste werken van wat de Nederlandse Literatuur mag genoemd worden vanaf het prille begin tot de eerste helft van de twintigste eeuw. Het werk is samengesteld in 1948, en enige moeilijkheden in verband met de nog maar net afgelopen Wereldoorlog bleken een rem te zijn op de mogelijkheden. Maar de afwerking is prachtig, en wie duiding zoekt over pakweg de ridderroman, dan wel meer wil weten over Potgieter, of de tijdgeest wil kennen waarin Multatuli zijn geschrifen op papier heeft gelegd, kan in deze degelijke hardcover zeker terecht. Het is werk onder leiding van dr. J Haantjes en Prof. dr. W.A.P.Smit, uitgeven bij de N.V. Amsterdamse Boek- en Courant Mij.
Elke Vlaming moet André Demedts kennen. Op initiatief van het afdelingsbestuur van het Davidsfonds Kortrijk werd ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag (op 8 augustus 1976) het daaropvolgende jaar een huldeboek uitgegeven. Niet alleen Anton van Wilderode leidt het boek in, het is zijn goede vriend Valère Arickx die een overzicht geeft van zijn bibliografie. Daaruit leer ik alvast dat van zijn in 1944 uitgegeven roman "Het heeft geen belang" het grootste deel van de eerste oplage (in de reeks Korenaren nr. 5) verwoest werd door een brand bij de uitgever "De Kinkhoorn".
Maar de verdere samenstelling is anders dan men zou kunnen verwachten van een Liber Amicorum. Geen bombasitsche huldezangen, maar gedegen studies over allerhande onderwerpen door specialisten terzake. Gezelle krijgt een notoire plaats als vader van alle Vlaamse dichters, en Demedts heeft zelf heel wat poëzie uit zijn pen laten vloeien. Maar het woord van Bernard Kemp is gezaghebbend, wanneer hij bladzijdenlang het kleengedicht " 'n Spreekt van harpe of snaargeluid" bespreekt en situeert. Maar al vlug wordt dit een lofzang op Gezelle, en op de onvermoed ingewikkelde wijze waarop het merendeel van zijn nochtans als vlot uit de mouw geschudde gedichten ontstaan zijn.
Ook Frans Debrabandere kan niet langs Gezelle heen wanneer hij het onderwerp "De boer in Westvlaamse zeispreuken" bespreekt. Maar het onderwerp zelf is natuurlijk een allusie op de jeugd en jonge jaren van Demedts, die de boerenstiel door en door kende.
Karel De Busschere gaat verder op het ingeslagen pad, en schijft "Gezelle leentjebuur in Frans-Vlaanderen". Een mooie kijk op de bronnen die Gezelle aanboorde om het "Vlaamsch" in al zijn aspecten terug tot leven te brengen.
En ook Ludo Simons haalt het gedicht "Mijn Moedertaal" naar boven, om de bron van deze poëzie, namelijk het platduits werk "Min Modersprak" van Klaus Groth te vergelijken met wat Gezelle ervan maakte. En wat ik daarnet zei, dat Gezelle alles uit veel dieper lagen opdolf dan ook maar iemand durfde vermoeden, wordt hier in extenso bevestigd met de verbazende vergelijking tussen de familiale achtergrond van beide dichters. De parallel van beide dichters die terug te vinden is in de grootouderlijke invloed in hun opvoeding komt door deze korte bladzijden van Ludo Simons op verrassende wijze naar boven. Hoe zeer er gestudeerd wordt op details van een dichtwerk, wordt uiteindelijk door de slotzin van dit stuk getekend: "Maar een dichter - en ook dat weet André Demedts al lang - herkent men niet altijd aan zijn komma's." Bedoeld wordt dat wanneer een dichter al eens een nieuwe versie schrijft van een bepaald werk, niet tot in het oneindige moet gezocht worden naar de betekenis van die wijziging, of naar de wijziging überhaupt.
Het is veel meer dan een liber amicorum. Het is meteen een beeld van het totale Vlaamse landschap, waarin Demedts groot geworden is, en gewerkt heeft. Zelf Flor Grammens, die hier een maand geleden nog voorbijgekomen is, heeft zijn woord meegesproken om deze laudatio de nodige breedte te geven, het totale landschap te beschrijven waarin André Demedts zich voortbewoog. Het is een merkwaardig boek geworden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten