Pagina's

ALS JE DE DUIVEL WILT BESTRIJDEN, MOET JE ZIJN BOEKEN LEZEN

danny.bloemenhof@gmail.com

woensdag 27 oktober 2010

De vijftien van vandaag

En nog twee extra. Ik kon het niet nalaten in de bibliotheek, na een beetje opzoekwerk, toch nog even mijn neus in de overschotten van de boekenverkoop van vorige week te gaan steken. En het is niet vruchteloos gebleken. vijftien werken, waarvan sommige me behoorlijk blij maken, heb ik uiteindelijk uit de biblitoheek meegenomen, na betaling van de liquidatiesom die daarvoor afgerekend werd. Komisch genoeg was de digitale hulp uitgevallen, zodat alle inkomende en uitgaande werken door de bedienden met de hand moesten genoteerd worden, om na herstel van het normale netwerk, dus ook nog eens ingevoerd te worden.

Gelukkig werden deze werken even bekeken, de prijs ervan bepaald, en afgerekend. Er werd alleen een aantekening van mijn betaalde som gemaakt, maar alle uitgeschreven werken worden als restverkoop beschouwd, en mochten zonder registratie meegenomen worden.

Een drietal werken hebben eenzelfde bibliotheekband gekregen, en zijn in haast perfecte staat, terwijl het toch drukwerk betreft van 1860, 1874 en 1884. Het betreft ten eerste de twee samengevoegde delen van de "Manifestation Nationale du Peuple Belge en 1860", en deel twee en drie van de "Essais sur l'histoire politique des derniers sciècles" van Jules Van Praet. Ik heb gedurende een half uur alle dozen die nog voorradig waren doorzocht om ook deel één vast te krijgen, maar dat was reeds met een ander snuffelaar meegegaan naar een nieuwe bestemming. Of had ik niet goed gekeken? Ik weet het niet. Wie meer wil weten over Jules Van Praet, en over het belang dat die man voor het jonge vaderland gehad heeft (hij is een invloedrijk raadsman geweest van beide Leopolds, en heeft dat gedurende 50 jaar volgehouden),moet naar de website van Andries Vanden Abeele (zoek op Jules van Praet histoire politique). Deze geeft een mooi beeld van de levensloop en het belang van deze Bruggeling, die door Vanden Abeele moeiteloos naast Jean-Luc Dehaene geplaatst wordt. 

Het blijven hoe dan ook drie banden die een ware verrijking zijn voor mijn segment "Belgische politiek".

Ongeveer in hetzelfde hoekje bevindt zich het werk "Economische structuur van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi" van Jacques Lefebvre, in Nederlandse bewerking door René Feyaerts. Een echte datering vind ik niet, maar het voorwoord door de auteur Lefebvre is gedateerd 5 november 1955. Het werk is in haast perfecte staat, alleen de eerste bladzijden vertonen wat roestvlekjes. De hardcover heeft zijn conservatiewerk uitstekend gedaan. Een aanwinst voor het hoekje Kongo-Congo.

Van Joseph Plancquaert heb ik hier "L'Homme Notre Ancêtre - Vestiges de l'homme au sein de roches éocènes".  Van deze auteur heb ik onlangs nog enig werk zien liggen, maar ik heb nog niet voldoende gegevens om mij een oordeel te vormen. Alleszins is dit een franstalige uitgave uit 1952, verzorgd door Jos. Vermaut, Paris, Courtrai, Bruxelles. Het is een aankoop op goed geluk.

Het Oostvlaams Verbond van de Kringen voor geschiedenis, de overkoepelende organisatie waartoe de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde ook behoort, is, net zoals de aangesloten ledenverenigingen, zeer productief. Over de figuur van Mercator van Rupelmonde is in de Voorlichtingsreeks, de Nieuwe Reeks nr. 31 uitgegeven, als overdruk uit de Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, deel 97. Mercator mag gerust gezien worden als een voor Vlaanderen zeer bijzondere figuur. Enige diepere beschouwingen mogen gerust ook toegevoegd worden aan het deel biografieën in mijn bibliotheek. Sober van vormgeving, zonder de minste franje, maar wel  op kwaliteitspapier, moet dit werk een degelijke kaft of omslag om zich heen krijgen, om ezelsoren te vermijden.

In mijn zoektocht naar gegevens over D.J. Vander Meersch, ben ik de naam van Serrure meermaals tegen gekomen. Hij was een muntkenner, een numismaat, en ook Vander Meersch heeft zich op dat vlak niet onbetuigd gelaten. In mijn tweede blog "Wie wat waar wanneer waarom..." heb ik dat aspect van zijn persoonlijkheid volledig buiten beschouwing gelaten, omdat ik daar enkel op zoek ga naar die eigenschappen van de man, die de literatuur betreffen. Maar als je dan op een brochure uit 1880 stuit, "Eléments de l'Histoire Monétaire de la Principauté épiscopale de Liège" van de hand van Raymond Serrure, fils,  mag je die niet om zulke redenen laten liggen. In tegendeel, dat andere aspect van de persoon van VdM. mag wel degelijk bekeken worden, om zich een oordeel te vormen over een breder vlak dan de beoogde studie alleen. Mooi meegenomen, deze vondst.

Maar... Welke Serrure heeft vriendschapsbanden aangeknoopt met VdM. ? Het zal niet deze Raymond Constant Serrure geweest zijn, want als numismaat waren
grootvader Constant-Philippe SERRURE, né à Anvers en 1805, mort à Moortzeele en 1872;
vader Constant-Antoine SERRURE, fils du précédent, né à Gand en 1835, mort à Saint-Josse-ten-Noode en 1898,
en zoon Raymond-Constant SERRURE, fils du précédent, né à Gand en 1862, mort en France en 1899,
actief op dit vakgebied. En dan nog wel professioneel. De website van de Cercle numismatique Liègeois besluit de korte levensbeschrijving van deze generatie muntenkenners als volgt:
Voici donc trois membres successifs d'une même famille, qui furent tous d'éminents numismates.

Volgens mij, hier op het eerste zicht oordelend, is grootvader Constant-Philippe de persoon met wie VdM. gecorrespondeerd heeft. Zijn zoon is namelijk geboren te Gent, en hij is een tijdgenoot van VdM. Opzoeken, dus.

De brochure is in uitstekende staat, en ik ben fier op het bezit ervan. De uitgave gebeurde bij Librairie Camille Vyt, rue des Reignesses, in 1880.

Het hierboven reeds genoemd Oostvlaams Verbond van de Kringen voor Geschiedenis gaf in 1998 ook nog een boekje uit in dezelfde reeks als het andere hierboven vermeldde, maar helaas is het van een kleiner formaat, weliswaar een beetje luxueuser uitgevoerd, maar vooral voor de Oudenaardist van belang. Van de hand van dr. Herman Van Isterdael lezen we voortaan "De instellingen van de Kasselrijen van Oudenaarde" als overdruk uit deel XXXV van de Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde. 

In mei 1961 hield de Stad Oudenaarde een tentoonstelling van werk van verschillende Oudenaardse schilders. Dat gebeurde in het "Tentoonstellingscentrum Liedtspark". Wat nu weer gewoon het Liedtskasteel heet, denk ik dan maar. Er werd werk tentoongesteld van grote Oudenaardse namen, zoals Edgar Fobert, Robert Herberigs, Alberic Matthys, Paul Minne, Louis Raepsaet, Hubert Vanden Berghe, Edmond Vande Vijvere, en Marie-Thérèse Verschraeghen. Verschillende van die namen ben ik onder meer in de Oudenaardse biografieën tegengekomen, maar Robert Herberigs is ook op deze blog reeds op de voorgrond getreden. Maar Paul Minne, de zoon van de grote beeldhouwer Georges Minne, is ook niet van de minsten. De brochure, die deze tentoonstelling aankondigt, is uitermate verzorgd, sober in zijn uitvoering, maar zeer degelijk van uitzicht. Een reden te meer om ze mee te brengen, en te klasseren in de afdeling kunst.

In Gent had in 1979 een Colloquium dr. J. O. de Gruyter plaats. Deze toneelhervormer werd 50 jaar na zijn overlijden herdacht met deze studie, en tot mijn groot plezier zie ik in het beschermcomité weer enige bekende namen. Ik citeer er alleen maar P.G. Buckinx uit. Aan hem zal ik later opnieuw enige aandacht besteden, want ik heb de afgelopen maanden een paar hoogstinteressante dingen van deze dichter aangekocht. Ik citeer een kort fragment uit de tekst van dit colloquium, omdat ik het een beetje hilarisch vind. Zonder iemand te willen kwetsen, wil ik toch zeggen dat:
De Gruyter met de beste bedoelingen behept was toen hij zich in 1913 het duidelijkst als filoloog manifesteerde. De vereniging voor Beschaafde Nederlandse Uitspraak werd te Antwerpen gesticht. Willem de Vreese en "Jef" Goossenaerts waren de tenoren. Doel was integratie met het Hollands taalgebruik. De Gruyter voegde de daad bij het woord: zijn beschavingswerk zette hij in met het geven van lessen in de Nederlandse fonetiek te Antwerpen en te Eeklo,......, de stijlloos-en cultuurloosheid van het Vlaamse volk diende grondig aangepakt te worden.... Het verwijt van Hollandofilie werd meermalen gemaakt. Maar de Gruyter zette door en bereidde zelfs een brochure voor die een 50-tal gesprekken in beschaafde taal met de omschrijving van de uitspraak in fonetisch schrift weergaf.

In Antwerpen en in Eeklo. Tracht daar eens zogenaamd ABN aan te praten aan de mensen. Je moet een echte missionaris zijn om dat aan te durven!

Vervolg morgen.

donderdag 21 oktober 2010

Oudenaardensia

Het geluk en het toeval gaan steeds hand in hand. Toen ik gisteren één en ander opzocht over Jules Boulez, een Oudenaards kunstschilder (1889-1960), kwam ik toevallig op de website van de Stad terecht. En daar zag ik een lijstje met boeken, die te koop gesteld werden. Mijn oog viel meteen op de Oudenaardse Biografieën, waar ik op het ogenblik veel mee bezig ben. En er stonden nog mooie titels op, die al bij al voor weinig geld aangeboden werden.

Vanochtend, na het bezoek aan mijn kapper, die van mij weer een toonbaar mens gemaakt heeft, wandelde ik enige meters verder, stapte de glazen winkel binnen, en de oogst is de moeite waard.

Acht werken heb ik meegebracht, en ze passen zeer goed in hetgeen ik op mijn wie wat waar - blog aan het bewerstelligen ben. Zo is er het werk Jules Boulez, dat me meteen de nodige bijkomende informatie geeft die ik zocht na de lektuur van het eerste deel van de Oudenaardse Biografieën uit 1976, waarin deze schilder de eerste behandelde persoonlijkheid is in een lijst van 34 namen. Mijn vragenlijstje op www wordt meteen een stukje korter.

In 2000 werd een brochure uitgegeven door de Oudenaardse Geschied- en Oudheidkundige kring, over het dorpje Volkegem, dat in 1964 met Oudenaarde fusioneerde. Op die wijze sluit het perfect aan bij de Biografieën, en levert me weer een paar vondsten op, die dit soort van opzoekingen net zo boeiend maken.De schilder Leo Piron, mij verder onbekend, heeft blijkbaar in de Villa Maria in de Tivolistraat gewoond. Die villa is de laatste tijd meermaals in mijn visier gekomen, bij de lectuur van de tijdschriften van Vlaamse genealogische vereniging, meer bepaald toen het over de familie van brouwers ging, die het huis gebouwd hebben, en waarvan een deel van de familiewortels via Hasselt verder verwezen naar Nederland. En de schrijfster Angèle Dalschaert, het kan niet anders dat ik weer op jacht moet naar meer informatie over haar. Laat me maar toegeven dat ik over haar niets weet.

Oudenaarde mag dan bekend zijn om zijn prachtige wandtapijten, maar de Stad heeft ook een uitgebreide collectie zilverwerk in bezit, die wereldwijd mag gezien worden. Toen in september en oktober 1994 een tentoonstelling georganiseerd werd, had men het gelukkige idee tegelijkertijd een wedstrijd uit te schrijven, met als thema "zilver", terwijl de actie gesitueerd moest worden naar tijd en plaats in het historische verleden van deze Stad. De zeven bekroonde kortverhalen worden in dit bundel saengebracht, en zijn zeker het lezen waard.

De historische waarde van het Stadhuis van Oudenaarde hoeft niet verder besproken te worden. met zijn brochure Het stadhuis van Oudenaarde heeft dr. Patrick Devos een mooie, maar zeer korte studie gemaakt van dit gebouw, waarbij in de inleiding gesuggereerd wordt dt dit werk moet beschouwd worden als een aanzet tot een uitgebreide monografie, die eindelijk het stadhuis zijnbeschrijving moet geven, die het meteen ook internationaal zal moeten plaatsen tussen de meest belanghebbende bouwwerken van België. De prachtige detailfoto's, maar ook de algemene fotografische overzichten van het gebouw voor, tijdens en na de restauratie van de veelvuldige onderdelen maken het weer een mooie aanwinst van mijn collectie Oudenaardensia.

Als landelijke buurgemeente van Oudenaarde is het gerechtvaardigd een prentenboek over de mooie gemeente Moregem niet te versmaden. Iedereen kent ze wel, de mooie fotoboekjes in oblong, waarin met heimwee het oude opgehemeld wordt. Aangezien Moregem een interessante geschiedenis heeft, waarin een heleboel verrassende namen opduiken, vond ik het opportuun ook dit werkje mee te nemen in deze reeks "oudenaardensia".

Dezelfde dr. Patrick Devos, die hierboven ook het Stadhuis beschreven heeft, deed dat ook met het befaamde Vleeshuis van Oudenaarde, waarin thans de Stedelijke Bibliotheek in is ondergebracht. En dat gebouw heeft een veel rijkere geschiedenis dan alleen maar zijn huidige functie van bibliotheek. Gelegen aan de rand van de Markt, en vlak tegenover de Walburgakerk, staat het in een historisch kader, waarbij oud en nieuw hand in hand lopen. Het Centum Ronde van Vlaanderen is dan weer een modern gebouw, dat uitgeeft op de nabijgelegen rotonde, en uitziet over een stuk natuur dat enkel door de spoorweg Oudenaarde-Ronse belemmerd wordt. De overgang van Stad naar platteland gaat hier zeer bruusk. Ook hier is er weer zeer mooi fotowerk te zien.

Ooit ben ik er eens binnen geweest, ter gelegenheid van een Open Monumentendag, in het huis van de Zwarte Zusters van Pamele. Het was wondermooi, een verborgen parel in de stad, maar door zijn aard begrijpelijkerwijs zeer ontoegankelijk. Als kloostergebouw levert het zeer veel architecturele, maar ook artistieke informatie op. In 1984 werd een brochure samengesteld door de Lions Club Oudenaarde, en eens te meer krijg je een prachtig foto-overzicht van deze bijzondere gebouwen. Triest detail is de zogenaamde "zomerkeuken", die op de foto nog staat in zijn volle glorie van met Delftse tegels bezette muren. Bij ons bezoek was de zomerkeuken tot een kleuterklas ombebouwd, maar helaas had men het daarbij noodzakelijk geacht de tegeltjes van de muur te breken. De nog overblijvende tegeltjes waren op sommige plaatsen beklad met viltstifttekeningen van ijverige, en zeer onschuldige kinderen. Het bleef helaas een dissonant in het bezoek te moeten vaststellen dat de zusters het belang van deze fraaie muurbekleding niet inzagen. Onthechtheid aan materiële zaken is één ding, maar misprijzen voor fraai erfgoed was ook niet nodig.

Het laatste werk in deze reeks is een waar fotoboek. Het gaat over de fotograaf Jozeph Remmlinger, die van 1898 tot 1914 in Oudenaarde gewerkt heeft. Zijn talrijke bewaarde foto'z zijn ware pareltjes, en talloze gekende en minder gekende personen zijn voor zijn lens gepasseerd. Ik kan niet aan de neiging ontsnappen om werkelijk de foto's één per één te bekijken, de onderschriften te lezen, en de schoonheid van zelfs de eenvoudigste werkjes te bewonderen. Zo zijn er de afbeeldingen van Dame Marie-Joseph Braet en Dame Thérèse Provoyeur, priorinnen van de orde, zijn van uitzonderlijke schoonheid. De Dames Bernardinen droegen van 1232 tot 1966 een prachtig habijt, dat door de Dames Prieure met nog meer tekenen van waardigheid (ondermeer een hermelijnen mantel, die getuigt van de luister waarmee de liturgische feesten werden gevierd) gedragen werd. Dame Thérèse is ook één van de figuren die in de eerste uitgave van de Oudenaardse Biografieën (1976) beschreven wordt.
wat zei ik: ik ben overgelukkig met deze nieuwe aanwinsten. Ze worden mooi ingepast in mijn verzameling, en zijn elk zeer geschikt als studiemateriaal.

Eén ding is me niet gelukt: de Oudenaardse Biografieën, reden waarvoor ik op stap gegaan ben, heb ik niet aangetroffen. Maar ik zal ze nog wel krijgen. 

dinsdag 19 oktober 2010

De doopvont

Ik heb zopas een nieuwe blog boven de doopvont gehouden. Zijn naam is nogal bewerkelijk, en ik kort hem vanaf het begin maar af toe Wie wat waar?, ondanks het feit dat iemand deze naam reeds usurpeert, verder niet gebruikt, en mij dus dwong tot meerdere creativiteit.

De bedoeling van deze tweede blog is een soort van vraagbaak te vormen voor mijzelf, omdat ik bij het lezen meermaals merk dat ik soms zoveel vragen heb, dat het een beetje bewerkelijk wordt om alles nog in goede banen te leiden. Met een boek in de trein zitten, betekent automatisch gekribbel op randen van achtergelaten kranten, reklamepapiertjes, verpakkingen van snoepgoed en ander gestolen papierwerk, dat overal rondslingert. Deze bonte verzameling vragen vormen een probleem van stockage tot ze herlezen, en geregistreerd worden in een of ander notablok, om vervolgens daar dikwijls vergeten te worden tot ze, herlezen, niet meer begrepen worden.

Die vragen wil ik opnemen in een publieke bladzijde, zodat ik verplicht ben ze helder genoeg te formuleren, want anderen lezen zo ook nog wel eens, en ik houd niet van het virtuele "je bent getikt"-teken in mijn postbus.

Trouwens, hierboven heb ik nu ook het mailadres gezet van mijn nieuwe mailbox, die speciaal voor blogtoestanden gebruikt wordt.

Een ander gebruik van die nieuwe blog ligt in het uitwerken van langere onderwerpen, die ik in het verleden wel al eens beloofd heb, maar mijn woord houden zonder te beschikken over de nodige wapens om oorlog te voeren, is natuurlijk niet erg vertrouwenswekkend te noemen. Dan houd ik mijn woord dus helemaal niet.

Heb ik in het verleden reeds gesuggereerd zulks voor een bepaald onderwerp te doen, dan moet ik dat maar eens opzoeken, maar ik vrees dat zulks gaat blijven waar het nu ligt: in het vriesvak. Maar nieuwe onderwerpen krijgen zeker een kans.

De blog moet nog vorm krijgen. Alels wat er  nu op staat, is een inleiding op een eerste vragenproject, en dat richt zich meer tot de plaatselijke geschied- en oudheidkundigen, in de hoop dat zij zich de moeite doen de vragen, die ik niet dadelijk opgelost krijg, te lezen, en te behandelen. Ik zoek dus medewerkers, die net zoals ik vinden dat je over een onderwerp niet voldoende kunt weten, en steeds met nieuwe vragen over de brug komt. In eerste instantie zijn dat dus streekgenoten, maar ik kan me levendig voorstellen dat, wanneer ik een boek over algemene literatuurproblemen lees, ik zekere vragen zou kunnen stellen, waarop ik blijkbaar geen antwoord weet, of die ik ondanks het antwoord voor mijn neus voorgeschoteld te hebben gekregen, toch niet afdoende kan beantwoorden.

Waarschijnlijk zal de start zeer traag verlopen, maar vroeg of laat komt er toch wel schot in. Zo kan ik me voorstellen dat iemand anders, die met een vraag en een ei zit, deze vraag en dat ei behalve op zijn eigen blog of website, ook bij mij kan deponeren. Het ei zal ik bij wijze van betaling opeten, de vraag kan je weet maar nooit welke weg over het web bewandelen, en onverhoopt een afdoende antwoord verkrijgen.

Een dracht, zei de Belg, maakt een weliswaar verdeelde macht,
maar wie naar kennis smacht, vindt dat toch een pracht.

maandag 18 oktober 2010

Stijn Streuvels, Hedwig Speliers en Felix Dalle

Een recente aankoop van een boek, "De Maanden" van Stijn Streuvels, heeft me weer een mooie verrassing opgeleverd. De aankondiging was niet over de ganse lijn duidelijk, en ik heb me dan ook maar de moeite genomen met een mailtje enige verduidelijking te vragen. Die heb ik ook prompt gekregen. Waarna ik een bod uitgebracht heb, en het boek dus binnengehaald. Het betreft een uitgave van Zonnewende te Kortijk, uit 1941. Over die uitgeverij kan men op de website van het Stijn Streuvelsgenootschap een korte beschrijving met een verrassend gegeven terugvinden, terwijl men daar zelf ook verwijst naar een uitgebeide beschrijving door Ludo Simons in zijn Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen, deel II.

Bij het boek staken een paar extra's, waarover mijn vraag tot verduidelijking precies ging. Het zijn, zo blijkt, krantenknipsels, verzameld in de tijd vlak na het overlijden van de auteur. Hoewel er geen aanduiding is over de krant waaruit deze knipsels gehaald zijn, is het duidelijk dat het dubbele blad in zijn geheel niet minder dan de middenbladzijde is van "Kerk en Leven", in de volksmond nog steeds "Het Parochieblad", sedert lang Vlaanderens' meest gelezen blad.

De beide andere knipsels zouden ook uit het Parochieblad kunnen komen, maar het lettertype is anders, en er staat op de knipsels geen datering of bron. Maar het blijven wel belangwekkende fragmenten.

Er is een netjes uitgeknipte foto van Streuvels, die door Mgr. De Smedt vereremerkt wordt met het St.-Gregoriuskruis. En ook het "vervolg van de eerste bladzijde" van een Hulde aan Stijn Streuvels.

Het belangrijkste deel zijn echter de twee binnenbladzijden, ongenummerd, ongedateerd, maar de rubriek Diocesane berichten en de Nieuwsmozaiek toont aan dat de uitgave er eentje moet zijn van eind oktober1969, daar er aankondigingen te lezen zijn voor een evenement te Roeselare op maandag 3 november.

De dubbele Streuvelsbladzijde bestaat uit 3 artikels: een duplicaat van de "Homilie op de uitvaart van de Heer Frank Lateur", door L. Lefèbre, pastoor-deken, Avelgem; een "Telex naar Lilliputtersland" door Felix Dalle, en een naar krantenformaat breed artikel genaamd "De 'Godsdienst' in de wereld van Stijn Streuvels", door André Demedts. Een grote foto van de wijtewagen, die de kist van Streuvels, bedolven onder bloemen, vervoert, met daarachter de rouwende familie, geeft een mooi beeld van de landelijke begrafenis, zoals ze die dag heeft plaatsgehad. De mooie tekst "Afscheid", door Streuvels eigenhandig geschreven, vervolledigt deze laattijdige hulde. De pers werkte toen nog in eerste versnelling. Dat alles werd onder de kop "Stijn Streuvels ter go gegaan" over een dubbele bladzijde uitgesmeerd.

Heeft iemand een goed oog gehad in de verbanden die er tussen deze artikels lag, of heeft het toeval meegespeeld? De foto van Streuvels en Desmedt, en het slot van het artikel van André Demedts horen wonderwel bij elkaar. Letterlijk zegt Demedts:
"...Die werkelijkheid verleent het recht over hem te spreken als over een der belangrijkste christelijke auteurs uit zijn tijd, als zodanig openbaar erkend door de Kerk, toen Mgr. E. J. De Smedt hem in 1956 de oorkonde van het Ridderschap in de Orde van Sint-Gregorius-de-Grote overhandigde."
Het ziet er naar uit dat het knipsel van deze foto (onderschrift: Z. Hoogw. Exc. Mgr. De Smedt speldt Stijn Streuvels het St.-Gregoriuskruis op de borst.) inderdaad er één is uit 1956, en niet een overdruk in een recentere krant uit 1969, gezien op de achterkant een soort van "kartoon" staat, of is het een illustratie bij één of ander verhaal op reportage, waarbij de tekening echt wel jaren '50-atmosfeer uitstraalt.

Felix Dalle pleegt ook een artikel, maar hij gaat heftig in de aanval tegen Hedwig Speliers, die hij duidelijk op zijn plaats zet in zijn kritiek op de grote meester. Het besluit van zijn artikel is dodelijk. Letterlijk zegt deze priester hetvolgende:

"... Maar niemand mag het ons kwalijk nemen dat we veronderstellen dat sommigen aan het weegschaaltje van het rechtvaardig oordeel (zeker wat de religieuze interpretatie van Streuvels' werk betreft) met hun kleine vinger zijn beginnen prutsen. Graag wierpen we ook een klein gewichtje in de balans. Maar onze ijken missen natuurlijk de glans van Hedwig Speliers, die kan spreken over 'Kitschmachines als Claes en Timmermans' en over Streuvels' autenticiteit die haast een halve eeuw lang omgebogen werd 'tot een afkooksel, dat een bepaalde, bekende, mij de botten uithangende ideologie moest illustreren". Daarop inviteren wij voor een geuze, rond een of ander letterkundige biertafel."


Zulke taal in het parochieblad kon alleen maar door de toenmalige algemeen directeur, of hoofdredacteur van datzelfde blad neergepend worden. Naast een vrome homilie, en boven een gedegen studie over de godsdienstige inslag in het werk van Streuvels, is die verdediging een gepeperd stukje journalistiek, zoals ik het graag zie gebeuren. Ik heb een mening, en ik kom er voor uit. Spijtig dat Speliers' eventueel recht op antwoord niet bijgevoegd is.

Het derde knipsel is een slotfragment uit een Hulde aan Stijn Streuvels, en de slotzin geeft duidelijk aan dat dit gebeurd is ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag.

Het boek zelf is in goede staat, vertoont weliswaar wel de tekenen van zijn leeftijd, maar er zijn geen storende fouten aan. Alleen de rug verdient een gemakkelijk uit te voeren restauratie. Waar ik nog niet uit ben zijn de aan het boek toegevoegde prenten. Naast de fraaie pentekeningen van Elisabeth Ivanovsky, die elke maand inleiden, steken er los in het boek nog een aantal prenten, met enkel een duidend onderschrift, maar geen identificatie tot dit boek. Horen zij er bij, of zijn ze door de bezitter van het boek, die op geen enkele manier een ex-libris aangebracht heeft, maar wel hier en daar een tekstmarkering gemaakt heeft, toegevoegd? De prenten zijn exact van de zelfde hoogte als het boek, maar niet van dezelfde breedte, zodat ze inderdaad gemakkelijk in het boek kunnen gestopt worden, en dus vrij schadeloos los toegevoegd kunnen zijn. Maar het kan ook zijn dat de prenten gewoon als bijkomende illustratie, eigenlijk niets te maken hebben met De Maanden. Zo vind ik tussen de bladzijden 48 en 49 een prent "Jachthonden en buit", hoewel ik jacht nu niet echt verbind met de maand april (een echte april, die doet wat hij wil). De maand mei wordt tussen de bladzijden 68 en 69 dan weer met de tekening "Oogst" gestoffeerd. Laat mij maar aannemen dat in de loop van de jaren deze prenten uit het boek genomen werden, en zonder veel kennis van zaken op een verkeerde plaats geklasseerd.

Natuurlijk zal ik straks Tante Google weer een bezoekje brengen, om over de eventuele aanwezigheid van prenten meer te vernemen, maar wie meer weet mag het mij ook steeds doormailen. Daarvoor heb ik een speciaal kanaal gecreëerd, dat ik ook straks zal toelichten. Dit zou in dat kanaal meteen een eerste vraag kunnen worden.

(Toevoeging van Andebijk: nergens blijkt dat in deze uitgave prenten zouden deel uitmaken van het boek. Het zijn dus wel degelijk vrije toevoegingen van de eigenaar, die ze bovendien zonder gegronde redenen zo maar ergens ingevoegd heeft. Eén van de prenten is een beetje scheef afgesneden, om het formaat in overeenstemming te brengen met het boek.)

Een ander onderwerp is de aanwezigheid van een deel van een kalender van 1960, die als bladwijzer in het boek is blijven steken.  Ook dat stukje documentatie over de eigenaar is weer een stukje leven in dit boek, dat er dus nu onafscheidelijk bij hoort, en dat daardoor een verrijking van het boek geworden is.

Al bij al is het een mooie aankoop. Ik kan alleen maar blij zijn. De zorvuldige verkoper weze bij deze hartelijk bedankt en gegroet.

maandag 11 oktober 2010

boekjes van dood en leven

Ze liggen hier al sinds 1994, en ze zijn een erfenis van een collega, die op zekere dag besloot dat onze werkgever de beste manier kon leveren om het leven te verlaten. De locomotief heeft zijn werk gedaan.

Hij werkte op een dienst die in nauw kontakt stond met de Nederlandse Spoorwegen. Toen die collega's hun bezittingen in dozen stouwden, omdat ze in Brussel een ander onderkomen gingen betrekken, waren ze behoorlijk nonchalant, en gooiden stapels bonafide papier, handenvol kogelpennen, met en zonder embleem van de NS, publicitaire dassen, nagelnieuwe nietmachines en een hopeloze mengeling van halfverbruikte en nog niet geopende verpakkingen kantoormateriaal in de vuilnisbakken. Mijn collega haalde er alles uit, recupereerde tot de laatste gram, en deelde gul in de versgevangen buit. Het handjevol bruikbaar materiaal is lang geleden reeds verbruikt, de dassen vond ik smakeloos schreeuwerig, alleen deze acht boekjes bestaan nog.

Ik heb nooit begrepen waarom hij enige dagen na deze gebeurtenissen zijn besluit genomen heeft. Ik wil het ook niet meer begrijpen. Omdat begrijpen soms geen zin meer heeft. Maar deze boekjes dragen zijn gezicht. Ze zijn zijn herinnering.

Deze Spoorleesboekjes van de Nederlandse Spoorwegen zijn een mooi initiatief geweest van de NS. Sinds 1987 werd er elk jaar eentje bijgedrukt, en bevatte een keur van korte verhalen en gedichten van bepaald niet kleine namen uit de literaire wereld.

Twee (niet zo) willekeurige namen uit elke jaargang.

1987: Louis Couperus, Het spoorwegongeluk, uit Verzamelde werken, deel XII, 1957. Karel Van het Reve, Siberisch dagboek, fragmenten, 1971.

1988: Piet Paaltjens, Aan Rika, uit Snikken en grimlachjes, 1867. Jack London, Zwervers onderweg, uit The road in Novels and social writings, 1982.

1989: Vladimir Nabokov, Eerste liefde, uit Lente in Fialta, 1966. Alberto Moravia, Huwelijksreis, uit De robot en andere verhalen, 1970.

1990: Cees Nooteboom, Engelse ochtend, uit Een nacht in Tunisië, 1965. Mensje Van Keulen, de nachttrein, uit De Ketting, 1983.

1991: Gust Gils, Spooktrein, uit Onzachte landing, 1979. Maarten 't Hart, Moederschap, uit De unster, 1989.

1992: drs. P, Oriënt Express,uit Weelde en feestgedruis, 1986. F.L. Bastet, De stoptrein, uit De stoptrein en andere verhalen, 1989.

1993: Nadine Gordimer, De trein uit Rhodesië, uit De zachte stem van de slang en andere verhalen, 1991. Leo Vroman, Droom O, uit Het verdoemd carillon, 1981.

1994: Jules Deelder, Rotterdam CS, uit (Deelder en Mentzel's) Stadslicht, 1984. Johnny Van Doorn, Delft, uit De geest moet waaien, 1979.

De vernoemde uitgiftejaren achter elk werk zijn de uitgaven van de Nederlandse vertalingen, of van de uitgaven van de Nederlandstalige auteurs, die echt gebruikt zijnals basis voor publicatie, en niet noodzakelijk de jaren van oorspronkelijke uitgave van de auteur(s).

Omdat die herinnering te zwaar is, omdat ik mijn carrëre niet wil eindigen met als enig tastbaar aandenken aan iemand die de rit niet heeft willen uitrijden, deze boekjes, omdat boeken elk hun leven hebben, en hun verhaal voor mij niet de herinnering aan het einde van een ander leven mag zijn, ga ik ze verkopen. De opbrengst ervan wil ik ook niet volledig houden. Een deel schenk ik aan een vereniging, die me nauw aan het hart ligt, omdat ze leven geeft aan kinderen die er niet om gevraagd hebben in de steek gelaten te worden, maar die geen andere keuze hadden. Dat lijkt me een goed tegengewicht voor de herinnering die de Spoorleesboekjes me ongewild nagelaten hebben. Zo ben ik dan in zekere zin ook een lotgenoot van die kinderen: er is een bittere herinnering die ik met hen deel.

Elk boekje is gedateerd. Maar de verhalen en de gedichten zijn dat niet. Ze zijn verbazend fris. Ook de boekjes. Binnenkort "vier" ik weer mijn verjaardag. Niet meer zo fris, maar ik hoop met de opbrengst uit de verkoop van deze droeve boekjes uit het verleden, een mooi geschenk voor de toekomst aan die kinderen te mogen geven.