Pagina's

ALS JE DE DUIVEL WILT BESTRIJDEN, MOET JE ZIJN BOEKEN LEZEN

danny.bloemenhof@gmail.com

dinsdag 30 juni 2009

Eénmansencyclopedie

Ik denk dat ik zonet, in een zoektocht naar meer gegevens over Omer Karel de Laey, de tot nog toe volgens mij merkwaardigste blog over literatuur gevonden heb. Ik heb de link in mijn lijst van blogs geplaatst, en hier volgt hij nog eens. Inderdaad, een éénmansencyclopedie, die over een eindeloze lijst van schrijvers enige weetjes neerschrijft, en een stuk uit één of ander werk citeert. Misschien is hij niet altijd helemaal accuraat, zoals ik ondervond bij de Laey, van wie de geboortedatum met twee jaar verschoven werd, maar dat vergeef ik graag. Je beperkt je toch niet tot één enkele bron, en al vlug heb je door waar de fout zit. Niets aan de hand, dus.

Ik raad elke literatuurliefhebber aan die blog te raadplegen. Het enige nadeel is dat een zoekterm niet rechtstreeks naar de gezochte naam leidt, daar de bladzijden zo eindeloos lang zijn dat je er soms wel eens gek van wordt. Maar dat moet je er maar voor over hebben.

zaterdag 27 juni 2009

Márquez, intens kort

Ik heb het verhaal van Gabriel Garcia Márquez Het vliegtuig met de schone slaapster ge- of herlezen, en ik moet inderdaad toegeven dat ik me er geen letter meer van herinner. Ge-lezen, dus. Maar zoals altijd is het intrigerend, omdat hij een feit uit het dagelijkse leven aangrijpt om iets totaal anders te vertellen. Hij stapt in een vliegtuig op Charles de Gaulle, komt terecht naast de mooiste vrouw van zijn leven voor die dag althans, maar in plaats van een romance of een gruwelijk verhaal over menselijk onbegrip te lanceren, dwalen zijn herinneringen af via een sonnet van Gerardo Diego naar het boek "De schone slaapsters" van Kawabata Yasunari, en zo naar een ontmoeting met een aantal andere Japanse auteurs eerder in Parijs. Hij grijpt (een beetje vervelend) de gelegenheid aan om zijn belezenheid te demonstreren en een aantal Janpanse auteurs op te noemen, ook deze Nobelprijswinnaar, die op zeker ogenblik in hun carriëre de dood boven het leven verkozen hebben. Het is ook een korte aanraking van zijn mogelijk lot als Nobelprijswinnaar '82, lot dat hij weliswaar streng afwijst. Maar op het einde van het verhaal gaan deze auteurs en hijzelf toch hand in hand. KawabataYasunari won de Nobelprijs in 1968, en pleegde Harakiri in 1972. Kan het zijn dat daar destijds televiesiebeelden van gemaakt zijn? Ik meen me zo iets te herinneren.

Het verhaal, één grote reflectie, eindigt abrupt met het ontwaken van de voortdurend slapende medereizigster, die het vliegtuig verlaat, en dat was het.

Marquez heeft in al zijn verhalen, daar waar het nodig was, een portie erotiek gelegd die zijn personnages tot echte mensen maakt. Nooit te veel, nooit te weinig. In dit verhaal zit die erotiek ook, maar zeer verborgen, en op een plaats waar je ze niet verwacht. De vrouw slaapt, de schrijver bekijkt haar, maar geeft bijzonder weinig prijs over zijn nochtans voor de hand liggende gevoelens en gedachten. Hij kan ze echter niet verbergen.

Het boek waarover zijn gedachten gaan speelt zich af in een soort van bordeel in Tokio, waar bejaarde mannen heen gaan om van een verfijnde vorm van liefde te genieten: ze betalen om naast een vrouw te mogen liggen, naar haar te kijken, en verder zich van alle andere activiteit te onthouden. Deze omstandigheid is de brug die hij bewandelt tussen Parijs en New York. Veel later, in 2004, zou Marquez dit thema opnieuw, en nu in extenso, gebruiken in zijn mooie boek: Herinnering aan mijn droeve hoeren. Daarin is de ik-figuur een 90-jarige journalist die precies dat doet waar Márquez in dit verhaal naar alludeert. Het is een rechtstreekse toegeving aan enige woorden in dit verhaal: hij vertelt hoe hij gedurende één jaar weinig anders gelezen heeft dan Japanse literatuur, waarvan hij meer en meer overtuigd raakte dat deze veel gemeen heeft met de zijne. Maar, en ik citeer letterlijk: 'Toch is het enige wat ik geschreven zou willen hebben De schone slaapsters, van Kawabata, (...)".

Dat precies dit thema in zijn gedachten opkomt, dat hij na 5 uur eerst het sonnet van Diego tot in detail terug samengesteld heeft, en dat hem ten slotte de roman van de Japanse auteur en Nobelprijswinnaar voor de geest komt, bewijst dat de erotische spanning voortdurend en inwendig aanwezig is. En dat hij op het einde van dit verhaal om zich te legitimeren voor een inreisvisum zich als een Japans schrijver identificeert op de leeftijd van 92 jaar, is een perfecte band tussen zijn literaire voorganger en zijn overigens correcte erotische relatie met de slapende hoofdfiguur van zijn verhaal: de schone slaapster. Vier bladzijden in de Snoeks '84, twee bladzijden illustratie van Jan van Riet. Zes zéér mooie bladzijden.

donderdag 25 juni 2009

heel kort

Een heel kort bericht, want ik moet eigenlijk al lang in mijn bed liggen. Het is al morgen, en gisteren is voorbijgevlogen zonder ik mijn eigen ding heb kunnen doen. Spijtig.

Maar deze 4 boeken zijn opnieuw bestemd om de rest, of hopelijk een deel van hun carrière bij mij door te brengen.

De grote Snoecks 84 ligt hier naast mij, en begint met Snoecks literair. Eén van mijn absolute favorieten, die eigenlijk in deze blog niet de plaats gekregen heeft die hij verdient, is Màrquez. Net zoals De Hartog mij op 17 of 18 jarige leeftijd de keel heeft dichtgenepen, heeft Màrquez dat gedaan toen ik pas getrouwd was. Was het Liefde in tijden van cholera, of Honderd jaar eenzaamheid, iets heeft toen bij mij een draad doorgesneden, en een nieuwe draad gelegd, naar twee totaal verschillende punten. Mijn leven en mijn gedachten over literatuur, maar ook over menselijke verhoudingen, over het menselijk bestaan in het algemeen, een nieuwe vorm gegeven. Datzelfde heeft een paar jaar later L.P. Boon ook gedaan, met Pieter Daens, maar ook met figuren zoals Mijnheerke Brys en zijn menigvuldige kornuiten, die in De Kapellekensbaan en te Termuren ronddartelen. Hoe komt een eenvoudige arbeider toch erop om zo diep te graven in het naakte menselijk bestaan. Mieke Maaike, een sletje dat tienmaal zo mooi is als Lolita van Nabokov, of als Nana van Zola. Schrijvers uit totaal verschillende omgevingen, totaal verschillende ismen, totaal verschillende benaderingen van de (slechte, of ten minste onrijpe) vrouw, van de naïeve of scherpzinnige volksmens.

Dat kan alleen verklaard worden door zijn Aalsterse wortels, waar sociale gevoelens inVlaanderen het tienvoudige waren van de rest van dat land. Zo ook met Màrquez. Hij was een journalist, die een passie had voor het verklaren van onverklaarbaar menselijk gedrag. En hij schreef dat neer in boeken die naast zijn fijne humor, je ook een gevoel van verlatenheid meegaf, een gevoel dat die mensen fout reageerden, maar je kunt het hen niet vertellen. Je ziet ze in hun menselijke ongeluk lopen, en de schijver schermt hen af: niet voederen!. Het verhaal Het vliegtuig met de schone slaapster is er één dat ik meen gelezen te hebben, maar ik kan me er niets meer bij voorstellen. Herlezen dus. En zelfs als ik het niet gelezen blijk te hebben is het nog steeds een mooie herinnering. Want het is Màrquez.

Tegelijkertijd staat er van Jeroen Brouwers De zondvloed in. Ik ben argwanend als het over Brouwers gaat, omdat hij me zwaar teleurgesteld heeft met zijn vervloekte boek Bezonken rood. Maar toch maar lezen, wie weet of ik mijn mening niet moet herzien.

Een leuk detail: zonder het te zien, zijn de illustraties bij dit compartiment van de kalender van Snoeck gemaakt door ene Jan van Riet, hopelijk is hij dezelfde Jan van Riet van wie ik hier het dichtbundel Staat van beleg voor me liggen heb. werk uit 1978, in opdracht van BRT1. Diezelfde Jan Van Riet heeft ook in samenwerking met Hugo Claus Zeezicht gemaakt, werk dat ik in dubbel in mijn afdeling Poëzie op zolder liggen heb. Altans, ik hoop dat het dezelfde Jan van Riet is.

Puur voor de schoonheid gekocht: Kalligrafie van A tot Z, door Timon Stevens, een leidraad voor het schrijven en tekenen van letters en teksten, uitgegeven bij cantecleer. Ik herinner me een collega die kon kalligraferen, en wondermooie teksten kon schrijven. Een kunst waarvan ik nu tenminste een handboekje liggen heb, zodat ik er toch al de geur van kan opsnuiven.

En dan het belangrijkste werk van vandaag: Zoology, van Dorit-Walker-Barnes, een standaardwerk van Saunders College Publishing. Een pil van meer dan drie kilo, maar met een intrigerende aanpak. Reeds vanop de eerste bladzijden wordt er een regelrechte aanval op het creationisme gelanceerd, en dat is uit de pen van Amerikaanse (ook wetenschappelijk gevormde) auteurs vloeiend, een daad van onverholen moed. Maar ook de rest is voldoende om het een prachtwerk te moemen.

zaterdag 20 juni 2009

Een handjevol varia

Wat normaal een mooie aangename zomeravond moet zijn, is vandaag slechts een frisse zomeravond. We zijn ondertussen aan de langste dagen van het jaar bezig, maar van zomer is er geen sprake. Twee jaar geleden zat ik reeds in april buiten op mijn vers aangelegd terras, met een stapel boeken voor me, zodat ik kiezen kon, een trappist met een bierviltje erop in plaats van eronder, om de bananevliegjes weg te houden, ze zijn even grote fijnproevers als ik, maar ze rieken het blijkbaar beter dan ik, en een notaboek, om hier en daar een gedachte te vangen.

Nu zit ik binnen, met een stapel boeken naast me, zodat ik kan kiezen, een trappist van Achel zonder bierviltje, want de populatie bananevliegjes is binnenshuis niet zo groot als buiten, en als notaboek doet nu mijn computer dienst.

Het laatste deel van de aankoop van 18 juni, die eigenlijk plaats vond op 17 juni, maar die door een onachtzaamheid voor de geschiedenis als de 18de staat genoteerd in mijn bibliotheek, ligt klaar om geregistreerd te worden.

In de reeks Ontmoetingen van Desclée de Brouwer heb ik nu ook van Paul Vanderschaeghe Heinrich Böll binnengehaald. Altijd goed om te lezen, je krijgt daarna zulk een andere kijk op de literatuur van iemand, als je ook zijn achtergronden beter kent. Daarom ook, maar het is niet de enige reden, lees ik eerder met tegenzin de nieuwe werken van hedendaagse auteurs. Man schrijft mooi verhaal te St.-Jan-in-Eremo, maar wie is Man? Waarom schrijft Man dit verhaal, en waar ergens in St.-Jan-in-Eremo? Hoe is Man tot schrijven gekomen? En waarom schrijft Man zoals hij schrijft? Vrouw kan uiteraard ook. Ik sta altijd stomverbaasd als ik merk dat sommigen daarover niets willen weten, die vinden dat het privéleven van een auteur niet de zaak is van de lezer. Correctie, en dat op twee niveaus: dat is wel de zaak van de lezer.

In eerste instantie ben je als lezer of als boekenverbrander natuurlijk niet betrokken in het leven van iemand. Als die iemand een echtscheiding ondergaat of uitlokt, een nieuwe auto koopt die een kopie is van de slechtste Lada die ooit gemaakt is, of een miljoen op de lotto wint, dan gaat ons dat op persoonlijk vlak inderdaad niet aan. Maar als diezelfde iemand pakweg een echtscheiding ondergaat of uitlokt, een nieuwe auto koopt die een kopie is van de slechtste Lada die ooit gemaakt is, of een miljoen op de lotto wint, dan ondergaat de literatuur die uit zijn pen vloeit een wezenlijke verandering. Een schrijver is een mens, de mens is een schrijver. De schrijver kan maar schrijven wat er in de mens opgeslagen is, de mens kan zijn beroep slechts uitoefenen in de mate dat zijn geestelijk en materieel leven hem daartoe voedt. Niet zo heel lang geleden heb ik een boek gelezen van iemand die het leven van Stijn Streuvels kort en goed naast zijn werken gelegd heeft, en in zijn werken komt kort en goed zijn eigen leven bovendrijven, hoewel je niemand in zijn werk zult ontmoeten die Alida heet, terwijl de kleibult waarop hij schreef nergens figureert. Maar de parallellen kwamen zo uit het boek gerold.

In tweede instantie trek ik naar Sabbe, om te argumenteren dat iemand alleen maar een overgangsfiguur kan zijn als hij zelf met zijn twee voeten in de wereld staat, als hij weet wat zijn tijdgenoten en voorgangers gedaan hebben, om te kunnen zijn houding bepalen over hoe hij de wereld ziet. Als hij het realisme en naturalisme dat hem omringde afwees, weigerde te zien zelfs, moest hij het hebben gezien, en beoordeeld. Een schijver is geen eiland. Een schrijver ziet en begrijpt -of ziet en begrijpt niet- de wereld om hem heen en omgekeerd. Maar dat is wat ik niet meer aankan, om mijn manier van lezen te kunnen handhaven: over al die nieuwe auteurs lezen, hun leven en gedachtengang die beide aanzet en oorsprong zijn van hun literatuur opnemen, en dan met meer begrip hun boeken lezen.

Ik ben ik. Om te kunnen lezen heb ik een dergelijke struktuur nodig. En die vind ik bij reeksen monografieën als de reeks Ontmoetingen waaruit ik hier de (korte) beschrijving van Heinrich Böll gehaald heb. En de moeilijkheid met een extra stelling zoals "ik ben ik" is dat ik dus ook mijn eigen interesseveld heb, waarbij de jonge auteurs geen plaats hebben. Spijtig, maar je kunt niet alles lezen, zoals ik nu reeds in extenso ervaar.

Maar wat heb ik nog gevonden. Van Dian Fossey, iemand met wie ik een (nu ja) bijzondere band gehad heb: Gorilla's in de mist. In mijn studententijd namelijk heb ik haar naam reeds gevonden, naast die van Jane Goodall, waarvan ik het werk met de chimpansees al kende. Ik heb in 1973 of 1974 zelfs ooit een brief naar Dian Fossey geschreven via de National Geographic Society, maar er nooit antwoord op gekregen. Post in Afrika, wat wil je. Het boek zelf is voor mij een teruggrijpen naar de jaren zeventig, toen ik op mijn kot in Leuven de eenzaamheid verkoos om te kunnen lezen, en die eenzaamheid noodgedwongen onderbrak om cursussen te volgen, of om die eenzaamheid te gaan verdrinken in mijn stamkroeg. Geen van mijn medestudenten heeft geweten hoever mijn dromen van Leuven verwijderd lagen. Ze zijn evenmin uitgekomen.

In dezelfde geest zie ik het boek van David Barash: De haas en de schildpad, cultuur, biologie en de aard van de mens. Onderwerpen die ogenschijnlijk mijlenver van mekaar afliggen, maar toch is het gedrag van chimpansees en gorilla's gelijkwaardig aan dat van de mens, en is de studie over het hoe en waarom van al die dingen nauw verwant aan het werk van Dian en van Jane. Er was dus geen enkele reden om het ene boek wel, en het andere niet mee te nemen.

Over verre streken lezen is een bezigheid van elk kind, en als ik dan een boek uit 1889 in handen krijg dat genaamd is: La terre des Pharaons -Tableau de l'ancienne Egypte par M. Legrand, dan denk ik automatisch aan Stanley en Livingstone, die in diezelfde periode een ander deel van Afrika exploreerden. Stanley omdat hij een daadkrachtige opportunist en rotzak was, die in dienst van een andere soortgenoot het land schaamteloos betrad en opmat om het voor rekening van die andere in te nemen, Livingstone omdat hij een te broze filantroop was, die uiteindelijk ten onder gegaan is aan een voor deze tijd volkomen nuteloze neiging tot het uitdragen van een godsdienst en beschaving die door de nog in de oertijd levende bewoners van dat land onmogelijk kon begrepen worden.

Dit boek is prachtig van uitzicht: een rode hardcover, stevig gebouwd, met slechts vergeefbare ombuigingen van de hoeken door slechte lagering, gedrukt op zwaar kwaliteitspapier, goud op snee, door Firmin-Didot & Co te Paris. Het is belangwekkend om te lezen, hoewel in het Frans geschreven, en daarom noodzakelijkerwijs met een woordenboek te begeleiden. De taal is immers behoorlijk moeilijk; als het over de kalender gaat, zoals ik lees op één van de laatste bladzijden, heeft men het op zeker ogenblik over "les jours épagomènes", en dat mag ik dan wel even opzoeken om te weten waarover we het vandaag wel gaan hebben. Maar ik leer meteen dat voor het organiseren van getallen, zij reeds het tiendelig stelsel gebruikten, waarbij de mijlpaalgetallen tot honderdduizend konden benoemd worden, (eenheid, tiental, honderdtal, enz. tot honderd duizendtal) en men het cijfer van de eenheid, het tiental, het honderdtal enzoverder zoveel maal herhaalde als het getal dat men wenste uit te drukken bevatte. Iets waarvan ik zelfs het begin nog niet wist. Ze hadden wiskundigen onder hun geleerden, dat is zonder meer duidelijk, maar als het op wiskunde aankomt denken wij toch eerder aan de Grieken dan aan de Egyptenaren. Ik leer weer bij.

Of dat de Egypenaren reeds een oplossing gevonden hadden voor het probleem, dat we nu bestrijden door het inlassen van schikkeljaren. Zij lieten de boel gewoon op zijn beloop, om de 365 dagen had hun tijdrekening een vertraging op de werkelijkheid die overeenkomt met een kwartdag, dus een dag op vier jaar. Maar in plaats van de pauselijke oplossing van de schrikkeldag, lieten ze de boel gewoon op zijn beloop, en na 365 X 4 jaar = 1460 tot 1461 jaar zat het astronomische jaar weer netjes in het gareel met het kalenderjaar. Ze kenden het probleem, en telden zonder de minste zorgen gewoon door. Hun jaar kende twaalf maanden van 30 dagen en er waren 5 dagen die er naamloos bijgevoegd werden: de jours épagomènes! Want het komt in orde! Andere filosofie, andere oplossing.

De heren van de Franse revolutie hadden dus met hun maanden van dertig dagen niets nieuws uitgevonden. La Loi du 14 Vendémiaire de l'An 2 (5 oktober 1793) maakt plotseling heel wat minder indruk op mij. Hoewel, op de volgende link kan je het gehele verhaal, waarbij een invloedrijke dichter uit die tijd kritiek uitte op deze kalender, lezen. Maar de Egyptenaren dachten reeds in tijdsperioden van 1460 jaar. Nu gij. Ter vergelijking: wij geven aan de maanden januari, maart, mei, juli, augustus, oktober en december één dag bij, en trekken in februari twee dagen af van de standaardmaat van 30 dagen per maand. Door er om de vier jaar in februari slechts één dag af te trekken creëren we dus het schrikkeljaar.

En een laatse schoonheid betreft een boek, getiteld Meesters in het Rijk der Tonen, van Marc Anseeuw en gaat over het Koninklijk Muziekconservatorium te Gent, en het Nieuwe Klankschap. Belangwekkende literatuur, belangwekkende foto's (soms), vooral sommige namen die vallen zijn belangwekkend. En het boek is mooi van uitzicht en zetting. Aan de hand van een aantal interviews krijg je een beeld van wat dit Conservatorium dan wel is. En daar weet ik nog niets vanaf.

vrijdag 19 juni 2009

Boschvogel, Aafjes, Prijs, Renard....

Het was een doorsnee ontdekkingstocht, zoals Stanley er vier per jaar maakte. Niets bijzonders, vlug even de Kongostroom volgen, of willen we vandaag eens "Livingstoneke vangen" doen? Op die wijze, zonder te zoeken, vind je.

Van F.R. Boschvogel heb ik eindelijk Niet wanhopen Maria-Christina gevonden. Een doorsnee Reinaert-uitgave (met zedelijke kwotering III-IV !), het gaat me vooral om de auteur en het boek, de uitgave laat me in dit geval koud. Het is wel spijtig dat Reinaert zo nonchalant is betreffende duidelijke jaaraanduidingen van de uitgave, of een nummering of reeksvermelding. In tegenstelling daarmee is het Davidsfonds heel wat systematischer en dus voor de zoeker of verzamelaar heel wat toegankelijker. Bij Louis Jacobs zie ik trouwens dat hij de titel schrijft als Marie-Christine. Dat kan natuurlijk, ik ken zijn uitgave niet, maar het intrigeert me wel.

Bertus Aafjes is een vruchtbaarder auteur dan ze ons op school voorgehouden hebben. Stom eigenlijk, hoe meer ik me in de literatuur verdiep, hoe meer ik tot de conclusie kom dat men ons op school nog minder dan het topje van de ijsberg wou laten zien. Toegegeven dat ik destijds nog niet ten volle rijp was voor de echte literatuur, ik was eerder in Winnetou en Old Shatterhand geïnteresseerd. Maar al vlug heb ik kennis gemaakt met andere lectuur, zoals Ernest Claes, later Stijn Streuvels, en op zekere dag is Jan De Hartog mijn pad opgewandeld. Het was de echte revelatie, het ontwaken uit de kinderdroom. Maar ook een paar Amerkaanse en Engelse auteurs hebben me grondig door mekaar geschud. Charles Dickens en vooral Herman Melville hebben me geschokt, de één door zijn trieste negentiende eeuwse beschrijving van bevreemdende sociale toestanden, de andere door zijn romantische beschrijving van de ondergang van een schip, zijn kapitein en zijn bemanning, waarbij een irreële haat het grondmotief was. Ik was zeventien, en besefte dat literatuur de wereld kon schokken.

Aafjes heeft dan weer letterlijk en figuurlijk andere paden bewandeld. Het enige pad, waarmee we als middelbare scholieren kennis gemaakt hebben, en waarover Aafjes gelopen had, leidde naar Rome. En dus is hij jarenlang als het synoniem van de voetreis door mijn literaire leven gegaan. Een voetreis naar Rome. In diezelfde periode leerde de geschiedenis ons dat de middeleeuwse mens uit West-Europa om volkomen diverse redenen een voetreis naar Compostella op een meer georganiseerde manier aanvatte. Rome, dat heeft heel wat minder legende om zich heen gecreëerd, omdat de pelgrims, eens op Italiaanse bodem, keuze te over hadden uit veel aangenamer steden, Firenze, om er maar één te noemen. Artiesten gingen wat later naar Rome om er de St. Pieters te zien, maar de kunst vonden ze in Firenze. Toscane of Lazio? De man van de voetreis schreef dit verhaal, dat opgedragen is "aan Baron Jaap van Wassenaer van Nederhemert, die mij in Florence het verhaal vertelde van De Fazant op de Klokketoren". Florence, ach ja, het moet zo nodig in het Frans, Firenze is voor mij een stuk beter, authentieker, maar als je in het Nederlands de naam van een Italiaanse stad noemt, doe je dat toch in het Frans?

Hendrik Prijs, zijn naam zij geprezen, bezorgt me zijn boekje (weer een Vlaamse Pocket) Het huis met de Glycines. Reeds in mijn bezit, maar nu in betere staat. En weer valt me de inleiding van Willem Elsschot op, die besluit: "Van deze schrijver kan, als van Mefisto, gezegd worden dat hij het bal leidt als een perfecte dansmeester."

Jules Renard heb ik ook al eens laten op de voorgrond treden, maar het boekje dat ik hier voor me liggen heb, is een merkwaardig iets: er staat een stempeltje in dat luidt als volgt: "Offert par le gouvernement Français". Het betreft Poil de Carotte, uitgegeven bij Garnier-Flammarion in 1965, een zeer verzorgd boekje, waarvan de rug spijtig genoeg van het voorplat gebroken is. Maar behalve merkwaardig, is dit boekje bijzonder informatief voor wie meer wil weten over Jules Renard: bij wijze van inleiding staat er een zeer uitgebreide chronologie van de auteur in, die op 46-jarige leeftijd overleed in 1910. En waar heb ik nog vorige week gelezen dat (en ik hoop dat ik de juiste naam citeer) Debussy een vijftal natuurlijke historietjes van hem op muziek gezet heeft?

donderdag 18 juni 2009

Help! en zo

Wie een website op het internet gooit, moet durven duidelijk zijn. In samenwerking met mijn werkgever heeft Iedereen Leest iets ontworpen dat het lezen moet bevorderen, en heeft de boodschap nog niet helemaal begrepen dat dat moet beginnen bij het begin. Iedereen die hiermee kennis wil maken via de website, moet er ook binnen raken. En de foutmeldingen waren niet voor de poes. Alleen door mijn computer volledig herop te starten, kon ik er een beetje binnen, maar dan nog was het in alle details nog steeds huilen met de pet op.

Elke ochtend zit ik in de trein, en inderdaad, ik lees mijn kranten, in plaats van een boek. Dat doe ik 's avonds, als ik niet in slaap val. De trein is bij uitstek de plaats die me tot slapen verleidt. Maar lezen doe ik ook. Zoals vandaag Omer Karel de Laey. Ik heb me, alvorens in te slapen, een kriek gelachen. Het boekje is flinterdun, dat heb ik al gezegd. De poëzie is dat in het begin ook, maar elke dichter moet ergens mee beginnen. Dat geldt evenzeer voor zangers, vraag je maar eens af hoe Misja Mara begonnen is: een tamboereke tamboereke tamtam! teisterde enige tijd het Vlaamse publiek, maar het is toch nog goed gekomen met haar, ze is zelfs een experte geworden in het Ierse lied, en dat is niet niks! De Laey heeft het haar voorgedaan, en met verve. Zijn studentikoze gedichten stellen niets voor. Ze zijn precies wat ze zijn: snedige hekeldichten, gebracht door een jonge studax rad van tong en pen, die op een kantusavond het succes door de lachers aan zijn kant haalt. Maar of dat verder moet vermeld worden in een bloemlezing... mag ik daaraan twijfelen? Een apart boekje dat specifiek handelt over studentenpoëzie zou aan hem een behoorlijk hoofdstuk mogen wijden, maar een ernstig bedoelde bloemlezing, dat durf ik betwisten.

Met een ritme, dat geënt is op de 8-7-8-7-maat die gedurende het halve boekje aangehouden wordt, zij het met enige variatie, wordt de lectuur ervan toch na enige tijd wel wat saai, eh, en slaapverwekkend. Toegegeven, zijn eerste verzen zijn puntig en spits, ze doen lachen, ook na meer dan 100 jaar. Ze zijn goedgevonden, geven de één of de ander de benodigde schop, die de student vermag te geven, maar dat is nog geen poëzie, dat zijn zoals de naam het al zegt: hekeldingen of -dichten of zo.

Maar hé, aldaar verschijnt plotsklaps aan de horizon, onder luidkeels gebruld West-Vlaams, een ander ritme: het is 7-6-7-6, en dat voelt plots totaal anders aan. Ware het niet dat ik geen West-Vlaams versta, ik zou ervan genoten hebben, en de slaap bovendien overmande mijn geest, zodat ik even dacht dat ik Gezelle aan het lezen was, maar dat kan niet, want Gezelle was in die tijd nog niet terug populair bij de brede massa's, zoals Mao dat zou uitgedrukt hebben. Gezelle moest eerst nog enige duwtjes in de rug krijgen bij enige gezaghebbende literatoren, en de Laey was leerling geweest aan het Kleinseminarie, waar de grote heer en meester niet onmiddellijk weer een groot dichter genoemd mocht worden.

De tijd vervliegt echter even snel in het verleden als in het heden, en een plotse ommekeer is waarneembaar in de stijl en inhoud van de dichter. Hij verlaat de studentenliteratuur, doolt even rond in West-Vlaanderen, en beseft dan plots dat de wereld zo groot is dat de grenzen niet meer nodig zijn. Zijn onderwerpen put hij nog steeds uit het dagelijkse leven, maar een zwerver die zich verhangen heeft en zelfs de kraaien afschrikt, is zo universeel dat het evengoed in Japan had kunnen gebeurd zijn. Betekenisvoller is echter dat zijn bekering tot het naturalisme hem tot een universele stijl gebracht heeft. Tijd, plaats, taal, en vooral gevoel zijn plots iets anders geworden. Een paard staat treurig te wachten in de verzengende zomerhitte, lijdt zijn laatste lijden, en sterft door een gemene messteek. Niemand die ook maar enig gevoel waarneemt in de beschrijving van die laatste minuten. Het is een foto, een filmpje, zoals ik er gezien heb betreffende pijnlijke gebeurtenissen vlak na de tweede wereldoorlog. Maar ook die vergelijking is misplaatst: de dichter houdt opzettelijk alle gevoel uit zijn werk. In de bedoelde filmpjes was er nog de band met de emotie terug te vinden van de mensen die het slachtoffer geweest zijn van de geëxecuteerden. Het paard in kwestie had echter geen geschiedenis behalve zijn korte curriculum vitae: een voermanspaard. Punt.

Plots is de echte dichter daar. Plots schiet ik ook wakker. (we waren dan ook in Zottegem, en er moest door sommigen afgestapt worden.) Maar mijn wakkere geest werd vooral gevangen door de Poëzie.

Een bijna totaal van opsmuk ontdaan gedicht is :

De speleman

's Avonds op de markt en in de
zoelte, met 'n volle kan
gerstebier, bezijds z'n voeten,
zat 'n vreemde speleman.

En hij vlocht z'n vlugge vingers
door het spannig snarenspel,
dat z'n gulden harpe bromde,
lijk 'n zwarte kerkebel.

Lustig zong hij, en z'n kele
zwolg en zwol in 't groen gestraal
van de volle mane, lijk de
gorgel van 'n nachtegaal.

Rond hem, op de lippen van de
mensen, speelde 'n blij gelach,
en de jongens klepten hun san-
dalen mee, op mateslag.

't Lied was te einden, en z'n harpe
trilde stervend uit en zweeg.
Dorstig greep hij naar de kan en,
smekkend trage, dronk ze leeg.

Daddist. Niemand vindt de muziek van de speleman buitengewoon, men lacht, maar men geeft geen applaus. Een paar snaken dansen mee op het ritme van de muziek, maar dat doen jonge mensen nu eenmaal. Een nachtegaal wordt erbij gehaald om te zeggen dat het mooi was, maar meer dan een kruik bier als beloning zien we niet. En die stond al van bij de aanvang van het gedicht op vinkenslag om het toneel op het juiste ogenblik te betreden.

Het is poëzie ontdaan van alle gevoel. Zelfs het beetje genot is zeer matig. En de speleman ledigt zijn kruik, maar of hij het lekker vindt: we weten zelfs niet of hij de obligate, luide boer laat die een lekkere pint bier uitlokt wanneer gesmaakt. Realisme, naturalisme, als je gevoelens wilt, moet je ze er maar zelf in leggen. Zijn credo, dat een gedicht mooi moet zijn zonder daarvoor afhankelijk te zijn van de dichter, komt hier ten volle naar voor.

Eerst dacht ik dat de Laey een studentikoze rijmelaar was, die elke kantus kon begeesteren, en daarmee basta, maar gaandeweg werd hij een kunstenaar, die je werk gaf als je van zijn producten wou eten. Een kok, die je in zijn restaurant zelf aan het werk zette als je wat lekkers wil. Maak het zo lekker als je zelf kunt. De woorden zijn de ingrediënten. De dichter is de chef. De klant is de maître. En de smaak komt van jezelf. Hela, Claudio, zou je zelf zo durven koken?

Morgen heb ik het boekje volledig doorgenomen. Dan moet ik toch al een eerste zicht hebben op de totale dichter. Maar goed, het blijft een eerste indruk, het spreekt vanzelf dat ik niet verder ga dan een proevertje. Mijn mening is dan ook maar wat ze is: die van een amateur.

Help! en zo, is de titel die ik aan deze bijdrage heb gegeven. Dat slaat op iets totaal anders dan poëzie. Maar dat vertel ik in het weekend wel. Nu is het tijd om slapen te gaan.

woensdag 17 juni 2009

Omer Karel de Laey

Het gebeurt mij zelden, dat ik bij het keuren van de koopwaar lang moet nadenken. Ik ben de koper die iets bekijkt, en ja of nee zegt. Dat maakt het winkelen gemakkelijk, maar het betekent ook dat ik af en toe een miskoop moet erkennen. Maar vandaag heb ik zonder het te beseffen tijdens mijn één uur durend koopmoment, waarbij ik de ganse inboedel van de tweedehandszaak ondersteboven gezet heb, tien boeken meegebracht, waarvan er zes of zeven mij per stuk meer dan een uur studie zullen kosten.

Nee, Perkamentus, er zitten geen ezelsvellen tussen. En uw vriendelijke dankwoorden zijn welgekomen, maar ze zijn vooraf gegaan door waar genot. Geen dank dus!

Misschien de studentenbibliothecaris zal wel even blijven stilstaan bij deze bijdrage, daar ik een flinterdun boekje uit 1977 heb meegebracht, waarin Omer Karel de Laey zijn aparte poëzie nogmaals aan de mensheid voorlegt. In de reeks Vlaamse Pockets, meer bepaald in het Poëtisch Erfdeel der Nederlanden, werd een boekje uitgegeven: Omer Karel de Laey - Landelijk leven, met een inleiding van Herwig Verleyen. Reeds jaren zocht ik naar een slikbare inleiding op het personnage van de Laey, en in 1977 is er in mijn leven veel te veel gebeurd om dit boekje toen op te merken. Maar nu mag ik het voor de gemiddelde som van 60 cent inkijken.

De figuur van Omer Karel de Laey is er één van de vele die in het Kleinseminarie van Roeselare zijn opleiding gekregen heeft. Geboren in 1876, reeds na de Grote Storinge, toen enige spuiters hun medestanders zover brachten dat ze een ware opstand tegen de inrichtende macht zelve opzetten, om aan te klagen dat de bovenbouw van het Kleinseminarie elke beweging in het Frans uitlegde en registreerde. Hij werd in zijn schooltijd, en dat blijkt een traditie te zijn in die school, door priester-leraars tot de poëzie en tot Vlaamsgezindheid gebracht. Maar een andere priester-leraar, en nota-bene in de Poësisklas, bracht hem definitief tot de poëzie: in het schooljaar 1893-1894 kwam hij onder invloed van de priester-dichter A. Dierick. Invloeden onderging hij ondermeer van de door mij onlangs nog genoemde J. De La Fontaine. Maar ook Thomas a Kempis zou hem leiden.

Het leven van de Laey was door zijn wankele gezondheid niet van lange duur: hij overleed reeds in 1909, maar precies door die gezondheidstoestand was hij eerder een waarnemer dan een acteur geworden. Zijn poëzie was dan ook van een uitzonderlijk soort: in soms zeer koele taal nam hij iets waar, en gaf daar dan poëtisch verslag van, zonder daarbij gevoelens weer te geven. Maar in zijn studententijd nam hij liever de lachers op sleeptouw, met zijn hekeldichten, waarin hij politici, franskiljons ... en dichters in hun hemd zette. Deze werden in "Lettervruchten" en "Ons Leven" gepubliceerd, en daar verzekerde hij zich van zijn bekendheid.

Hij zegde de romantiek definitief vaarwel, en behoorde aldus eigenlijk tot de echte Van nu en Straksers, en reikte door zijn opvatting dat een goed gedicht, enkel door zijn eigen taalrijkdom en dus onafhankelijk van de dichter, moest kunnen bekoren, de hand naar Paul Van Ostaijen, die deze mening in extenso zou onderschrijven door middel van zijn eigenzinnige poëzie.

Laat me toch ter illustratie even dit koud en hard gedicht voordragen.

Einde

Vóór de slachterij gebonden,
met 'n scheve achterpoot
staat een houtemager voermans-
peerd te wachten naar de dood.

In z'n tandeloze muile
zit 'n koorde, voor gebijt,
die tot diep in 't rode vlees van
z'n gekwetste lippen snijdt.

Nevens z'n verwarde manen
hangt 'n puilend kliergezwel,
en 'n leger zwarte vliegen
bijten door z'n schurftig vel.

Hoge langs de blauwe hemel,
vaart de zomerzon, en brandt,
dat de loden hitte wemelt
boven 't gloeiend stratezand.

De oude beeste lijdt geduldig.
Uit het slachtkot springt 'n knecht
en slaat z'n klinkend mes in
heure borst, tot aan de hecht.

Lijk 'n korenschelf, die kantelt,
valt het peerd ineen, en wroet,
met z'n lange tonge, stervend,
in 'n plas van zand en bloed.

Ogenschijnlijk gevoelloos filmde de dichter de executie van het paard. De romantiek was ver weg. Gezelle was er niet meer, om Gods zegen af te smeken. Sabbe draaide zich bij zoveel realisme om, en keek niet toe. De realisten en naturalisten waren aan de macht.
Europa stond weldra in vuur, door de Groote Oorlog. In en na 1917 werden in Rusland op die wijze miljoenen menselijke paarden geslacht. In kelders van paleizen weerklonken de mitrailleurs. De Laey was tesamen met zovele anderen de dichterlijke voorbode van al die gruwel.

De klok staat nooit stil.

zaterdag 13 juni 2009

Gezelle, de protestsongwriter

Mijn zestienjarige zoon, en sukkelaar, moet examens studeren. Dat is het lot dat wij allen wel ondergaan hebben, zestien zijn en examen moeten maken. Ik weet niet wat het moeilijkst te dragen was voor mij, ze vielen me beiden bijzonder zwaar. 1968, de zowat mooiste zomer die er geweest is, kan ik me nog zeer goed herinneren. alhoewel, de zomer van 1967 was nog mooier, want de summer of love... Te mooi, en verspild aan een kind. In die tijd was iemand van 15 -16 jaar nog een behoorlijk gepamperd kind, hoor. Ik riek nog de zweetgeur van die legertenten, waarin we sliepen, en de leiders van het vakantiekamp deden de deurflappen open, en de radio begon zachtjes te spelen (radio Veronica, met Tieneke?). Als we in de tijd nodig om onze ogen uit te wrijven, en onze tanden te poetsen in de kille wasgelegenheden niet twee keer Scott Mc Kenzie gehoord hadden San Fransisco te bezingen, was het een kale dag.

Maar mijn zoon is nu zestien, en Scott Mc Kenzie kan een basketballspeler geweest zijn , of een bergbeklimmer. San Fransisco is leerstof aardrijkskunde, en dus niet geliefd. En flowers hebben moeilijke namen in het Engels en het Frans, en godbetert ook in het Duits, en worden dus niet meer in het haar gedragen, het nuttigste gebruik dat ze zich kunnen indenken is de komposthoop.

Met die ingesteldheid slingeren hier op een zaterdagavond rond: een zestal kursusbladen, bevattende een stuk leerstof over de voornaamste literaire stromingen van de 19de en 20ste eeuw, en hun markante producten op het vlak van de poëzie.

Daar gloort hij, den heer ende meester, met zijn bekende foto waarop hij voor de deur van een huis staand nieuwsgierig-vriendelijk-lichtjes achterdochtig in de lens kijkt, met half dichtgeknepen ogen, omdat hij zijn bril niet op de neus draagt, zodat hij wat moeite moet doen om over de afstand heen te focussen op de magische handelingen van den photograph. Een paar stopwoorden leren mij dat mijn zoon uit de les onthouden heeft dat Gezelle tot de romantiek behoort, dat hij graag idealiseert, en veel met de natuur bezig is.

Toch even een vergelijking. De Poësis-klas waar Gezelle zijn leerlingen zo eigenzinnig leerde omspringen met de lyriek, was bestemd voor 16 tot 17 jarigen. Misschien was toen die leeftijdscategorie niet zo duidelijk gedefinieerd, maar mijn zoon zou volgend jaar les kunnen krijgen van een Gezelle-look-alike. Hij las alle grote dichters van de tijd, de grote Nederlanders, de grote Engelse dichters, Franse, zeker Duitse, zelfs Aziatische dichters. Hij verklaarde hen de teksten, liet hen zelf verklaringen zoeken, en bracht hen wezenlijk in het hart van de dichter. Mijn 16-jarige weet dat Gezelle een romantieker is, die graag idealiseert, en met de natuur bezig is. Een mager beestje om op tafel te zetten...

Dan zal ik nu voor u voordragen, van onze grote dichter, Guido Gezelle:

's Avonds

't Wordt al sterre dat men ziet
in dat hoog en blauw verschiet daar,
blijde sterren, anders niet,
in dat hoog en blauw verschiet.

't Wordt hier altijd al verdriet
van dat oud en zwart verdriet daar,
't wordt hier altijd anders niet,
als dat oud en zwart verdriet.

Laat mij, laat mij, in 't verdriet,
vliegen naar dat hoog verschiet daar,
waar men al die sterren ziet,
al die sterren,... anders niet!

Een nadenkertje. Heeft de priester weer gesproken, en heeft hij de natuur als wapen gebruikt om te zeggen dat hij in zijn moeilijkste dagen liever sterven wou, en naar de hemel (de sterren) varen, om alleen maar dat te zien, wat door sterren als hemel en hemel als God gelezen moet worden? Dit gedicht is namelijk in 1860 geschreven, en net dat jaar wordt hij teruggeroepen naar Brugge, om er in het Engels Seminarie, en later in de St.-Walburgaparochie te dienen. Zijn stille periode, zijn periode van hevige zielepijn brak aan. De jonge, dertigjarige priester wordt door zijn bisschop de mantel uitgeveegd, tot de orde geroepen, en
geestelijk geknakt. Hij wijdde zich toen aan andere taken, en deed veel werk als journalist en uitgever van tijdschriften, en "zantte" woorden uit de West-Vlaamse taal om het particuliere karakter van de Vlaamse taal te omschrijven, maar de bron van zijn dichtwerk droogde tijdelijk op. En dat laatste was hoe dan ook zwaar om te dragen.

Dit gedicht, zo leer ik uit de website van het gezellearchief, waar ze het handschrift liggen hebben, is geschreven en opgedragen aan Lodewijk Crevits, een leerling van het Kleinseminarie die toen, in 1860 het vierde jaar deed. Zonder het te onderzoeken, maak ik een losse gissing: Gezelle's opdracht was al gereduceerd, en uit het feit dat Crevits (Woumen 1840-Esen 1913) een vierdejaarsleerling was, kan men besluiten dat zelfs in zijn opdracht tot beheer van de internaatstudenten, hij de poëzie niet had achterwege gelaten. In Crevits moet hij weer een gelijkgestemde ziel gevonden hebben, en in verdoezelde woorden deelt hij zijn verdriet met hem.

In mijn opinie is 's Avonds is dus een scharniergedicht, bij wijze van spreken het laatste gedicht dat tot de jonge Gezelle behoort. De nieuwe rector, Bruno X (ik zoek zijn naam nog wel op), die van 1859 tot ongeveer 1865 die taak op zich nam, heeft ongetwijfeld de opdracht gekregen Gezelle in toom te houden, en zal niet echt tot de vriendenkring van de dichter behoord hebben. Kort daarna werd Gezelle naar het Engels Seminarie gestuurd, en was zijn negatieve invloed op het onderwijs en de leerlingen daarmee uitgeroeid.

Men kan bijna besluiten dat het dichterschap hem tesamen met het leraarschap ontnomen werd. Hij mocht het gewoon niet meer. Zou mijn zoon zoiets op het examen mogen verklaren, ook al wetende dat zijn school van katholieke signatuur is?

Als dat verband klopt, is de romantiek waar de school van mijn zoon het over heeft slechts een dekmantel om de eigen pijn van de dichter te verwoorden, pijn die door een priester niet mocht getoond worden, en ondergeschikt was aan zijn dienstbaarheid aan de Kerk, die hij toen al te zeer in verlegenheid had gebracht met zijn eigenzinnige lessen in het Klein Seminarie in Roeselare. Daar heeft de dichter zowel als de priester het grootste werk van zijn leven verricht, op minder dan zes jaar tijd. Een groot aantal vooraanstaande Vlamingen zijn door hem als ontluikende studenten voor de rest van hun leven in een bepaalde richting geduwd. Hij heeft bewezen, meer dan 100 jaar voordat men hier tot het besef begint te komen dat ons klassiek onderwijs hopeloos voorbijgestreefd is, dat leerlingen op hun eigen ritme hun eigen richting moeten bepalen. Dat ontplooiïng van het menselijk genie alleen kan in een omgeving die dat genie de vrijheid geeft zijn weg te zoeken, en niet gemuilkorfd en van een leiband voorzien alleen daar mag gaan waar het baasje het voorschrijft.

Als hij zo iets zou vertellen, wie zou zich dan het meest belachelijk maken:
mijn zoon of de school?

Ik wil een school zien opgericht worden waar plurivalente leerkrachten hun leerlingen een programma voorschotelen dat zo flexibel is dat de wiskundefanaat en de talenknobbel, de dromerige poëet en de nietsnut evengoed als de handvaardige knutselaar in groep of alleen zichzelf als functionele mensen bewijzen.

En dat alles om één enkel gedicht. Ik durf mijn zoon deze woorden niet te laten lezen vooraleer hij zijn examen afgelegd heeft. Misschien ben ik wel een even grote dwaas als de Bisschop die Gezelle tot de orde riep, door het niet te doen.

Met een knipoog naar Perkamentus

Een eresaluut.

Oude boeken, dat is een begrip zo rekbaar als elastiek. En ik interesseer me in zus, de ander in zo. Een collega-blogger, wiens geschriften ik bijna dagelijks ga opzoeken om na te gaan of hij nog een nieuwe post geplaatst heeft, is niet alleen een verzamelaar, maar ook een behoorlijk kenner. Zijn naam is Perkamentus, en hij schrijft ijzersterke artikelen. Perkamentus ziet het echt wel zitten in die boeken die nog handgeschreven waren, of gedrukt op de allereerste persen, met verluchtingen die op zich echte kunstwerken zijn, en die bovendien ook liefst in materiaal dat verwijst naar zijn blognaam verpakt zijn.

Via deze link ben ik toevallig uitgekomen op een melding in de Campuskrant van de K.U.Leuven, nr 10 van juni 2008, precies één jaar geleden. Daarin wordt het restauratiewerk van de Anjoubijbel beschreven. De lectuur alleen doet me al wegdromen.

In diezelfde krant staat ook een verwijzing naar Willem van Rubrouck, een Vlaamse monnik die in ongeveer dezelfde periode als Marco Polo een fameuze wereldreis gemaakt heeft, maar die omwille van diverse redenen nooit dezelfde bekendheid opgebouwd heeft als zijn Venetiaanse tegenpool. Ik heb hier op mijn zolder een boek liggen over de betreffende monnik, en merk dat ik weerom extra werk krijg. Ook al door het lezen van de Campuskrant op zich krijg ik de ene link na de andere voorgeschoteld. Waar moet een mens toch beginnen?

donderdag 11 juni 2009

Prof. dr. Hajo Brugmans, en vrienden.

Een mooi boek dat me onlangs in handen gevallen is, vond ik op een vlooienmarkt. Weliswaar moet het boek een kleine reparatie ondergaan, want de hardcover dreigt los te komen van het blok. Maar benevens aanvaardbare slijtage van de hardcover zelf, is er verder niets aan de hand.

Het gaat hier over Historische Opstellen opgedragen aan Prof. Dr. H. Brugmans ter gelegenheid van zijn 25-jarig jubileum als hoogleeraar aan de Universiteit van Amsterdam door zijn oud-leerlingen, leerlingen, vrienden en vereerders. Het boek werd uitgegeven te Amsterdam in het jaar 1929, en bevat één enkele illustratie: een prachtige buitentekstreproductie van een potloodtekening van de gevierde professor door B. van Vlymen, gemaakt te Amsterdam in 1928.

Dit boek is dus door zijn oud-leerlingen opgedragen aan de prof, en tussen hen is er een naam die een belletje doet rinkelen: ene Prof. Dr. Th. Goossens, Rector der Roomsch-Katholieke Handels Hoogeschool. Is dit toeval, of bedriegt mijn geheugen mij? In het middelbaar onderwijs hebben wij wiskundeboeken gehad die geschreven waren door Th. Goossens. Misschien zoek ik spijkers op laag water, maar kom, het zou toch mooi zijn als dit waar is?

De inhoud van het boek is zo Hollands (en dat bedoel ik niet pejoratief) dat ik het vermoedelijk niet lezen zal. Als Vlaming die een overaanbod heeft van nog te lezen boeken, zijn onderwerpen die opstelgewijs voorgeschoteld worden, zoals "De buitenlandsche handel van Groningen in verband met den Frieschen handel gedurende de twaalfde en dertiende eeuw" en "Fransiscus Sonnius als catecheet" niet echt prioritair. Maar wanneer een dergelijk boek ergens in Vlaanderen op vlooienmarkten aangeboden wordt, zijn er maar twee wegen: iemand neemt het op, en doet de nodige restauratie, en geeft het vervolgens een gepaste plaats in zijn bibliotheek, of het blok komt helemaal los van de kaft, en de papiermolen wenkt. Ik heb voor de bibliofiele oplossing gekozen, ook als dat betekent dat de zorgvuldig samengebrachte geschriften verder geen vruchtbare toekomst wachten. Een Professor als Brugmans verdient beter.

Bij dezelfde gelegenheid kwam ik ook het boekje "Het Daensisme" uit de keurreeks van het Davidsfonds nummer 110 van 1969 tegen. Daens, zo heb ik reeds gemeld, heeft een zekere invloed op mij, en dus kon ik het niet laten liggen. Temeer daar de auteur niemand minder dan Lode Wils is, een gerenomeerd Vlaams geschiedkundige. Als L.P. Boon mij dan de weg gewezen heeft naar het Daensisme, dan mag ik het niet nalaten naast de geromantiseerde visie van Boon ook een zo objectief mogelijke synthese van deze stroming door te nemen.

Analecta, een verzameling korte verhalen is een veelbelovend werk van Marc Gielens, een Aalsterse auteur die blijkbaar een duizendpoot is, en die naast auteur ook door Tante google met de vinger gewezen wordt als lokaal politicus, en die in die functie onder meer ook verbonden was aan het Daensmuzeum, en in het Ducumentatiecentrum en Archief voor Daensisme en hedendaagse geschiedenis actief was. Zijn pen is scherp, en hij schrijft helder en duidelijk. Zijn vertelkunst is rechtaan-rechtdoor, en de pointes van zijn verhalen zijn, trouwens niet alleen volgens de recensie op de achterkant van het boekje, vergelijkbaar met Roald Dahl en Isaac Asimov. Misschien is dat een beetje aan de versgeschoren baard getrokken, maar feit is dat je meestal tot de laatste zinnen van het verhaal moet wachten voordat de frank valt. Tenzij mijn frank moeilijk uit de portemonnee komt, natuurlijk.

Van Felix Timmermans heb ik ook Pijp en Toebak te pakken gekregen, de Davidsfondsuitgave uit 1933 (volksreeks nr 24). Het boekje heeft geleden, maar is, op één ontbrekend blad na, nog leesbaar. Ook de rug is weggesleten, en de achterste kaft is verdwenen. De restauratie is schabauwelijk met bruin plastieken kleefband uitgevoerd, en de ontbrekende bladzijde is meteen ook de titelbladzijde van het allerlaatste verhaal: het zegevierend haasje. Dus heeft de "zorgzame" eigenaar de nummering maar in inkt ingekaderd om de aandacht op het ontbreken te vestigen, en op de volgende pagina de geredudeerde titel: "Het Haasje" in dezelfde inkt te schrijven. Als boek dus waardeloos, als uitgave te bewaren.

woensdag 10 juni 2009

Sabbe, Maurits

Nu enkel een stukje Maurits Sabbe.

Naast mij ligt het boekje Vlaamsche Menschen, waarop geen enkele aanduiding van het tijdstip van uitgave te bespeuren is. De spelling is nog lekker oubollig, maar de afwerking van het boekje is toch al zuiverder dan in het interbellum of vlak na de Tweede Wereldoorlog gebruikelijk was. Het is een nietszeggend, groen gekleurd boekje, formaat 19 X 13 cm, gedrukt bij Sobeli in de Kogelstraat te Brussel en E.-J. Havet te Vorst, met Toelating nr 834. Dat laatste doet me aan oorlogstijden denken, maar de uitgave is me te proper afgewerkt, en de binding te stevig om zo oud te zijn. Ik kan er niet goed uit wijs. Sabbe schreef het en liet het uitgeven in 1907, dus veel origineels is er niet aan te vinden. Het is gewoon mooi verzorgd, oud drukwerk. Het betreft bovendien een voorspelbaar verhaal over een paar scholieren die op hun manier volwassen moeten worden. Toen Sabbe het schreef, was hij duidelijk niet in staat te aanvaarden dat leven geen vrolijke bedoening was, waarin de ernstiger toestanden op natuurlijke wijze hun beloop kregen. Het is nog al idealiserend, en steekt hard af tegen auteurs zoals Cyriel Buysse, en zelfs Streuvels heeft veel hardere woorden geschreven om zijn hoofdpersonages een vierkant gebeitelde karakterkop te geven, dan de welwillende schoolkinderen die Sabbe tot een levensbesluit laat komen.

Een ander werk, dat ongeveer dezelfde uitstraling heeft als de reeks Monografieën van Vlaamse Letterkunde door het Provinciaal Bestuur van Oost-Vlaanderen, is, in de reeks Facetten: Prof. Dr. Maurits Sabbe 1873-1938, een soort van in memoriam voor Maurits Sabbe, uitgegeven in 1939 bij Boekhandel Rombaut-Fecheyr op de Kouter te Gent door het Willems-Fonds als nummer 175 in deze reeks. Het is drukwerk van nog een maat beter dan het voorgaand besproken werkje, op glanspapier, maar de omslag is nog slordig, te groot ook, zodat deze er aan de randen rafelig en vies uitzien. Het boekwezen zocht blijkbaar nog steeds zijn weg, en aan bijkomstigheden zoals het uiterlijk van zijn producten was nog niet ad fundum gedacht. Ook vocht heeft helaas nog een klein kansje gekregen, en het uiterlijk enigzins tekort gedaan. Maar de leesbaarheid wordt er nergens door geschaad.

Ooit heeft dit boek de leerlingenbibliotheek van een school bevolkt, en enige onvermijdelijke aantekeningen zijn er het gevolg van. Maar het werk is voor de rest in uitstekende staat. Vele van de in dit boek voorkomende foto's vind ik ook terug in de Sabbe's, zodat ik vermoed dat de samenstellers dezelfde archieven en dezelfde bronnen aangeboord hebben als Lode Monteyne. Het opzet van het boek is echter helemaal anders. Hier is er sprake van een bloemlezing uit het werk van de één jaar voorheen overleden auteur, met een inleiding van niemand minder dan ... Lode Monteyne! Kan het dus anders? En die inleiding is veel informatiever van aard, want veel samengebalder, compacter, en dus voor ook overzichtelijker. Ontdaan van de hele hoera-stemming die rond de viering van zijn 60ste verjaardag in 1933 hing, is dit voor de zoeker naar echte literaire kritiek over auteur en werk een aanrader. Dit stuk literaire duiding is veel kritischer opgevat, en op zeker ogenblik zegt Monteyne het volgende:

Maurits Sabbe is voorbij gegaan langs de ellende en de zonde, waarop zijn tijdgenoot Gustaaf Vermeersch de aandacht vestigde in romans als "De Last" en "Mannenwetten", en waarover later ook een jongere als Marcel Matthijs heeft verhaald. Voor een waarheidgetrouwe voorstelling van de realiteit schrikte de delicate Sabbe terug. De gevoelsmensch, die hij was, had een overweldigende behoefte aan zonnigheid, aan optimisme, aan geloof in zielenadel. Bovendien was hij de meening toegedaan, dat de letterkunde den mensch veredelen en verheffen moet boven de alledaagschheid. Hij heeft er zelf eens op gewezen, dat alle litterair genot drieledig is en voortspruiten moet uit het "ware", het "schoone" en ook het "goede". Vandaar zijn afkeer voor het naturalisme, dat, na het optreden van "De Nieuwe Gidsers" in Nederland en van de "Van Nu en Straksers" in Vlaanderen, allengs de Nederlandsche literatuur beheerschen ging, niet het minst uit reactie tegen het verwaterde romantisme van een vorig geslacht ...

Monteyne gaat nog even verder, en bewijst dat Sabbe moet gezien worden als een overgangsfiguur tussen zijn generatie en die van zijn opvolgers. Ik citeer: De overgang tussen het romantische verleden en die van het zakelijke heden. Zodoende is deze inleiding een bijna verplichte lektuur voor wie Sabbe beter wil begrijpen. Het is ook een nodige aanvulling op de loftuiting die in 1933 uitgegeven werd.

Monteyne heeft ook in 1918 reeds een werk over Maurits Sabbe geschreven: Sabbe en zijn werk. Hij kwam dus niet onbeslagen op het ijs. Als zijn woorden dan ook gezaghebbend willen zijn, moeten ze ook streng zijn. Het is niet goed alleen maar alle positieve kanten van een auteur op te noemen of te belichten. Ook de mindere eigenschappen, zoals in dit geval de afkeer om nieuwe evoluties te aanvaarden, mag men niet met de mantel der liefde bedekken. Een auteur kan maar begrepen worden als hij als mens volledig getekend wordt, en goed en minder goed gaan toch steeds hand in hand.

De tweede inleiding in dit boek, alvorens aan de bloemlezing te beginnen, is van de hand van Adr. Hegmans, en geschreven namens de uitgevende vereniging. Deze heeft de vorm gekregen van een meer klassieke hagiografie en is dus een stuk minder genunanceerd en ook dito op het vlak van belangwekkendheid. Aan het graf van de auteur gestaan, zou Hegmans een goede indruk gegeven hebben, als inleider op een bloemlezing is hij minder geslaagd.

Sabbe, Julius, Maurits, Herman.

Een vader en twee zonen, waarvan één op jonge leeftijd gestorven is. Over het leven en werk van Maurits, de auteur (Brugge, 9 februari 1873, Antwerpen, 12 februari 1938) heeft Louis Jacobs op zijn zeer door mij op prijs gestelde website een behoorlijke beschrijving van leven en werk gezet. Wie meer wil weten moet maar zoeken, Tante Google geeft met plezier haar geheimen prijs.

De vader is veel onbekender en is naast een auteur ook een liberaal voorman uit het Brugse geweest. De jonggestorven zoon Herman heeft, blijkens meerdere commentaren, nooit de kans gehad zijn kennis en kunde ten volle tot uiting te brengen. Enkel Maurits heeft in een betrekkelijk kort leven de kans gekregen zijn literaire gaven tot volle bloei te laten komen. In tegenstelling daarmee heeft Julius wel groot en mooi werk afgeleverd, doch zijn veelvuldige activiteiten op politiek, sociaal en kultureel vlak stonden een literaire productie die proportioneel was met zijn talent, in de weg. Toch wordt de vergelijking met Emmanuel Hiel in zijn voordeel beslecht!

Ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag werd op 5 februari 1933 in het Koninklijk Kunstverbond te Antwerpen een huldebetoon opgezet, en het boek, een monografie die over de grenzen van het literaire werk van de auteur heen ook vader en broer een gepaste plaats gaf, ligt hier naast me. Het is prachtig van opzet. Buiten tekst zijn talloze hoogstinteressante foto's van de schrijver en van de Brugse monumenten, straten en huizen, die hij in zijn werk betrokken heeft, opgenomen. Lode Monteyne heeft met de "Sabbe's" een uitzonderlijk interessant werk geschreven, dat door meerdere aspecten ook nu nog uitnodigt tot inkijken en opzoeken. De foto's zijn schitterend, de lijst van intekenaars is hoogst belangwekkend, maar ook het eere-comité, het beschermings-comité en het uitvoerend comité bevatten namen die er niet om liegen: de viering en deze uitgave werden als een belangrijk evenement aanzien.

Dat alles is ingebonden in een lijvig boek, waarvan 5 luxe-exemplaren (genummerd 1 tot 5 en gesigneerd) en 35 exemplaren op zwaar simili-Japans papier (genummerd van 6 tot 40 en gesigneerd), evenals 760 exemplaren genummer van 41 tot 800) uitgegeven werden door drukker-uitgever V. Resseler. Ik bezit hierbij het nummer 625.

Rekening houdend met het feit dat er een lijst van om en bij de 650 intekenaars aan het boek is toegevoegd, er 11 leden in het eere-comité zetelden, het beschermings-comité 71 namen telt en het uitvoerend comité 9 namen, komen we bij deze aan 740 namen. Sommige zijn dubbel geteld als inschrijver en lid van één van de comité's. Maar de som ervan komt verdacht goed aan de 760 genummerde exemplaren. Er van uitgaand dat de leden van het eere-comité recht hadden op een betere versie van het werk, en dat sommige personaliteiten en familieleden van de Sabbe's eveneens die eer kregen, is de oplage haast zeker voorbestemd geweest voor deze uiterst selecte groep van namen.

Mijn exemplaar komt uit een privé-bibliotheek: een etiquette op het voorplat vertoont het nummer 1455, nummer dat op het titelblad nogmaals herhaald is in potlood, en daarenboven in het groot nog eens overschreven is in inkt en kan aldus met redelijke zekerheid toegewezen worden aan één van de namen op de genoemde lijsten. Mag ik nog eens trots zijn op een fortuinlijke aankoop?

Hoewel dus Maurits Sabbe het lijdend voorwerp van deze viering was, en dus ook van dit boek, waarvan één van de inschrijvers niemand minder dan Stijn Streuvels was, die bij dergelijke gelegenheden kort en goed zijn kat durfde sturen (aha, zou zijn exemplaar van dit boek nog te zien zijn in zijn bibliotheek in het Lijsternest?), is een mooi deel van het boek aan vader Julius gewijd. En daarin staan net die dingen die ik zo graag uitzoek. Ze liggen hier voor het rapen: zijn bewondering voor Gezelle, die hij ongetwijfeld al brevierend over Brugges vesten zal ontmoet hebben, de plaatsing tussen zijn tijdgenoten, zoals Hugo Verriest, Eugène Van Oye, Emmanuel Hiel, de gezusters Loveling, Julius de Geyter en hun aankomende generatie zoals Albrecht Rodenbach, Pol de Mont, Arnold Sauwen en Prosper Van Langendonck, hij heeft ze allen gekend.

Als Julius Sabbe dan al niet Vlaanderens bekendste dichter werd, hij werd wel op prijs gesteld, en enig werk van hem, (de grote oratorio's "De Meermin" en "Klokke Roeland" kregen prijzen!) werd opgenomen in de bloemlezing uit de Vlaamsche Poëzie van Coopman en de la Montagne in 1880. Evengoed was het meerendeel van hetgeen hij gedicht heeft nooit in gedrukte vorm verschenen, en het is slechts zijn zoon Maurits die zijn werk gebundeld heeft in "Mijn Brugge", terwijl nog veel later ander onverschenen werk in "Tijdschrift van het Willemsfonds", "Den Vlaamschen Gids" en "Onzen Stam" voor het eerst verscheen. Vele van zijn gedichten heeft hij ook eerst voorgedragen, maar pas jaren later op zuivere herinnering genoteerd. Een uitzonderlijk fenomeen. Probeer maar eens een tekst te herschrijven van iets dat je in gedachten hebt, maar nooit genoteerd.

Zo ook met deze bijdrage: de tijd ontbreekt me om verder te gaan, en dus laat ik dit maar verder onbeschreven. Julius zal er alle begrip voor hebben.

dinsdag 9 juni 2009

Moederken, door Guido Gezelle.

Ik blijf Gezelle een aantrekkelijke figuur vinden, en elk flintertje literatuur dat ik over hem vind, graai ik mee om me een duidelijker beeld van hem te vormen. Alles grijp ik aan om een kort kommentaartje aan te breien. Het mag ik tegenspraak staan met wat ik net voorheen gezegd heb, ik streef geen konsekwentie na over een mensenleven uitgesmeerd, maar een gevoel van weldadigheid, waarin het tegenovergestelde van wat ik gisteren dacht geen doodzonde is. Zo lees ik een gedicht, De Vlaamsche Tale, dat mijn hart doet opspringen van blijdschap, en dat, geschreven door de grote meester zelf, ook een onmiddellijke tegenspraak is met wat ik nog maar gisteren of eergisteren beweerd heb. En dat vind ik nu net zo leuk: ik voel me goed bij een bepaalde gedachte, en dan krijg ik plotseling iets voor me, dat radikaal het tegenovergestelde blijkt te zijn. Welnu, dat geeft me een net even gezond gevoel.

Als ik gisteren beweerde dat taal een vergankelijk iets is, dat net zo goed aan de kant gezet kan worden om vervangen te worden door een bruikbaarder wapen, dan gaat dat bijvoorbeeld rechtstreeks tegen mijn gevoel in dat alles tegenwoordig in het Engels moet, inclusief ons onderwijs, waar door onze voorvaderen zo voor gestreden is om het in onze taal te laten gebeuren. En Gezelle heeft daar een mooie bedenking in dichtvorm over geschreven, waarvan de eerste twee regels in gans Vlaanderen gekend zijn: Joos Florquin zelf heeft ervoor gezorgd dat deze woorden onsterfelijk gebleven zijn.

De Vlaamse tale is wonder zoet,
voor die heur geen geweld en doet,
maar rusten laat in 't herte, alwaar,
ze onmondig leefde en sliep te gaar,
tot dat ze, eens wakker, vrij en vrank,
te monde uitgaat heur vrijen gang!
Wat verruwprachtig hoortooneel,
wat zielverrukkend zingestreel,
o Vlaamsche tale, uw' kunst ontplooit,
wanneer zij 't al vol leven strooit
en vol onzegbaar schoonzijn, dat,
lijk wolken wierooks, welt
uit uw zoet wierrookvat!

Je eigen taal is altijd mooi, maar ze op die manier bezongen horen, geeft toch een goed gevoel.

Hoewel van een gans andere ingesteldheid, speelt het volgende gedicht een voorlopende rol in de anti-oorlogsretoriek die na de Eerste Wereldoorlog in al zijn facetten naar voor kwam.

Bulletin Commercial (1861)

Te Brussel baat de handel niet:
Wat maakt men daar?
Tapijten.
t'Antwerpen gaat de handel niet:
Wat maakt men daar?
Schilderijen.
Te Gent en gaat de handel niet:
Wat maakt men daar?
Geweefsels.
Te Mechelen gaat de handel niet:
Wat maakt men daar?
Kanten.
Te Namen gaat de handel niet:
Wat maakt men daar?
Kassijen.
Te Doornik gaat de handel niet:
Wat maakt men daar?
Moortel.
Te Hasselt gaat de handel niet:
Wat maakt men daar?
'k En weet niet.
In Luxemburg en deugt het niet:
Wat maakt men daar?
Ministers.
Te Luik daar gaat de handel wel:
Wat maakt men daar?
GEWEREN ! ! !

Afgezien van het feit dat ook de grote Gezelle niet anders durfde dan meezingen in het koor dat graag moest laten horen dat Limburg maar een gat in de aarde was, waar men wel iets zou maken, maar wat dan ook weer? is gans zijn betoog gericht op de allerlaatste regel, die het allemaal zegt: de wapenindustrie maakt omzet. Dat is ook nu nog terecht. Een onbekend, of altans een weinig bekend gedicht van de hand van Gezelle, waarin een onverwacht facet van zijn persoonlijkheid naar bovenkomt. Natuurlijk had hij heel gemakkelijk de jeneverindustrie in Hasselt kunnen aanhalen, die zorgde voor welstand in die regio, doch zijn Christelijke achtergrond, en de strijd tegen de plaag van de drank zal ongetwijfeld wel meegespeeld hebben om zich er met de zoveelste kwinkslag tegen die regio van af te maken, feit blijft dat zelfs hij het niet aandurfde zich tegen de algemene trend te keren. In mijn blogbijdrage van 18 maart 2009 over het boek Limburg heb ik de zinsnede reeds aangehaald: wat goeds komt er uit dat Nazareth?

En als het dan niet zijn grootste verzen zijn, het blijft wel een verklaring. Ik heb ze gevonden in het prismaboek "Vlaamse Poëzie" uit 1965 van Jos Vandeloo. Elke mening telt. Elk woord spreekt. Elke gedachte moet in zijn kontekst geplaatst worden.

Ook het boekje: "Waar zit die heldere zanger?" van Jozef Deleu geeft me veel voldoening. Niet omwille van de verklaringen die er niet in staan, maar om het gebrek eraan, enkel de inleiding laat uitschijnen dat Jozef Deleu, een poëziekenner, geroerd wordt door Gezelle. Maar er is niet voldoende argumentatie die de samenstelling van het bundeltje verantwoordt, behalve het feit dat het verschenen is ter gelegenheid van het Gezellejaar 1999, en dat is weliswaar prijzenswaardig, maar niet betekenisvol. Toch vind ik er het mooiste gedicht in, dat Gezelle naar mijn gedacht geschreven heeft. Het is zo puur, zo teer, en laat zo diep in het hart van de dichter en priester kijken.

Moederken

't En is van u
hiernederwaard
geschilderd of
geschreven,
mij, moederken,
geen beeltenis,
geen beeld van u
gebleven.

Geen teekening,
geen lichtdrukmaal,
geen beitelwerk
van steene,
't en zij dat beeld
in mij, dat gij
gelaten hebt
alleene.

O moge ik, u
onweerdig, nooit
die beeltenis bederven,
maar eerzaam laat
ze leven in
mij, eerzaam in
mij sterven.

Een oude man zit op een zomeravond te mijmeren over zijn jonge jaren, en denkt aan zijn moeder terug. Hij merkt dat hij eigenlijk geen enkele afbeelding van zijn moeder bezit. Hoe hij ook de mogelijkheden nagaat, noch in woord, noch in beeld kan iets hem dat stoffelijk beeld weergeven.

Hoe hij ook zijn best doet, tekening, foto, borstbeeld... ze zijn er niet. Maar dan flitst zijn priesterschap naar de voorgrond: niet de stoffelijke herinnering neemt hij met zich mee, het is de geestelijke waarde hem die zoveel dierbaarder is, en die de geest, de ziel bij het sterven kan meedragen naar het hiernamaals. Hij neemt de grootste afstand: het is niet het beeld van haar gelaat, dat hem mogelijk bijgebleven is, maar het beeld zelf dat zij door haar persoonlijkheid als moeder achtergelaten heeft, dat hem als enige is overgebleven. Hij drukt dat in enige woorden zo sterk uit: dat beeld in mij. Het is niet de afbeelding: nee, het is het beeld dat van belang is. Zeer nadrukkelijk zegt hij: er is ... geen beeltenis, geen beeld van u gebleven, ... 't en zij dat beeld in mij dat gij gelaten hebt, alleene.

De priester kan nu tenvolle spreken. Hij wil die beeltenis die zich in zijn geest gevormd heeft ongeschonden meedragen, en ze met hem mee laten sterven. De eerder genoemde materiële beelden, die alle hoe dan ook afwezig zijn, zijn daarvoor te onvolmaakt tenopzichte van het moederbeeld dat het kind, de oude man en vooral de priester voor eeuwig in zich meedraagt. Hij dankt op die wijze zijn God en zijn Universele Moeder in het beeld dat zij aan hem gegeven heeft, dat dus zelfs niet door hem gevormd en herinnerd wordt. Hij is daarmee tegelijkertijd priester en mens, en de gedachte aan zijn moeder is telkens weer een gebed. Dit gedicht is voor mij het meest volmaakte dat hij gemaakt heeft. De moederlyriek en het gebed in luttele woorden verenigd.

Deze tekst moet ik nog aanpassen, stroomlijnen, maar hij geeft ruwweg weer hoe ik over dit gedicht nagedacht heb, terwijl ik vanavond met een nietig boekje in de hand, en mijn brave hond naast mij op de zetel, heb zitten nadenken.

De andere boeken die ik ook nog naast me liggen heb, en waarvan ik het Edward Poppeboek reeds de revue heb laten passeren, zullen morgen aan bod komen. Gezelle heeft mij even overmeesterd.

zondag 7 juni 2009

Compostella in mijn Bibliotheek Blumengarten

Het was vandaag een te mooie dag om in de tuin te werken, wegens verkiezingen, regen en een totaal gebrek aan zin om te tuinieren. Maar het was wel schitterend weer om aan mijn bibliotheek te werken. Aldus heb ik een veertigtal titels toegevoegd aan het bestand. Tot mijn spijt stel ik vast dat mijn rubrieken niet konsekwent aangehouden zijn. Daar ga ik nog wat moeten aan doen, als ik de file bruikbaar wil houden. Ook is Excel niet het beste medium om dergelijk klasseerwerk te doen als het grotere hoeveelheden gegevens betreft. Dan zijn er andere programma's die geschikter zijn, maar helaas is mijn exemplaar vanuit office verdwenen. Ik kan nog eens nakijken of er gratis software bestaat, dan moet het mogelijk zijn om de excelfile over te schakelen naar wat anders, als tenminste het gegevensbestand niet te groot is. We zien wel.

Een andere moeilijkheid blijkt te bestaan in de aanwezigheid van meerdere auteurs per boek, ook meerdere boeken per boekdeel vormen een reëel probleem. Daar ga ik dus ook nog eens moeten over nadenken. En tenslotte is mijn bladzijde besprekingen van sommige boeken en tijdschriften ook een punt van onderzoek. Werk genoeg nog, dus. Als ik alles tesamen leg, ga ik daar de zomer laten overheen lopen, en weer de winter aangrijpen om het echte werk te doen. Aanvullen kan ik nog steeds in de dode momenten, zoals vandaag.

Enige tijd geleden zag ik via Tante Google een ouder bericht staan over een echtpaar uit Wellen die te voet naar Compostella gewandeld zijn en die hun ervaringen dagboekgewijs genoteerd en gepubliceerd hebben. Dit bericht ontlokte me een glimlach bij het zien van de foto: Gerarda blijkt een oude bekende te zijn van mij. Het boekje: "Mijn Camino" ga ik bestellen, en ze heeft bij deze mijn hartelijkste groeten.

zaterdag 6 juni 2009

Zoals Toon Hermans al zei: "ja potverdorie"

Je hoeft het in het leven nooit eens te zijn met wie je het niet eens wil zijn. Maar dan moet je zijn argumenten wel verdomd goed kennen, begrijpen en weerleggen. Zelf houd ik er de stelling op na dat dialect best mooi is, maar dat het op termijn enkel bestemd is om opgenomen te worden in een taalkundig museum. Zoals old-timers vroeg of laat van straat moeten, en bij Mahy gestald worden wegens onveilig, onwerkzaam, of on-whatever. Alleen nog maar staan mooi zijn, zoals de T-Ford, of lelijk, zoals de 2-pk. Maar het staat er wel als vertegenwoordiger van iets dat geweest is, en dat moet herinnerd worden door mijn ouders, mij en mijn kinderen.

Met taal is dat net zo. Op deze link geeft de schrijver er precies mijn mening weer (met dank aan de auteur van "blog aan mijn been"). Taal, ergo, dialect is alleen bruikbaar in je eigen kring, en kan perfect vervangen worden door wat anders. Niemand vraagt erom, behalve weirdo's zoals ik. Maar het gebeurt. En uiteindelijk treurt niemand erom dat pakweg het Limburgs verdwijnt. Het Westvlaams is niet meer waard dan modern Engels. Urdu is evenwaardig aan plat Oost-Vaticaans, waarin alleen de pauselijke nuntio-tuinier bij het snoeien van de bougainvillea nog enige termen in dit dialect gebruikt, edoch dat liever in het Ripuarisch dan wel in zijn neo-Alpino-Etrurische streettalk doet, om aan Benedictus zijn linguistische geloofsbrieven voor te leggen, wanneer deze zich brevierend even teruggetrokken heeft in de befaamde tuinen op Monte Vaticane waar hij met nostalgische verbetenheid zich tot zijn enige heer en meester richt in een ondertussen reeds lang uitgestorven maar met religieuze baxters in leven gehouden wereldtaal, die verder er niet meer toe doet in een wereld waarin de sinologie langzaam maar zeker de eeuwenoude overheersing van het Arabisch naar de geschiedenisboeken verwijst.

Lees dat bericht, geniet nog even van de gebruikte taal, want binnen vijfhonderd jaar weet niemand meer van haar bestaan af. Literatuur is niet anders. Al ooit enige bladzijden gelezen in Oudfrans? of in klassiek Latijn? of in spijkerschrift uit het Tweestromenland? Het is een momentopname, en als mensen elkaar alzo begrepen is dat goed, maar dat alles ligt netjes in een museum, want nu kan elke Westvlaming zijn hart ophalen aan rapteksten van obscure zangers die tijdelijk succes boeken, en hun teksten zullen ongetwijfeld als materiaal gebruikt worden om jonge taalkundigen op te leiden, maar niemand heeft boodschap aan het simpele bestaan ervan. Wegens verder niet bruikbaar.

Ik houd van het lezen van blogs. Zij zijn de tot nog toe beste uitvinding om te weten te komen hoe anderen denken, voorschrijven dan wel suggereren te denken. Op die wijze vervang ik dertig Tolstoi's door een blogbericht. Vijftig Chestertons kunnen tot drie alineas op om het even welke http://www herleid worden, en honderd Tagore's zijn evenwaardig aan deze lectuur. Als je maar wil in kronkels denken, en alle rechtlijnigheid achterwege laat. Nie simpel...

donderdag 4 juni 2009

Een appeltje voor de dorst: de Schone van Miskoop

Als het een keertje minder meevalt, moet je het ook durven zeggen, natuurlijk. In mijn aankoop van 20 mei steken ook zeven titels uit de reeks Panthéon. En daar ik mijn "boodschappenlijstje" niet bij me had, dat wil zeggen het lijstje van de boeken die ik niet moet aankopen, wist ik niet met zekerheid welke van de Nobelprijswinnaars ik al dan niet reeds in het rek heb staan. Blijkt dat zes van de zeven aankopen dus een dubbelslag zijn, en gelukkig maar heb ik ze voor een prikje binnengehaald. Alleen Halldór Laxness, het nummer 3 uit de reeks, mag bij op het rekje staan. De rest ligt in de verkoopafdeling. De volledige reeks kan gelezen worden op 05 september 2008.

woensdag 3 juni 2009

Ludwig Fernbach

Vervolg van het vervolg van het vervolg...
  1. Waar ligt België, vroegen een boel grote namen zich af toen ze toevallig of omdat God het zo gewild heeft langs ons land moesten, om er de schoonheid van op te nemen dan wel om er zaken te doen of om hun maîtresse te ontmoeten. De heren Jan Ceuleers en Mark Schaevers stelden dit boekje, dat bij Kritak in tweede druk uitgegeven werd in 1987 samen, en lieten een aantal grote literatoren, zoals Victor Hugo, De Nerval, Dumas en Baudelaire, ook Van Gogh hoewel die meer geschilderd dan geschreven heeft, met open mond vaststellen dat er in Europa een eiland lag, bijna gans ingesloten door het vasteland van Frankrijk en Duitsland, alleen maar een beetje bevochtigd door de Noordzee, en waar ze zowaar ook te eten, drinken en slapen kregen, als ze er maar naar vroegen en ervoor wilden betalen. Kuifje in Kongo? Chesterton in Belgium, of Stefan Zweig, of Ungaretti, of Miller, of Stevenson... Een beschamend eerlijk boek. Vooral beschamend voor hen.
  2. Geef me dan maar Jos Ghysen. Er komen betere tijden, denkt hij, en zijn mager spaarvarken staat roze te likkebaarden op de cover. Ik kan maar niet genoeg krijgen van zijn lectuur, waarbij ik steeds weer die lijzige voorleesstem van hem hoor, terwijl de geur van moeders' soep ons naar de tafel lokte. Het was middag, en het schurend scharniertje, dat ook later op de dag nog eens kraakte, bevestigde de onvergankelijkheid van de wereld. Hij is toch vergaan, hij vergaat nog steeds en hij zal blijven vergaan... Echt iets voor Jos.
  3. Ludwig Fernbach, Louis Verbeeck voor de vrienden, is nog zo een figuur, die blijft plakken in mijn schrijversaspiratieve jeugdherinneringen. Van hem liggen hier nu vier titels voor me: De schuintamboer, die ook nog gesigneerd is, hoewel het om een bibliotheekexemplaar gaat, De morgenman, Het kleine kaskroetboek, en Kijk eens naar het vogeltje.
  4. Een prachtige uitgave van Zeemeeuw Brugge uit 1936: Uren bewondering voor Groote Kunstwerken (steden, schilderkunst, toonkunst) van Cyriel Verschaeve. Het boek is van een degelijkheid die niet meer bestaat, of alleen maar die indruk geeft door zijn stoere soberheid. Zelfs zijn monogram die de cover siert, is van een onvergelijkbare schoonheid. In zijn lyrische stijl beschrijft hij een aantal steden, schilderwerken en muziekstukken en geeft alzo een stuk van zijn ziel bloot. Een mooi stuk toe te voegen aan mijn bibliotheek.
  5. Louis-Paul Boon, de goddeloze, zoals ik hem hiervoor genoemd heb, schreef een aantal merkwaardige boeken. Eigenlijk leiden al zijn werken aan dat gebrek: ze zijn hoogst eigenaardig. En dat maakt de auteur zo uniek: hij wa een gek Aalsters manneke, dat in een karnavalstoet naast een praalwagen zou gelopen, zonder daarbij op te vallen, maar dat wel de koppen er bovenop ontworpen, getekend en geschilderd heeft. Wie hem op straat ontmoette, zou hem de communie zonder biecht gegeven hebben, maar zijn genie heb ik vele jaren geleden al ontdekt toen ik De Kapellekensbaan voor het eerst las, in de trein, en ik elk stukje van een bladzijde of hooguit twee bladzijden las en onmiddellijk herlas, omdat het zo beklijvend was. Ook de drie werken in deze omnibus van de Nederlandse Boekenclub leiden aan het zelfde gebrek: je kunt ze niet in een vakje stoppen. De voorstad groeit, Vergeten straat en Mijn kleine oorlog, uit resp 1942, 1944 en 1947 zijn elk op hun manier meesterwerken. Die gemiste nobelprijs voor Boon was echt een gemiste kans voor het Comité, als je bekijkt wie in die tijd dan wel de Nobelprijs in de wacht gesleept heeft. Hij zou er met kop en schouders bovenuit gestoken hebben. (Geen kwaad woord overigens van die winnaars, maar ik ben al andere critici tegengekomen die het onomwonden over behangselschilders durven hebben in een werk waarin hij zijn eruditie betreffende de Hollandsche Schilderkunst breeduit smeert, dus een beetje vergelijkende reclame voor de Vlaamse Meester kan geen kwaad.)
  6. En dan weer zo een merkwaardig geval. Die Jubiläums-Wallfahrt von Cöln nach Rom zur Feier des 50. Jahrestages der verkündigung des Glaubenssalzes der Unbefleckten Empfängenis Mariä 8. Dezember 1904. Het is een prachtig verzamelstuk, dat druk gelezen werd, maar even goed bewaard. Slechts één blad is losgeraakt, voor de rest is alles in orde. Enige bevuilingen en normale sleet zijn inherent aan zijn leeftijd te noemen. Ook de 116 foto's zijn schitterend. Op de achterkant van het werk wordt melding gemaakt van "Nach Rom und Jeruzalem", Erste Deutsche Männerwallfahrt im Jübeljahre 1900. Als dat werk in dezelfde vorm, en met dezelfde zorg uitgegeven zou zijn, is dat een mooi duo!

dinsdag 2 juni 2009

Foto's, op een bedje van Russische propaganda

Nog vlug een paar titels, die alle tot dezelfde massa-aankoop van 20 mei behoren.
  1. België vanuit de hemel, uitgegeven als leidraad bij een tentoonstelling georganiseerd door het Gemeentekrediet van België van 18 maart tot 26 april 1981 in de Passage 44 te Brussel is een mooi fotoboek, dat luchtfoto's zowel in zwart-wit als in kleur aanbiedt. Het merendeel van de kleurenfoto's beslaan 2 bladzijden, zodat de mindere zwart-witfoto's door hun nietigheid nu ook hun kleurengebrek tegenhebben. Wie Hasselt, Genk en Tongeren op een kluitje gedrukt zien staan, moet onvermijdelijk de bedenking maken, dat het toch maar over Limburg ging. Gelukkig heb ik enige tijd geleden boekwerken van een ander kaliber over deze Provincie gezien, en ja, wat we zelf doen, doen we beter. Evenzo is ook Namen als provinciehoofdstad toch wel enige oneer aangedaan. De verhoudingen kloppen niet. Toch mooie impressies voor wie van dit soort werk houdt.
  2. Le Monde, pays, contrées et peuples de la terre, Grande Encyclopédie Géographique is een gewichtig boek, zwaar gecartonneerd, en betreft het eerste volume door de Office de Publicité te Brussel uitgegeven, waarschijnlijk in 1951. Het is een hoofdzakelijk textueel werk, met uiteraard de nodige voornamelijk zwartwit foto's en tekeningen, terwijl de kleur ook weer niet helemaal ontbreekt. Zeer mooi en oerdegelijk werk met de titel ingedrukt in het voorplat, met een gouden wereldbol eronder.
  3. Een curiosum is het volgende boek, waarvan ik de titel niet eens kan vertalen daar enkel de zwart-witfoto's uit 1957 of daarvoor voorzien zijn van een bondige Engelse, Franse en Duitse commentaar. Het boek is voor de rest volledig in Cyrillisch schrift gesteld, en is een propaganda voor wie blijkbaar het voorrecht kreeg in volle koude oorlog de CCCP te bezoeken. Zeer goed geregisseerde foto's, scènes die je zo doorprikt, teksten die vettig zijn van de stroop, maar alles toch tekenend voor het land zoals het vijftig jaar geleden eruitzag, altans, dat deel dat mocht gezien worden.

maandag 1 juni 2009

Edward Poppe

Omdat ik via de teller af en toe een kijkje neem om te peilen naar de interesses die anderen naar mijn blog geleid hebben, kom ik tot de voor mij zeer merkwaardige conclusie dat de figuur van Priester Poppe één van de meer gevraagde onderwerpen is die via google tot bezoek aan mijn minderwaardige geschriften leidt.

Dus ben ik vandaag maar eens gaan kijken naar wat ik zelf geschreven heb over deze meer dan verdienstelijke Vlaming en priester, en hoe de rest van de wereld over hem denkt en schrijft. Zelf heb ik het oorspronkelijke idee grotendeels aan de kapstok van deze inspirerende figuur gehangen, om een werk te maken waarbij verbanden tussen namen vermeld in het ene boek gelegd kunnen worden naar andere boeken waarin dezelfde figuren om de meest diverse redenen voorkomen. Ik heb in deze priester zeker een geestelijk leidsman gevonden. Niet dat ik me nu ga herbekeren tot het geloof, dat ik nooit afgezworen heb, maar dat ik ook noch ontken noch propageer, feit is dat hij voor mij het voorbeeld geworden is van een vastberaden levenshouding. Niet op het vlak van geloof of relegie. Maar wel omwille van zijn vastberaden houding om een welbepaald doel in het leven te realiseren.

Ik plaats hem naast een andere grote Vlaming, die ook alles opgegeven heeft om één welbepaald doel te realiseren: hij stierf als verwerpeling op het eiland waar andere verwerpelingen gedumpt werden, om slechts vele jaren later uit zijn graf gehaald te worden en langzamerhand door het Vaticaan naar de status van Heilige gestuwd te worden: Damiaan.

Er is nog een derde Vlaming, die dezelfde invloed heeft op mij, en die door een goddeloos schrijver, Louis Paul Boon, tot status van Bekende Vlaming is gebracht, een halve eeuw na zijn dood: Adolf Daens, broer van de bekende Aalsterse drukker Pieter. Merkwaardig toch hoe iemand als ik, die het geloof links laat liggen om een breder wereldbeeld als levenshouding aan te nemen, drie katholieke priesters als voorbeeld neemt om een levenshouding te funderen. Ik weet niet hoe ik het moet uitleggen.

Omdat de tijd me voorlopig ontbrak om van de aankoop gewag te maken, doe ik dat nu maar: op een andere bekende rommelmarkt hier in Oudenaarde, in de Bergstraat en omgeving, heb ik een boekje zonder voorplat gekocht, dat ook over Poppe handelt, maar dat slechts deel 2 is van het totale werk. Het betreft "Edward Poppe" door Od. Jacobs, pr., en het werd uitgegeven door de Norbertijner Abdij Averbode - België in 1930. Iets merkwaardiger dan dat heb ik nooit in handen gekregen: het is letterlijk de beschrijving van de geestelijke evolutie van Priester Poppe. Hoewel de lectuur van dit boek een moeilijke aangelegenheid is, vanwege het expliciet religieus en geestelijk karakter van de inhoud, geeft het toch een totaalbeeld van een ongekende detaillering weer van de wording van een lijdend en gedreven mens, een held, en een heilige. Je moet niet gelovig zijn om daarin inspiratie, leiding, bewondering en voorbeeld in te vinden.

Ook via deze link
heb ik een korte maar duidende beschrijving van zijn leven gevonden, die goed overeenkomt met de bedoelde boeken, en die op een mooie manier aangeeft hoe een mens in 34 jaar tot een kandidaat heilige wordt. Ik vind het ongelooflijk.

Laat me toe het zo te stellen: literatuur leidt tot de meest verrassende vaststellingen ... over jezelf.