Pagina's

ALS JE DE DUIVEL WILT BESTRIJDEN, MOET JE ZIJN BOEKEN LEZEN

danny.bloemenhof@gmail.com

woensdag 28 oktober 2009

Vladimir Nabokov

Ja, we kennen allemaal deze schrijver, die de liefde voor een kindvrouwtje tot de hoogste literaire schabben heeft verheven. Maar zijn naam... Spreken we zijn naam wel correct uit? Probeer dan dit Ollekebolleke maar eens te lezen. Het is meteen een hommage aan drs. P., die gisteren in het Flagey-gebouw een belangrijke taalerkenning in ontvangst mocht nemen.

OUDERE NALOPER

Vlinder- en kindervriend
Vladimir Nabokov...
Lezer uw uitspraak doet
Pijn aan mijn oor.

Volgens de Russische
Intelligentsia
Moet het Vladimir
Nabokov zijn hoor!

De eer voor dit pareltje komt toe aan Jan Kal, en toont aan hoe een kort dichtwerk ook taalkundig opvoedkundig kan zijn. Zou drs. P. het echter zo bedoeld hebben? Hij was toch een exponent van de generatie die op elk gebied de absolute vrijheid opeiste? Het gedicht is guitig, geeft een steek naar de welwillende maar taalkundig niet voldoende onderlegde lezer, om de juiste uitspraak van de naam Vladimir Nabokov aan te leren. Als je dat volgens de regels van het Ollekebolleke doet, kom je er wel. Scandeer het gedicht als volgt:

ééntweedrie ééntweedrie
ééntweedrie ééntweedrie
ééntweedrie ééntweedrie
ééntweedrie vier.


De tweede strofe is identiek, met slechts inhoudelijk een klein verschil: het tweede vers moet een zeslettergrepig woord zijn dat zich tot hetzelfde ritme leent: intelligentia, maar de klemtoon van dit laatste woord ligt op de vierde en niet op de eerste lettergreep. Ik voel aan dat bij het lezen van een reeks van deze puntdichten, de derde vers van iedere strofe met een zekere verwachting uitgesproken wordt in aanloop van het korte vierde vierlettergrepige vers, en de inhoud moet eindigen in een pointe.

Ook hier wordt in de laatste strofe een techniekje toegepast waar ik niet zo van houd, maar dat is slechts een kwestie van persoonlijke smaak: om perfect te zijn hoort de "Na" van Nabokov als laatste lettergreep van het derde vers geschreven te worden, gevolgd door een splitsingsteken "-".

Moet het Vladímir Na-
bókov zijn hoor!


De verwachting wordt in het originele gedicht enigzins weggegomd, maar daar staat tegenover dat de eenheid van voornaam en naam meer gerespecteerd worden, en het visuele aspect ook meer gediend wordt, want gesplitst ziet het er gewoon niet uit. Ik moet terug opzoeken hoe die techniek weer heet. (enjambement, dus)

Als je Tante Google ondervraagt over Ollekebolleke, zul je een reeks eigenschappen vinden waaraan deze vorm van puntdicht moet voldoen. Het is leuk om te lezen, maar het vergt wel enige oefening om er een goede te schrijven. Verwoording in zulk een eng keurslijf vergt enige taalvaardigheid, en het is niet voor niets dat een spuiter als drs. P. tesamen met nog een paar andere geestesgenoten deze versvorm ontwikkeld heeft: hij kon zeer goed met de taal overweg!

En dat is dan meteen ook het verband tussen Nabokov en drs. P. : het versje dat de juiste uitspraak van een vreemde naam gemakkelijk te onthouden maakt, en de taalvirtuoos die voor die boodschap het correcte medium geschapen heeft, en dus ook terecht mocht gelauwerd worden voor zijn "bijzondere verdiensten voor de Nederlandse taal". Elk werk van hem is een feest voor het oor.

dinsdag 27 oktober 2009

Karel Bralleput

Een man laat af en toe zijn naam voor wat hij is, en neemt er een andere aan. Om het bundeltje Fabriekswater samen te stellen, vond hij het beter dat de doen onder de naam Karel Bralleput. Simon Carmiggelt schreef nog twee andere bundeltjes bij mekaar onder dat pseudoniem, die in 1961 samengevoegd werden tot Torren aan de lijm.

Deze uitgave dateert van MCMLVII, en is reeds de vierde druk van deze bittere versjes en moedeloze verhaaltjes, en werd uitgegeven bij De Boekvink, in de reeks Litteratuur in miniatuur.

Een enkel versje om de bitterheid aan te tonen. Een grafschrift, dat is bitter, maar zijn tekening van de schrijver is dat in het kwadraat.

Op een schrijver
Hij schrijft niet uit louter extasis,
maar omdat het weer gauw Sinterklaas is.

maandag 26 oktober 2009

Ajuinlei, Gent - deel 2

Nee, ik ben gisteren niet teruggegaan naar Gent, dat doe ik wel eens als het zo uitkomt. Maar ik heb zonder het te willen een leugentje in mijn verslag geschreven, dat ik niet onvermeld wil laten.

De Ajuinlei, hé? Ajuinen, dat zijn die guitige Aalstenaars, met hun karnavalaura om zich heen, hun dorst- en jeukverwekkend dialect, en als je korte armpjes hebt zoals ik, zijn beide echt niet grappig, hun Boons socialisme, hun Daensistisch groot hart... Maar de Ajuinlei heeft alleen zijn dialect mee.

Dat leugentje heeft slechts dat mee van de Ajuinlei, dat het me daar niet overkomen is, maar in Oudenaarde, waar het dialect al even dorst- en jeukverwekkend is, en de fotografen bovendien op zondagmorgen op de loer liggen om de argeloze voorbijganger in de maling te nemen. Ik ben één van hun onwillige slachtoffers geworden. Ze zijn nochtans bekend, reken maar, ze zijn befaamd om hun scherpe foto's, die ongenadig aantonen wie je bent. En dan sturen ze je een vriendelijke brief. Een brief waarin ze je eerst uitgebreid identificeren als een burger van deze mooie stad. Om je vervolgens voor de keuze te stellen: ofwel 50 euro betalen voor een trieste foto, ofwel een bezoek brengen aan de plaatselijke politierechtbank.

De Blauwe Fotograaf had weer toegeslagen, hij stelde vast dat ik te snel reed, en klik, dat moment vereeuwigde hij listig. En ik, onwetende boekenliefhebber, snelde verder naar Gent, naar de Ajuinlei, met zijn dorst- en jeukverwekkend dialect. Ik mocht vijf schatten mee naar huis dragen. De zesde is dus vandaag in mijn postbus gevallen.

Een bekeuring van 50 euro. De Blauwe Fotograaf moest eens weten hoeveel literatuur je kunt kopen voor de kostprijs van zijn gratis aangeboden brief, met het listig vermomde verkoopspraatje dat je nog de keuze hebt ook: betalen, of voor de rechter verschijnen. Ik heb vernomen van collega-literatuurliefhebbers dat de laatste optie meestal nog veel duurder is. Ik zal dus maar betalen zeker? Goed, er zijn argumenten die sterk in het voordeel van de Blauwe Fotograaf spreken. Ik deed 63 km per uur op een plaats waar dat maar 50 mag zijn, zelfs gecorrigeerd gaf dat nog 57...

De Ajuinlei ... ze spreken er een dorst- en jeukverwekkend dialect. Zeker weten. Net zoals in Oudenaarde, in de Graaf van Landastraat, ter hoogte van een zeker huisnummer. Ik ga eens in het verleden van die Graaf graven, zeker weten.

zondag 25 oktober 2009

Asterix en Obelix

Ze zijn vijftig jaar geworden, onze Gallische helden, en onvermijdelijk kwam daar een verjaardagsalbum van: Het Guldenboek, titel die volgens mij dan weer Het Gulden Boek moet zijn, het boek gaat namelijk niet over Guldens, maar het is (in overdrachtelijke zin) een gouden (gulden) boek.

Dit vierendertigste album (waarvan ik hoop dat het in de Latijnse taal uitgesproken wordt: album, niet elbum!, want Caesar sprak geen Engels, ook niet toen hij in het Gallische Brittanië was, daar werd me een taaltje gesproken..., maar geen Engels, want dat was nog niet uitgevonden.) is anders dan de rest. Aanvankelijk zijn alle figuren zelfs vijftig jaren ouder geworden, en hebben een massa kinderen en zelfs kleinkinderen. Maar de klok wordt vlug weer juist gezet, en we leren de wereld van deze helden op een andere manier bekijken.

Als A&O-fanaat van het eerste uur, altans, van het tweede uur, want zij zijn via het Franse tijdschrijft Pilote geboren in 1955, terwijl ik toen al een kerel van drie jaar was, heb ik deze strips dus gelezen vanaf het ogenblik dat ik ze zelf kon kopen en betalen. In een gezin met vijf kinderen en één kostwinnaar waren strips niet primordiaal voor het voortbestaan. Een paar Kuifjes, wat meer Suske en Wiske, geen Jommeke, vooral Nero kon, maar A&O? Nooit gezien in huis.

Pas toen ik in mijn laatste jaar middelbaar onderwijs aankwam, ontdekte ik de hilarische bende, en naast de Humo werd dus ook af en toe het nieuwe album gekocht met mijn weinige zakgeld. Ik weet zelfs niet of ik ze allemaal gelezen heb, maar dit weet ik wel: ik gierde en brulde van het lachen met hun grappen en grollen, en had nog het meest sympathie voor de onnozelste figuren uit de reeks: de notoir onbekwame kapers.

Dit laatste album heb ik dan ook met veel plezier gekocht, maar tot mijn grote afschuw moet ik merken dat de namen van een boel figuren om voor mij totaal onbegrijpelijke redenen plots veranderd zijn. Welke malloot heeft het in zijn hoofd gehaald Assurancetourix (Assurance tous risques) om te dopen tot Kakofonix... De originele naam liet uitschijnen dat het beter was een goede verzekering te hebben bij het beluisteren van zijn muziek. Het blijkt dat zo een aantal namen, die tot nog toe in de Nederlandstalige versie dicht bij de oorspronkelijke Franstalige versie stonden, plots allen zéér Engels moeten. Triestig, intriestig.

Daar waar een paar namen gewoon geniaal waren, waren de Nederlandse vertalingen soms zelfs nog beter: Hoefnix was een dubbele bodem, met een verwijzing naar het feit dat hij niet de beste vriend van de Bard was, en van hem geen gezang hoefde, gecombineerd met zijn beroep als smid, die wel eens hoeven besloeg, en hoewel ik mijn hand niet in het smidsvuur durf te steken, denk ik dat het beslaan van paarden een Gallische uitvinding was, om de paarden een vastere galop te geven wanneer ze voor de al even zo Gallische strijdwagen gespannen werden (jaja, Julius moest het toegeven: de zogenaamde Romeinse strijdwagens werden wel degelijk in Gallië ontwikkeld).

Ook de plaatsnamen op de kaart van Corsica zijn een belevenis op zichzelf, en verdienen een aparte studie, omdat iemand hier alle registers opengetrokken heeft om zoveel geniale fantasie los te laten.

Het is trouwens een even mooie belevenis al die namen van die personnages eens op Wikipedia te bekijken. Maar spijtig genoeg, als je dertig jaar lang of meer gewend bent aan zekere namen, is het onwezenlijk dat sommige personages van naam wisselen. Was die zoveelste knieval voor het Engels zo nodig? Wat hebben wij trouwens met die Engelse versie te maken?

Wat dacht je, zullen we voortaan Heer Bommel maar eens Meester Bijenwas gaan noemen? Of ineens Master Beeswax? Dat kan toch niet! Of om actueel te blijven: nu Jef Nys toch dood en begraven is, zullen we met dezelfde filosofie zijn in-Vlaams karaktertje Jommeke dan maar ineens Little Jimmy noemen?

Brief van de kabouter

Soms, heel erg soms, vind je op een blog een schrijfsel dat originele literatuur blijkt te zijn en zo goed, dat je er niet goed van bent. Misschien moet hier en daar nog een zin of een vers een beetje geherformuleerd worden, maar over het algemeen val je daar in een goed opgezet plot niet over.

Als allereerste bijdrage op zijn kersverse blog staat dit lange gedicht, dat meteen ook een hilarische vertelling voor volwassenen en aanverwanten is. Ik laat hier meteen een koppeling achter, en je ziet maar wat je er zelf van denkt. Ik vind het prachtig, Rodrik.

Ik maak, tegen alle plagen, meteen ook een koppeling in mijn lijst van blogs. Met het voordeel, maar dan een zeer groot voordeel, van de twijfel.

Toevoeging van 11/07/2013: meer dan drie jaar en acht maanden later vind ik in mijn brievenbus een pakje, met als inhoud een boekje genaamd "Toetsengetokkel", dat jawel de neerslag is van naarstig pennengekrabbel en toetsengetokkel van dezelfde Rodrik Steverlynck. Ik zal het boek vandaag nog lezen, en u weldra mijn - wegens dieet ongezouten - mening verkonden. Diezelfde mening zal ik ook op mijn andebijk-weebly laten horen. (Oudherk)

donderdag 22 oktober 2009

Oudenaarde, een geschiedenis

Dat Oudenaarde een rijke geschiedenis heeft, is een open deur intrappen. Dat een blogger daarover iets zou schrijven, is dan ook niet meer dan een poging om enige algemeenheden aan te halen met de bedoeling een indruk, en niet meer dan een indruk te geven van het werk dat die man zonder al te veel pretentie gepresteerd heeft.
Bartolomeus De Rantere werd te Oudenaarde geboren op 8 juni 1775 als zoon van een kleermaker, Jan De Rantere, die op de Markt in Oudenaarde woonde, en hij overleed hier ook op 18 november 1831. Deze Markt is honderden malen de stomme getuige geweest van de grote en kleine kanten van de geschiedenis van deze stad. Feestelijke onthalen en gruwelijke publieke executies speelden zich hier af, en als sommigen vrolijk de pias uithalen (dat is van alle tijden), weten ze meestal niet dat op diezelfde plaats misschien bloed gevloeid heeft. De geschiedenis is slechts zichtbaar voor diegenen die haar kennen.
Op het einde van zijn leven, in 1828 kreeg hij van het stadsbestuur de opdracht om het stadsarchief te inventariseren, een taak die hij in twee jaar moest voleinden en hij legde zijn werk neer in 3 lijvige boekdelen. Wat mij intrigeert is waarom de Stad een kleermaker afvaardigt om zulk een werk uit te voeren. Ik snap er voorlopig nog niets van.
Maar bovenal is hij bekend geworden door zijn "Handschrift De Rantere". Dat is een geschiedenis van de Stad vanaf het begin der tijden tot 1831. Dit werk wordt bewaard in het archief van de Walburgakerk, en is nog steeds in utstekende staat. Ook hier is mijn onbegrip over de connectie tussen kleermaker en geschiedkundige nog niet begrepen.
Twee lokale geschiedkundigen, Denis Tack en Marc De Smet hebben in de jaren '80 en '90 van vorige eeuw een prachtige uitgave gemaakt en deze kroniek van Bartelomeus De Rantere bereikbaar gemaakt voor het publiek. Voor het stuk dat hijzelf bewust meegemaakt heeft, spreken de auteurs van 'Het Dagboek'.
Het is heerlijke en intrigerende literatuur.

woensdag 21 oktober 2009

Bibliotheekschatten

Een paar weken geleden hield de plaatselijke bibliotheek uitverkoop, en ik heb daar een paar schatten opgeraapt, die niet onvermeld mogen blijven. Eerst echter een aankoop die ook de moeite van het vernoemen waard is, hoewel er geen literaire waarde aan mag gehecht worden. Het betreft een gedenkboek over een bedrijf dat in de verre omgeving gekend staat als een grote en goede werkgever, waar men graag ging soliciteren. Bekaert, de beursgenoteerde staalkoordfabrikant uit Zwevegem is een toonbeeld van een bedrijf dat op het einde van de 19de eeuw door een eenvoudige winkelier uit de grond gestampt is, en dat van een kleine werkplaats tot een beursgenoteerde wereldleider in zijn niche uitgegroeid is.
Staalkoord het verhaal van een winner van Jan Deloof geeft op een mooie, onderhoudende en vooral anekdotische manier de ontwikkeling weer van het bedrijf, maar geeft meteen ook een schets van de ganse industriële omgeving: staalkoord kon door Bekaert niet ontwikkeld worden zonder de zoektocht van de heren Michelin en Dunlop om de banden die ze voor fietsen en motorvoertuigen ontwierpen, te verstevigen. Het grote vraagstuk van de verharding van de rubber werd opgelost, maar de versterking was niet voldoende, en aldus moest er geëxperimenteerd worden met alle mogelijke en vooral onmogelijke oplossingen, tot zowat de eenvoudigste de beste leek: de met staalkoord versterkte rubberband heeft de auto-industrie een versnelling gegeven die ondenkbaar zou geweest zijn zonder deze deeloplossing van de honderden problemen die het produceren van om het even welk produkt met zich meebrengt.
Mooi is ook het verhaal over de trein, die in 1931 tussen Parijs en Straatsburg reed op... met staalkoord versterkte rubberbanden, met een maximumsnelheid van 108 kilometer per uur. Deze ontwikkeling was een dood spoor, maar toont aan dat het produkt staalkoord overal een toepassing vond, en zo is het bedrijf gegroeid tot wat het nu is: een mulitnational met een wereldreputatie.
Mooie onderhoudende literatuur met die meerwaarde, dat je er toch een heleboel uit opsteekt. Als er hier en daar een beetje aan de realiteit zou gepoetst worden, moet je dat er maar bij nemen.
Een op zijn minst gezegd bedenkelijke definitie van het begrip poëzie lees ik als inleidend citaat van Carel Swinkels op het boek Het groot jaargetijdenboek samengesteld door Anton van Wilderode. Het is een kanjer van een verzameling gedichten, met één enkel tema: de kalender. Voor elke dag staat er een gedicht, en soms vraag je je wel eens af waarom. Zo wordt er op 18 april het gedicht "Een dag in april" voorgedragen, door Albert Verwey, uit zijn bundel De legende van de ruimte, uit 1926. Dit gedicht had ook op om het even welke aprildag kunnen gelezen worden, het doet er eigenlijk niet toe. Het boek moet dus als jaargetijdenboek letterlijk zo bekeken worden, de datum is te specifiek, behalve voor nieuwjaarsdag, of Kerstmis, dagen die hun feestelijke of andere eigenschappen door hun bestaan zelf beperken tot die welbewuste dag. Zo moeten er waarschijnlijk duidzenden kerstgedichten geëlimineerd zijn, om dat ene gedicht op 24 december te laten voorgaan op de andere: "Maria die zoude naar Bethlehem gaan", door een anonieme dichter. Op 25 december, de dag die in Vlaanderen Kerstmis heet, krijgt een gedicht van Henriette Roland Holst van der Schalk, als een beschouwend rustpunt, zijn plaats.
Ik vind die keuze niet verkeerd: in het Mariagedicht is er sprake van Kerstavond voor de noene; wij hebben reeds in de lagere school de uitleg daarvoor gekregen. De tocht naar Bethlehem werd gedaan om aan de verplichtingen van de volkstelling te voldoen, en het vervoer van een zwangere vrouw per ezel was geen kleinigheid. Of er in die kontreien eind december hagel en sneeuw tegelijkertijd zou gevallen zijn, weet ik nog zo niet, maar de middeleeuwse mens had enig houvast nodig, en dus sneeuwde het hier, dan ook daar, nee toch? Maar Kerstavond voor de noene? dat is de dag voor Kerstmis, Kerstavond, en voor de noene moet dan voor de "none" geweest zijn, het laatste van de vier kleine uren van het breviergebed, dat in het koor om drie uur gebeden wordt. Ook het feit dat er geen water voorradig was, en Jozef dus een "bommetje" sloeg in het ijs om water te putten, is niet zo vreemd. Maar hij moest het wel doen met zijn "toebaksdoos"!
Dat ook Cecilia langskwam, is dan weer een anachronisme, want heiligen bestonden er ambtshalve nog niet, maar het zou mogelijk om één van de drie vrouwen gaan, die volgens de apocriefe auteurs het gezinnetje kort na de geboorte bezocht hebben. Zouden het niet eerder drie welwillende kraamvrouwen geweest zijn, die Maria geholpen hebben, en die Jozef buiten gezet hebben met de smoes: maak je maar nuttig, we hebben water nodig, want geboorten waren eerder een vrouwenzaak, denk ik zo. De associatie met Sinte-Cecilia komt meer door de connotatie met de veelvuldige Kerstmuziek die begrijpelijk met karrenvrachten tegelijk gedicht en gecomponeerd werd. Dus ook dit lied. Maar Cecilia is toch nodig om het verhaal af te sluiten, en Gods zegen af te smeken. En dat moest met de hulp van een heilige. Zij riep er op haar beurt een bende engelen bij, die goed bij stem waren, en zo was haar aanwezigheid voor de gemiddelde middeleeuwer verstaanbaar, verklaarbaar, want ga aan die ongeletterde hongerlijders eens uitleggen wat apocriefen dan wel waren. De reguliere bijbelgeschriften waren al moeilijk genoeg.
Maar het Kerstverhaal is er dus geen van 25, wel van 24 december. En die bedenkelijke definitie dan, waarover ik het in de aanloop van dit kerstverhaal had? Luister goed, en trek zelf uw conclusies.
Poëzie is niet de leer van maten en gewichten
maar er bij zijn als het ijs breekt en het kind sterft
en kijken naar de takken die langzaam verder leven.
Carel Swinkels, uit Jan met het visoog, 1970.
Poëzie heeft niet altijd het recht om zachthartig te zijn. Na deze zware bedenking laat ik de rest, die in een totaal andere atmosfeer baadt, maar voor morgen.

dinsdag 20 oktober 2009

Ook gelezen

Ik heb de afgelopen week een boek gelezen. Geen nieuws tot nog toe, kun je zeggen. Wel je hebt gelijk. Het mag ook geen nieuws worden. Want het boek, dat bestempeld staat als een bestseller, iets wat iedereen gelezen moet hebben, was geen kl... waard. Het was een bestseller, en tot daar deze recensie.
Ik las al geen bestsellers, maar voor The Bestseller, titel die ik genadig aan dit werk wil toekennen om te vermijden dat iemand in de verleiding zou komen om het boek ook te lezen, en daarna Andebijk een boze mail toezenden om te zeggen dat hij zijn rommel maar zelf moet lezen, geschreven door de fameuze The Writer maakte ik voor één keer een uitzondering. Tot mijn spijt. Mea culpa. Ik lees voortaan alleen nog maar boeken die dateren van voor de eerste Wereldoorlog, om zeker te zijn dat het bestsellerschap er af gesleten is.
In die zin wil ik iedereen vragen deze blog niet te lezen. Zelfs deze woorden zijn een verlenging van de tijdverspilling die ik begaan heb met het hardnekkig lijden van dit boek.
Ik had het zelf kunnen geschreven hebben, zo slecht was het.

maandag 19 oktober 2009

Ajuinlei, Gent

Een collega blogger maakte er ons op attent, dat op zondagochtend in Gent voor de honderdste maal de boekenmarkt zou plaatshebben aan de Ajuinlei, een evenement waar ik wel eens wil heengaan, maar dikwijls ben ik er niet geweest. Deze zondagochtend viel het weer echter best mee, en welgezind mengde ik me dus in de dichte drommen boekenliefhebbers, die de kramen bestormden.
Ik heb er vijf souvenirs aan overgehouden. Drie betaalde, twee volledig gratis in de handen gekregen. Naast de aankopen mocht ik van één van de verkopers een gratis biertje gaan afhalen, hetgeen ik natuurlijk niet afgeslagen heb. Maar waarom de ene dat wel gaf, en de andere niet, is voor mij een raadsel: ik zag anderen aan dezelfde kraam waar ik ook een boek kocht, een ticketje geven, terwijl ik voor een grotere som er geen kreeg. Niet zo erg, maar wel niet erg behoorlijk, vind ik. En ik had toch niet de bedoeling stiepelzat naar huis te trekken.
Een ander extraatje bestond uit een kaart voor een gratis boek, die me letterlijk in de handen gevlogen is. Door middel van een ballonwedstrijd wou men aan 100 gelukkigen een gratis boek wegschenken. De kaarten daartoe waren aan de ballonnen gehecht, maar ééntje was niet voldoende opgeblazen, en dobberde over de grond recht naar mij. Ik begrijp niet waarom niemand deze greep, en moest maar mijn hand uitsteken, en het was voor mekaar. Welk boek er mee gemoeid is, weet ik nog niet: ze waren nog niet bij de marktmeester. We zien wel. Ik moet er wel speciaal nog eens voor naar Gent trekken.
Maar ik heb voor de rest in de beperkte tijd die ik ter beschikking had, toch mooie dingen gezien. Helaas alle tegen stevige prijzen. En ik ben nogal kieskeurig, met vooral een oog voor prijs-kwaliteitverhouding. Ook in het tweedehandscircuit.
Vlamingen komt in massa is een uitgave van het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen, dezelfde reeds waarin ook het tweedelige werk Vlaanderen Vlagt uitgegeven werd. Een zeer verzorgd werk. En een keure van Vlaamse en Vlaams-Nationalistische personaliteiten hebben hun inzichten over de meest diverse onderwerpen betreffende de Vlaamse ontvoogding belicht. Niet zonder plezier zie ik weer de naam van Jean-Pierre Vandermeiren als inleider opduiken, gedeputeerde van de Bestendige Deputatie en notoir Oudenaards politicus die alom gerespecteerd wordt omwille van zijn politieke eruditie. Hij is één van die stille werkers, die inplaats van flamboyant uit te halen, haast ondergronds zijn werk doet.
Evengoed kom ik er andere namen in tegen, onder meer Bruno en Bart De Wever, die, de één al meer dan de ander, net wel als flamboyant bekend staan. Maar ook Lode Wils is een van de auteurs die door mij zeker zal gelezen worden, omwille van het onderwerp dat hij behandelt, en waarover ik eigenlijk zeer weinig weet: de landdagen tijdens het interbellum. Het structuur zoekende flamingantisme tussen beide wereldoorlogen, dat door een rond zich heen grijpend fascisme vaak een verkeerde richting koos, dat ervoor gezorgd heeft dat de Vlaming misschien wel Vlaams bleef denken, maar tegen welke prijs? Maar ook andere onderwerpen, zoals Leuven Vlaams en de vernederlandsing van de Gentse universiteit krijgen mijn aandacht.
Het boek is gedurende een relatief korte tijd eigendom geweest van De Kring voor Geschiedenis en Kunst van Deinze en de Leiestreek. Het werd uitgegeven in 1999 op 1000 exemplaren, en ik ben er fier op één daarvan als het mijne te mogen beschouwen.
Veertig kunstenaars rond Karel van de Woestijne is een boek van een totaal ander signatuur. Eigenlijk is het een gids bij de tentoonstelling in het Museum voor Schone Kunsten te Gent tussen 20 januari en 11 maart 1979. Voor de realisatie tekende weerom het Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, in samenwerking met het Stadsbestuur Gent.
Karel van de Woestijne was een behoorlijk kunstkenner, die honderden bijdragen aan de Nieuwe Rotterdamse Courant geleverd heeft, maar ook handenvol essays gepleegd over de in zijn tijd gesmaakte en minder gesmaakte beeldende kunstenaars en hun werk. Verschillende van zijn analyses werden gebundeld, ondermeer in een Vlaamse Pocket, maar ook hernomen in zijn verzameld werk. Ook de Dietsche Warande en Belfort, en ja ook Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift publiceerden zijn werken. Deze werden later nog eens gebundeld in Kunst en Geest in Vlaanderen van 1911, en in De Schroeflijn, van 1928.
Hij was niet bang zijn mening te geven, en te verklaren. Zo schreef hij in 1906 in NRC:
"Waar de bezoeker, eenmaal de ingangsdeur overtreden, de aanmatiging, de verwaandheid haalt, om een kunstwerk te durven beoordelen, en ... veroordelen, gaat mijn begrip te boven. Wie, die in koffie handel drijft, durft oordelen over breikatoen? En nochtans zal diezelfde koffiehandelaar, die voor breiwerk zijn onbevoegdheid erkent, zich-zelven tot den bevoegdsten der critici voelen groeien, zodra hij, voor een schilderij gebracht, meent te mogen orakelen over kleur, lijn en onderwerp."
Zulk een sneer naar het publiek! dat een tentoonstelling niet noodzakelijk bezoekt als kunstkenners, maar als liefhebbers in de enge zin van het woord, en dat dus vrijblijvend meningen uitspreekt over zaken waarbij er inderdaad kennis van zaken ontbreekt, maar waar liefde voor de kunst uit spreekt, datzelfde publiek zou dus niet meer mogen oordelen. Veroordelen, goed, dat is niet de taak van de liefhebber, maar beoordelen, waarom zou dat niet mogen? Ik sta verbaasd over de mening van deze grote man. Maar ik zal wel ergens wat gemist hebben zeker.
Het boek zelf is mooi bewaard, en kan met zijn helaas alleen maar zwart-witfoto's toch een goede bijdrage tot mijn beoordelings(haha)vermogen van de grote meesters van de kunst leveren.
Het pareltje van die zondagmorgen is echter een werk van August Vermeylen geworden, genaamd De Taak. Dit is een zeldzaamheid, en verdient al mijn aandacht. Een voorzichtige restauratie is nodig: het blok is losgekomen van de omslag. Maar de druk is van een eenvoudige schoonheid, de tijd in acht genomen.
We schrijven 1 januari 1945. De Oorlog is voor ons land gedaan, de ellende nog lang niet. De taak waarover het gaat, is niet minder dan de oprichting van een Nieuw Vlaamsch Tijdschrift, dat Vermeylen had ontworpen. Deze inleiding verscheen dan ook in het eerste nummer, onmiddellijk na de "Verantwoording" waarin Herman Teirlinck het opzet van August vermeylen ontleedt.
Het gaat om een zeer beperkte uitgave van het Vermeylenfonds, slechts 545 genummerde exemplaren werden gedrukt, naast 6 van A tot F genummerde gepersonaliseerde exemplaren. Dit is het nummer 340. De in reliëf aangebrachte monogram AV in een cirkel gevat is prachtig, maar wie kan me de betekenis van het daaronder liggend naakt verklaren?
Stel het u goed voor: de eerste nieuwjaarsviering in "vrijheid", en een man als August Vermeylen vindt de tijd om een tekst na te zien, en te dateren 1 Januari 1945, en daaronder plaatst hij zijn laatste handtekening van literaire aard. Tien dagen later zou hij onverwacht sterven. Ongetwijfeld is zijn overlijden de reden geweest voor deze bibliofiele uitgave, in de aanloop van de eerste uitgave van het tijdschrijft, ook omdat hij met deze tekst niet minder dan zijn literair testament geschreven heeft.
Het is zonder meer spijtig te noemen dat de uitgevers in de begeleidende brief aan de lezer-medelid van het Vermeylenfonds de hoop uitspreken dat "(...) onze leden de keurigheid van deze afzonderlijke uitgave van De Taak zullen op prijs stellen (...)." en dat zij in diezelfde brief twee onvergeeflijke schrijffouten laten staan. Maar dat verhoogt enkel de echtheid van het drukwerkje, waarvan de literaire waarde zoveel groter is dan de grammatische correctheid.
Ik ben fier hiervan de nieuwe eigenaar te kunnen zijn.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------
Naschrift: de door mij zo geroemde prijs-kwaliteitverhouding die ik ook ter Ajuinlei nastreef heeft door een grafelijke ingreep echter een flinke deuk gekregen.

vrijdag 16 oktober 2009

Ladi di, Ladi da, Lady Di-anana

Een boekje zonder de minste literaire waarde, maar van een onvergetelijke schoonheid, is De laatse Sprookjesprinses, van Elisabeth, Eva en Robert Menasse, en Gerhard Haderer. Het werd in 1997 bij de Arbeiderspers uitgegeven, en is in zijn uitvoering gemaakt op maat van het sprookjesminnend publiek. Opvallend mooi zijn de tekeningen, echte karikaturen, maar zeer herkenbaar, en voor de jongste lezertjes die de figuranten niet kennen, zeer levend voorgesteld. Ook de volwassen lezer herkent zonder moeite Elisabeth, voorgesteld als een chagrijnig manwijf, Charles, de protserige lummel, de ravisante prinses zelf, en zovele hoofdrolspelers in de aanloop van en in het drama zelf, en in de nasleep ervan.
De achterkant van het boekje geeft een mooie wordingsgeschiedenis. Ik neem hem integraal over.
Het leven van Lady Di, de laatste sprookjesprinses,
prachtig geïllustreerd door de Oostenrijkse tekenaar Gerhard Haderer.
"Ik moet bekennen dat ik nooit interesse voor lady Diana heb gehad," aldus Robert Menasse. "Ik lees geen roddelbladen. Niet uit verwaandheid, maar werkelijk uit gebrek aan interesse." Maar na het noodlottig overlijden van de Britse prinses, terwijl Menasse met zijn vrouw, dochter en zuster een vakantie doorbracht op het platteland, ontkwam ook hij niet meer aan de Dianamania. Op de autoradio, op de televisie, in de kranten - prinses Diana was onontkoombaar.
Op een avond vroeg zijn dochtertje Sophie geërgerd: "Waarom praten jullie toch steeds over een prinses? Prinsessen bestaan alleen in sprookjes." En zo kwam van het een het ander. Elisabeth, Eva en Robert Menasse - een journaliste, een historica en een schrijver - besloten tijdens de vakantie het leven van Diana na te vertellen als een kinderverhaal, als een sprookje. "We lazen haar de tekst in verschillende varianten net zo vaak voor tot zij het sprookje begreep en wij begrepen wat een sprookje was - een eenvoudig te begrijpen verhaal dat wij nooit helemaal begrijpen kunnen."
Als het geen grote literatuur is, het is wel een zeer mooi boekje, en goed verzorgd, houdt het in zijn sterke uitvoering de jaren op afstand.

donderdag 15 oktober 2009

Rare vogels, die kwakkels

Oudere boeken met een wetenschappelijke inhoud hebben zo iets geheimzinnigs over zich. Ze zijn op hun manier zo droog, dat je bijna zin krijgt om er in te studeren, gewoon maar om dat droge te doorgronden. Zo een droog boekje ligt hier voor me, en echt, ik kan er niet afblijven: het trekt aan, omdat hetgeen erin staat op de meest slaapwekkende wijze voorgesteld is, met een lettertype dat bijna doet denken aan een plakkaat uit een spaghettiwerstern, met de boodschap: Wanted.
Het Koninklijk Natuurhistorisch Museum van België, de naam van de instelling alleen al dwingt respect af voor de ernst van de bezigheid van een aantal grijze wetenschappers, die nog door meneer Solvay himself beknord werden omdat hun das niet wetenschappelijk genoeg geknoopt was, gaf in 1943 dit boekje uit in een reeks, die eigenlijk zijn oorsprong vond in een reeks postkaarten van vogels, die door het museum uitgegeven werden om de kas te spekken. De Vogels van België is een saaie opsomming van alle vogels die in ons land voorkomen, al dan niet regelmatig.
De ondertitel luidt dan ook: Aanvulling bij de verzameling gekleurde postkaarten uitgegeven dor het vermogen van het Koninklijk Natuurhistorisch Museum van België, door Karel Dupond, Medewerker aan het Koninklijk Natuurhistorisch Museum van België. Wetenschappelijker kan niet. Een titel en ondertitel die minitieus weergeeft wat er verwacht mag worden, geen letter te veel, geen letter te weinig om precies de inhoud van het boek te beschrijven. En voor de scepticus die nog niet helemaal overtuigd was, nog deze toevoeging, die toch reeds in de ondertitel vermeld was: Werk uitgegeven door het vermogen van het Koninklijk Natuurhistorisch Museum van België, Vautierstraat 31, Brussel, 1943.
Oef, dat is dan duidelijk. Maar in de voorrede geschreven door de heer V. Van Straelen, Voorzitter der Commissie van beheer van het vermogen van het Koninklijk Natuurhistorisch Museum van België, staat nog een doordenkertje. Ik citeer.
"Voor de voorbereiding van deze uitgave werd er ... beroep gedaan op ... Karel Dupond ... Hij is het die den kunstenaar, met de uitvoering der kaarten belast, geleid heeft. Deze kunstenaar, de heer Hubert Dupond, door kinderlijken eerbied gedreven, heeft zich volgaarne gedragen naar de verplichtingen van den natuurkundigen teekenaar, onverbiddellijk gebonden aan de getrouwheid aan het model." Gaat het over twee mensen die toevallig beide Dupond heten, of hebben we met vader en zoon te maken, of broers? We lezen aandachtig en merken de lof voor de "kinderlijken eerbied" op. Ik gok op de vader en zoon relatie. De oorlogsomstandigheden zullen wel de hand gehad hebben in enig mercantilisme, en als dat zo is, zou ik het niet eens erg vinden.
Boeken worden niet uitgegeven tot meerder plezier van de lezer. Boeken zijn koopwaar, waar auteurs en wetenschappelijke medewerkers, drukkers, papierhandelaars en inktverkopers, winkeliers, vervoerders en mensen van God weet welke slag van leven. Dus ook vogelkenners en mogelijk ook hun zonen. Voor mij: leven en laten leven. Maar als het waar is, is het een mooi verhaal.
Het boekje is kurkdroog, wetenschap op het Solvayaans niveau, waarbij de afstand tussen Charles Darwin en Dirk Draulans als metafoor gebruikt kan worden om te stellen dat ook die droge materie zo levend is als hetgeen Draulans nu illustreert: hij reist Darwin achterna, en rapporteert daarover op de actuele sappige manier. Darwin of Draulans: als ze maar eerlijke wetenschappers zijn, mogen zij hun ding doen.
En die titel: Rare vogels die kwakkels? Bij de vogel Coturnix coturnix coturnix (Linné), wordt de Fransche naam Caille des blés, in het Nederlandsch is dat : de Kwakkel.

woensdag 14 oktober 2009

Excelsior! Een boek voor studenten

Nu de mannen van twater hun werk degelijk afgewerkt hebben, is de tijd gekomen om nog een boek ter hand te nemen, dat geschreven is tot stichting van die Vlaamse Studenten, die in Poëzis en Rhetorika (als de ouders voldoende opvoedkundige besluitvaardigheid hebben gehad om voor hunne kinderen die keuze van onderwijsinstelling te maken, die garant staat voor een Christelijke en dus morele en maatschappelijke toekomst met het oog op een latere vorming op universitair niveau, bijvoorbeeld te Leuven) een aantal jaren door studie zich definitief zullen vormen tot volwassen mensen met de nodige verantwoordelijkheid om de leiding van de maatschappij op zich te nemen.
De auteur, M. Ballings s.j., nam de zaken ernstig op, en schreef te hunnen behoeve een handleiding, die door de student op regelmatige tijden ter hand genomen moest worden, als door studie het hoofd te zeer gevuld werd met wetenschap, en ze de behoefte voelden zich eens flink te ontspannen. Hoe groot zijn namelijk de gevaren die de jonge en onervaren studenten belagen? Niet altijd namelijk is er de zorgzame aanwezigheid van een nochtans begrijpende vader en moeder die jongens van 17-18 jaar in toom weten te houden. Hoe vlug zou zulk een student niet te vinden zijn in een lokaal waar drank verkocht wordt aan wie het wil betalen, en waar andere gevaren zo dik gezaaid eveneens op de loer lagen? Ook een hospita met zin voor verantwoordelijkheid kan niet steeds op de loer liggen om haar talrijke kostgangers steeds en altijd in het gareel te houden. Zij blijft slechts een surrogaatmoeder, en mag zij dan bezorgd zijn, zij kan nooit de echte ouders vervangen. Hebben wij niet uit de lectuur van de stichtelijke boeken van Ernest Claes geleerd dat ook studenten die onder de zorgzame hoede van Fien Janssens later als student toch ooit tot daden kwam die zo verwerpelijk waren dat zij den schrijver zelf diep geschokt hebben?
Dus heeft de vrome priester Ballings deze handleiding samengesteld, en voor uitgave aan De Bode van het H. Hart te Alken voorgelegd. Iedere student werd verondersteld zijn vrije tijd toch minstens gedeeltelijk te besteden aan deze stichtelijke lectuur.
Diezelfde Bode van het H. Hart te Alken heeft ook andere boeken uitgegeven, zoals ondermeer de beroemde reeks Christelijke Kunst, die ik voor enige tijd hier ook aangehaald heb. Als Herkenaar, zoon van een Alkense moeder, is dat voor mij reeds een reden om dit boek dan ook maar eens ter hand te nemen.
Het Nihil Obstat werd gegeven op 20 september 1919, dus zowat een maand nadat mijn vader geboren werd! Dit Nihil Obstat is echter afkomstig van G. Simenon, Libr. Sens. Vermits ik veronderstel dat de uitgave te Alken gebeurde, en dus in het bisdom Luik, is de naam Simenon best wel mogelijk. Maar het is een leuk detailtje.
Inhoudelijk is het voor de moderne lezer een verschrikking geworden. Met een dergelijk boek kunt ge tegenwoordig miets meer beginnen. Maar toen was dat nog zonder meer mogelijk.
Een onleesbare handtekening bewijst dat het boek ernstig genomen werd, maar desondanks zijn de 313 bladzijden niet alle gelezen: na bladzijde 120 is het ermee gedaan: er wordt zo hier en daar nog eens gesneden, om een hoofdstukje ertussen te nemen, maar de systematische lectuur was achter de rug. En toch, zelfs een gedicht van Omer .K. De Laey wordt aangesleept om het doel te bereiken: "De Schuttersgilde" staat in dit boek vermeld en geciteerd! 'De Koning mikt. Hij mist. De nar trekt scheve smoelen..." op bladzijde 230, onopengesneden.
Maar het devies op de omslag zegt alles: Adveniat Regnum Tuum. Mijn student is misschien minister geworden, of notaris. Of kantoorklerk. Zijn boek neemt vanaf nu een ereplaats in in mijn bibliotheek.

maandag 12 oktober 2009

Nieuwe Belgische Negociant - Nouveau Négociant belge

De grootvader van mijn echtgenote, de vader dus van mijn schoonvader, was een klompenmaker. Mensen van eenvoudige komaf, en uit de weinige overblijfselen die hij op de wereld naliet, hebben we recent een klein boekje gevonden, dat ten dienste van de handelaar stond, om het rekenen te vergemakkelijken.

Tellen was een ingewikkelde taak die niet iedereen gegeven was, en Snoek-Ducaju & Zoon, Drukkers-Uitgevers in de Veldstraat 8 en in de Rietstraat 70 te Gent hebben daar op gewiekste wijze een mouw aan gepast. Zij gaven een klein en handig boekje uit, de Nieuwe Belgische Negociant, en bezorgden alzo de handelaar die niet steeds het rekenen ten volle machtig was, een prachtig instrument om toch te weten hoe ze een prijs moesten berekenen op snelle en zekere manier.

Stel dat je 35 stukken van een goed aan 7 cent moest aanrekenen, dan hoefde je geen papier en potlood boven te halen, maar wel je "Negociant". Je keek op het blad 7, en op de lijn 35 vond je dan dat dit 2 fr. 45 ct behoorde te kosten.

Een éénvoudig tabellensysteem leidt je naar honderd stuks, vervolgens tweehonderd, enzoverder tot negenhonderd stuks, zodat de enigzins geoefende rekenaar meteen ook ingewikkelder hoeveelheden aankan. Want: stel dat je in plaats van 35 stuks er 335 moet berekenen. Dan tel je bij 300 maal 7 cent, dat is 21 frank, de overige 35 stuks die we aan 2 fr. 45 ct berekend hadden, en je hebt het: 23 fr. 45 ct.

De centen gaan bladzijdegewijs tot 99, en springen dan meteen naar 1,05, om vervolgens per 5 cent te stijgen. Ook hierbij moet er toch enig echt rekenwerk aan de dag gelegd worden om tot een goed eindresultaat te komen. De volgende stap gaat van 3 frank 95 naar 4 frank, om vervolgens per kwartje naar 5 frank te gaan. Daarna worden er stappen van 1 frank per bladzijde genomen.

Het boekje stopt bij 32 frank. Ik weet niet hoever het gaat, want zijn staat is niet zo best. Het heeft geen voor- of achterkant meer, en de binding is op de rug zichtbaar. Maar de bladeren zijn in uitstekende staat.

Niet langer dan 1 week geleden heb ik hetzelfde boekje zien liggen in het Heemkundig Museum te Wortegem-Petegem, waarvan de officiële naam Hambosmuseum luidt. Willy en Moniek Dhondt-Moerman baten dit Micromuseumpje uit in de vroegere stal, die later werd omgebouwd tot garage, en nog later de museumruimte werd.

Het echtpaar heeft er de meest diverse voorwerpen uit het dagelijkse leven van vroeger verzameld, en dat alles staat op een kluitje bijeen in een ruimte die niet meer veel bij kan verdragen. Maar de goede wil en het enthousiasme om de zelf opgebouwde verzameling aan de nieuwsgierige bezoeken te tonen is groot.

De meest diverse voorwerpen, die het agrarische, huishoudelijke en ambachtelijke leven van de gemeente, en dus eigenlijk van gans Vlaanderen illustreren, liggen er een beetje door mekaar, maar dat maakt ook deel uit van de plaatselijke charme: de initiatiefnemers moeten roeien met de riemen die ze hebben.

Je kunt er je tijd nemen, en als je dat doet, komt onvermijdelijk ook het moment om ontdekkingen te doen. Zo toverde mijn schoonvader, die me de weg naar het museum getoond had, het boekje dat ik hierboven beschreven heb uit zijn zakken. De conservator aarzelde geen seconde, grabbelde in een stapel boeken, en haalde eenzelfde exemplaar boven. Het boekje had nog meer geleden, maar had wel nog zijn omslag. En meteen stonden de twee mannen in hun plaatselijke dialect als vakmannen met mekaar te praten.

Nog mooier werd het moment toen hier of daar een klomp naar bovenkwam. Mijn schoonvader nam het ding met kennershanden vast, gaf de snede aan, noemde de houtsoort, legde uit waarom bij het klompenmaken soms beter wilg dan populier gebruikt werd, en zei toen met een onmiskenbare fierheid: dat is ne kloef die ikzelf nog beschilderd heb! En effectief, het kenmerk stond erin geslagen, en was door hem overschilderd. De beschilderingen bleken erop te wijzen dat het ging om een "geschenkklomp", die afgewerkter mocht zijn dan een doordeweekse werkklomp. De fierheid van de man van ondertussen meer dan 80 jaar, die dit karweitje net voor en tijdens de oorlog mocht/moest uitvoeren, droop van hem af. Terecht; als je eigen werk, het werk van je eigen handen in het museum ligt, staat meteen je eigen stempel in de gemeente geslagen.

Gezelligheid troef, een pintje of een wijntje naast de aangestoken kachel verhogen de gezelligheid, en je raakt zo aan de praat met om het even welke bezoeker, die elk een eigen verhaal te vertellen heeft. In de kleine wereld van een plaatselijk heemkundig museum verbaast het niet dat je dan iemand ontmoet die je in zeven jaar niet meer gezien hebt, en die een lieve vriendin blijkt te zijn met wie je nog in een vereniging samengewerkt hebt. De uren vliegen dan, en de tevredenheid die je voelt bij het weggaan, is met niets te vergelijken. Nooit is een museumbezoek voor mij zulk een feest geweest als die dag, vorige week.

Het enige nadeel is de beslotenheid. Slechts één dag per maand wordt er geopend. Groepen kunnen wel iets regelen, denk ik. Daar staat tegenover dat de toegang gratis is, en dat de tijd er niet gemeten wordt.

Of hoe een nietig boekje, waarvan ik via google slechts één exemplaar weet te vinden, garant staat voor een gevoel van absoluut plezier. Een zondagnamiddag is zelden plezieriger geweest dan die dag. Le Nouveau Négociant Belge heeft meteen zijn verhaal.

zaterdag 3 oktober 2009

James Herriot

Hoe mooi kan de taal toch zijn, hoe mooi kan een zin zijn als hij, geschreven in een zekere kontekst, plots geïsoleerd raakt en vanuit je blikveld je geest opvult door zijn allesomvattende schoonheid; hoe mooi kan een geschreven zin zijn als hij de kans krijgt je geest te overweldigen en gelezen worden op een wijze zoals lezen eigenlijk niet mag gebeuren: woord per woord. Normaal moet je in koncepten lezen, maar dat gaat me slecht af, omdat ik op de oude ambachtelijke wijze heb leren lezen. Woordjes werden tot zinnetjes gebreid, zinnetjes verlengd met een komma, zinnetjes aan mekaar gebreid tot een kort verhaaltje, tot een kinderboekje, tot een roman. En woord per woord gelezen.

Lezen gebeurt sneller en degelijker door het bekijken van de tekst, en het opnemen van de gedachten van de auteur, zonder de woorden nog veel belang toe te kennen. Dan lees je een turf in een paar dagen. Sta me toe daar bedenkingen bij te hebben, dat is echter nu niet aan de orde.

Soms zijn de woorden belangrijker dan de snelle opname van hun boodschap. Omdat de boodschap af en toe het recht heeft om traag te zijn. Zoals in onderstaand voorbeeld.

De blogger Romenu, die ik eerder reeds encyclopedische eigenschappen toegedicht heb, heeft me dit laten lezen, en ik ben hem daar eeuwig dankbaar voor. Toen op 23 februari 1995 James Herriot overleed, was dat voor mij een trieste dag. De man, die de veeartsenij tot een hilarische schoonheid verhief, had me menig heerlijk televisiemoment bezorgd. Een zoon schreef over diezelfde dag het volgende:
It was a cold, crisp, perfect winter's day, one that normally would have had me longing to walk for mile after mile in the clean air. It was a day when I should have felt glad to be alive. The timeless magic of the Dales has always thrilled me but, on that brilliant February day, my mood was one of emptiness, as I knew that I would never again gaze across at those distant hills without a feeling of nostalgia and regret. On that day a great friend had died. His name was James Alfred Wight, a father in whose company I had spent countless happy hours. A man I shall never forget.
Met dank aan Romenu, de link naar zijn blog vind je hiernaast, zoek naar James Herriot. Want zo mooi kan de taal zijn, zo mooi kan een geschreven zin echt zijn.

Bruxelles, le 17/7/1946

Op 17 juli 1946 schreef Clairette aan haar vriendje een brief. Het gebruikte papier is ongelijnd, in ongeveer A4 formaat. De woorden zijn met potlood geschreven, en tonen een volwassen handschrift, maar als de inhoud misschien geen zwevend jongemeisjesgekakel is, lezen we evenmin een inhoudelijk goed geconstrueerd betoog.

De jongeman aan wie de brief gericht werd, was soldaat te Arlon, en ik ken wel iemand die in die tijd nog onder de wapens moet geweest zijn, en die een vriendinnetje had. Ik wist echter niet dat het vriendinnetje franstalig was, en in Brussel werkte als kindermeisje bij mensen die een groenten- en fruitwinkel hadden. Deze brief heeft een levenlang in een portefeuille gestoken, is verplooid en verkleurd, heeft vocht ontmoet en is voor een stukje onleesbaar geworden.

Bovenal is het een getuigenis uit een onomkeerbaar uitgedoofd verleden. Heeft Clairette, zoals zij terloops vermeldde, een job als téléphoniste gevonden; heeft zij door gebrek aan antwoord op deze brief een ander vriendje gevonden, die haar ijle verzuchtingen wel beantwoordde? Of is zij net zoals de soldaat ongehuwd gebleven, met een eerst bang, daarna bloedend hart?

Je hebt niet altijd een roman nodig waarin twee geliefden allerlei avonturen beleven, alvorens definitief in mekaars armen te vliegen. De realiteit kan soms zeer kort en hard zijn, zoals de oorlog die net voorbij was. Zoals een korte brief, die wie weet welke wegen bewandeld heeft alvorens zijn bestemming te bereiken, zodat een eventueel antwoord te lang op zich heeft laten wachten en onvruchtbaar gebleven is.

Het land was in herstel, en niemand bekommerde zich om een jonge soldaat of om een kindermeisje van franstalige middenstanders in het centrum van Brussel. Marchalhulp, steenkolen, economisch herstel, wederopbouw, processen tegen zwarten, de koning die niet meer in het land was... wat konden de amoureuze verzuchtingen van twee snotneuzen daar aan toevoegen.

Het spaarboekje dat ik bij dezelfde gelegenheid gevonden heb, en dat aan de soldaat toebehoorde, bewijst dat Clairette misschien een mooie toekomst had kunnen tegemoet gaan. Maar zo is de roman dus niet geschreven. De eerste zin luidde: Tout d'abord, il faudra m'excuser de ce long retard, et aussi de mon écriture au crayon. De laatste: Quand retournerez-vous en congé? Je retournerai peut-être pour le 15 août mais ce n'est pas encore fixé.