In aanvulling en ter verbetering van mijn voorgaande bijdrage, hierbij ook de neerslag van enige lectuur om en rond beide heren.
Als Pieter Dorlant (verder Pieter genoemd) dan geboren is in 1454, overkwam in 1472 eveneens een dergelijke gebeurtenis aan Jacob Cornelisz. (die dan als Jacob mag optreden). Maar Pieter overleed op 25 augustus 1507, toen Jacob in volle groei was: zijn eerste echte meestelijke cyclus was de Maria-cyclus van 1507, de grote Ronde Passie kwam er tussen 1511 en 1514, de kleine Vierkante Passie ontstond in 1520 en 1521.
Op basis hiervan beweren dat Jacob dus de oorspronkelijke illustrator was van de Viola Animae, betekent zoveel als vergeten zijn de kalender naast je werk te leggen. De Viola is namelijk al verschenen in 1499 te Keulen in eerste druk. Maar dat belet niet dat latere uitgaven eventueel toch gebruik kunnen gemaakt hebben van het werk van Jacob. Meer nog, was de Viola wel geïllustreerd? Om zekerheid te krijgen over de eventuele illustraties, die in de oorspronkelijke druk van Pieter verschenen (zouden) zijn, moet ik mij wenden tot de Universiteit te Antwerpen, die dus de erfgenaam en erfopvolger is van wat het Ruusbroec-Genootschap ooit geweest is. Zij zullen me ongetwijfeld de uittreksels uit "Ons geestelijk erf" van 1952 en 1953 kunnen bezorgen, waaruit een heleboel te leren valt over de Viola.
Daar de uitgevers bij de herdruk van de Viola uit 1954 gebruik gemaakt hebben van afdrukken van het werk van Jacob, heb ik me tot enige vlugge besluiten laten verleiden. Zonder meer voorbarig. Maar het neemt natuurlijk niet weg dat de figuren van zowel Pieter als van Jacob beide een soort van parallel in hun werk gelegd hebben. Zij leefden namelijk in een periode dat de Middeleeuwen definitief ten einde kwamen, en dat er in het denken, met het Humanisme, zich een nieuwe tijd aan de gang trok: de Renaissance.
De geschriften van Pieter zijn nog die van de oude tijd: hij schreef op een Middeleeuwse manier over Middeleeuwse onderwerpen. Hij is zeker geen Humanist te noemen, daarvoor is hij te vroeg gestorven. Maar de weinige werken van zijn hand, zowel Latijnse teksten als deze Viola, als Dietse geschriften zoals mogelijk de Elckerlyk, vertonen toch al enige vernieuwende, humanistische benadering van de beschreven onderwerpen. Dorlant heeft namelijk niet alleen een zeer oude tekst op zijn eigen manier verwoord, maar een aantal hoofdstukjes daaruit wijken van die zuiver Middeleeuwse kennisoverdracht af, of kwamen helemaal niet voor in de oorspronkelijke bronnen. Door die wending vinden we wel degelijk in zijn totaliteit een oospronkelijk en nieuw werk terug, dat naar de eisen van de Renaissance leterkundig verzorgd is. De nieuwe kijk op de Passie echter komt zo modern over, dat persoonlijke overdenkingen niet langer gepatroneerd, maar volledig gestimuleerd worden.
Hetzelfde kan gezegd worden van Jacob: hij was, samen met Pieter van Leiden één van de meesters in zijn kunst, maar ook de invloed van Dürer heeft niet kunnen voorkomen dat Jacob toch niet een voorwaarts gerichte persoonlijkheid is, maar eerder als één van de laatste exponenten van de hoogste kwaliteit van zijn uitstervende tijd was, die geen vernieuwende invloeden heeft uitgeoefend op zijn nakomelingen. In zijn evolutie verwierf hij echter onder invloed van zijn eigen schilderkundig meesterschap een stijl die de stroefheid van het hout overwon, en die hem naar het einde van zijn carriëre toe toch toeliet terug eenvoudiger van hand te worden, in die mate dat de stroefheid van het hout niet langer een vijand, maar eerder een bondgenoot werd om zijn meesterschap niet langer in prachtige figuratie, maar in volkse eenvoud vrij te geven.
Hij heeft ook een zoon en kleinzoon gehad, die beide in de grafische kunsten bekwaam waren, maar hun meesterschap lag in een andere wereld.
Nog over de Stomme Passye, met zijn 80 gravures, werd gezegd dat ze niet alle van zijn hand waren. Dat klopt: een achttal ervan zijn toe te schrijven aan Lucas van Leiden, drie werden er door de Jezuïet Friedländer toegeschreven aan Jan de Cock, terwijl er een viertal, die ook een mindere kwaliteit hebben, niet geïdentificeerd zijn.
De twaalf niet gekleurde prenten die in de herdruk waarover mijn bijdrage ging afgedrukt zijn, worden in Leiden bewaard, de drie gekleurde exemplaren behoren toe aan de Ruusbroec-bibliotheek, nu beheerd door de Universiteit van Antwerpen. Het genootschap is namelijk als een instituut opgenomen in de universitaire structuur, en de zeer gespecialiseerde bibliotheek is één van de pareltjes van deze instelling geworden. Zie daarvoor de zeer leerzame website.
Mooi is ook het verhaal van de kleuring van de afdrukken. Dat kon niet zomaar gebeuren: er bestond voor die activiteit zelfs een heus monopoly in handen van voornamelijk vrouwenkloosters. De vraag die bij de ontdekking van deze drie gekleurde prenten onmiddellijk kwam bovendrijven, was natuurlijk wie de kleurborstel gehanteerd had: de kunstenaar zelf, of de vrome dames? Een sierlijk gecaligrafeerd, oud-frans gebed op de achterzijde van deze prenten leert daar veel over: het lettertype wordt bepaald als vroeg XVIde eeuws. Dat zegt op zich niets over de auteurs van het gebed of van de kleuring, maar de aanwezigheid van het gebed verwijst eerder naar de dames. Het privilege van de "beeldekens-schilders" of "beeldemakers" werd door de gilden met hand en tand verdedigd, en ze gingen zelfs meermaals een proces aan tegen de boekdrukkers en de -uitgevers, die de illustraties in een andere stad lieten vervaardigen om alzo de monopolyspelers te vlug af te zijn. Zelfs het feit dat ze zoveel werk hadden, dat ze niet alle bestellingen aankonden, weerhield hen er niet van naar de rechtbank te stappen, telkens ze een overtreding vaststelden.
De literatuur die ik zoek wordt bij dbnl als volgt beschreven:
H.J.J. Scholtens, `De kartuizer P.D. en de Elckerlyc-problemen', in Ons Geestelijk Erf, 26 (1952); J. van Mierlo, `P. Dorlandus Diesthemius, de dichter van Elckerlyc', in Idem, 27 (1953);
Geen opmerkingen:
Een reactie posten