Pagina's

ALS JE DE DUIVEL WILT BESTRIJDEN, MOET JE ZIJN BOEKEN LEZEN

danny.bloemenhof@gmail.com

zondag 25 juli 2010

Een kleine opruiming

Er liggen weer stapels op tafel, en mijn echtgenote is in verlof. Het leven en welzijn van een aantal boeken is dus in gevaar, en noodgedwongen doe ik datgene dat zij anders zou doen, sneller, efficienter, maar boek- en verzamelaaronvriendelijk. Toch moet ik mijn papieren vrienden nog even vastpakken alvorens hen naar hun verblijf te zenden. Zoek hier dus geen ordening, geen verband, geen logica, het is zoals ze me nu in handen vallen.

Van Louis De Lentdecker, journalist, historicus en kenner van de Tweede Wereldoorlog, de repressie en zijn gevolgen, heb ik uit de reeks Aktueel nr 13 aangekocht: Flor Grammens 1899-1985. In onnavolgbare stijl beschrijft hij op nauwelijks 90 bladzijden de levenswandel van deze onverzoenlijke, harde flamingant, die nochtans bezield was met de beste bedoelingen. Alleen waren zijn daden niet altijd slikbaar voor iedereen, was zijn levenshouding er één vanuit zijn enge, eigen persoon, en was zijn leven objectief bekeken een ramp. Maar hij was een belangrijk man, een groot Vlaams voorman die, als hij ergens zijn schouders onder stak, dit steeds deed met al zijn energie. Hij is het die de stier aangeleerd heeft op de rode lap te chargeren, en deed dit zelf met overgave en passie, laat daar geen twijfel over bestaan. Hij kon niet anders. Niet zonder humor schaaft Louis De Lentdecker hier en daar een paar scherpe randjes af, toch doet dit niets af aan het waarheidsgehalte van de levensbeschrijving, die allesbehalve een hagiografie kan genoemd worden. De Lentdecker noemt een kat een kat, graaft met zijn journalistieke gaven hier en daar een been op,  waarop zolang geknaagd wordt, dat het al zijn merg moet afgeven, en doet op zijn beurt zijn eer aan als lastige, want journalistiek waarheidsgetrouwe verslaggever.

De Lentdecker is eigenlijk een man, die, net zoals Maurice Dewilde deed voor televisie, aan het graven ging, en voor koning of paus niet uit de weg ging. Hij was niet zo bot, een houding die Dewilde er wel op nahield als het erom ging zijn zin door te drijven. Zo hebben we gigantisch mooie beelden uit een reportage achter de schermen van de beroemde reeks over de collaboratie. Dewilde had een man gevonden die op één of ander aspect van de collaboratie iets te vertellen had, dat mogelijk een primeur was. Alles werd minitieus voorbereid, en de man werd gevraagd de essentie van zijn verhaal op een zeer directe manier te vertellen. Waarop dan de vraag kwam: "En men kan dus besluiten dat X een verrader was?"

De camera"s gingen aan het draaien, de uitleg kwam, en de hamvraag werd gesteld. De man draaide echter angstig rond de pot. Dewilde schold zijn ongelukkige slachtoffer uit voor vuile vis, maande hem aan bij de volgende opname in de pas te lopen, en liet de camera's opnieuw aan het werk. En weer durfde de man niet. Een nieuwe, en zware scheldpartij, gelardeerd met enige welgemeende vloeken waren het gevolg. Die keer heeft hij zijn zin niet gegekregen, maar of het nu om Jan met de Pet ging, ofwel om Léon Degrelle, die hij in Spanje is gaan opzoeken om te interviewen, als ze niet precies deden wat Dewilde wilde, werd Dewilde een woeste wildeman. Ook Degrelle, België's meest beruchte collaborateur, nochtans verbaal niet vlug in het nauw te drijven, kon er in zijn laatste levensjaren van meespreken. De interviews werden voor de oude, nog lang niet moegestreden collaborateur, een ware verschrikking.

De Lentdecker was jonger. Hij was reeds van een andere school. En hij was diplomatischer. Dat laatste speelt hij tenvolle uit in dit boekje. Hij had evengoed kunnen zeggen dat Grammens een wereldvreemde snuiter was. Eigenlijk deed hij dat ook. Maar in zulk een welgekozen bewoordingen, dat je zelfs als tegenstander er vergoelijkend bij begint te glimlachen. En op die manier is het hem onmiddellijk vergeven dat hij zijn sympathie voor Flor Grammens niet onder stoelen of banken kan steken. Een mooi boekje uit 1985.

De Liederenkrans, die ik hier voor me liggen heb, en die vermoedelijk in 1960 gedrukt werd, bevat een bloemlezing uit onze nationale, maar ook internationale liederenschat. Niets nieuws onder de zon, maar voor mij is het eigenlijk het liederboek, zoals dat gepromoot werd voor gebruik in  middelbare scholen van de leerlingen van een generatie vlak voor mij, met respect voor de strekking waarbinnen dit onderwijs gegeven werd. Geen overdaad aan katholiek geïnspireerde liederen dus, maar toch uitdrukkelijk aanwezig. In ons volksleven zijn bijvoorbeeld Kerstliederen niet weg te denken, en het Kerstlied bij uitstek, het beroemde Stille Nacht is niet eens van Vlaamse, maar van Oostenrijkse herkomst. Eigenlijk zou men al die liederen niet moeten scheiden in categorieën, zoals Natuur en Volksleven, Familieleven, Gezelschaps- en verenigingsleven, Canons, Historische liederen, Vlaamse vroomheid, en Liederen uit Vreemde Landen, maar op een andere wijze, meer logisch bij elkaar moeten brengen.  Ik verheug me toch erop de naam Gezelle te ontmoeten, en op muziek van Ghesquiere bijvoorbeeld het Kleengedichtje: "Ik jeune mi daarin" terug te vinden. Ofwel laat mijn geheugen mij in de steek, ofwel is het zangboekje uit mijn middelbare schooltijd, namelijk "Singhet ende weset Vro" niet zo literair aangelegd. Maar het levert wel mooi vergelijkingsmateriaal op.

Wie een keer op een andere manier iets meer wil leren/lezen/weten/en wie weet/zweten, moet het boekje "Abdijen" van Dirk Hanssens, bij Davidsfonds Leuven aanschaffen. In een aantal zogenaamde brieven vertelt de auteur in, over en rond de abdijen die in ons land te vinden zijn. Vooral "rond" is hetgeen me interesseert. Het geloofsleven, dat zijn verblijf in soms/meestal eeuwenoude muren vindt. Want de auteur is ook een abdijbewoner, benedictijnermonnik, en belicht het kloosterleven op zijn manier, ook met zijn eigen benadering. De titel van het boekje is eigenlijk een kunstig werkje grafiek, waarbij de "d" in abdijen eigenlijk moet gelezen worden als de "c" van abc, om dan opnieuw gelezen te worden als "abc abdijen". Mooie vonst.

Dirk Hanssens is niet de eerste de beste. Hij is/was prior van de benedictijnenabdij Keizelsberg in Leuven. Hij weet ook één en ander over poëzie, want naast een welgesmaakt essay over relegie, heeft hij ook de poëzie in hetzelfde literaire genre verwoord. Bij de éénentwintig brieven van dit boekje hoort dan ook telkens een gedicht, dat de nodige ruimte en tijd tot reflectie eist. Eist, niet vraagt. Een eis is de mooiste vorm van een vraag, als ze niet eisend overkomt. En ik ben ervan overtuigd dat voor elk religieus levend mens van om het even welk geloof de eis tot geloof door zijn God niet meer is dan een vriendelijke uitnodiging. Het gedicht van Hubert van Herreweghen, Brak, is intellectueel een raadsel, maar ook een zoektocht naar je innerlijke bestemming, èn de mogelijke (nog verborgen) vondst daarvan, voor de dichter persoonlijk, voor niemand anders, en dus voor iedereen. Want geschreven door een dichter. Als ik hier het copyright schend, vraag ik nederig om vergeving.

Brak

Het is een geur die gij moet vinden,
het is een spoor, geen onderdak.
Ik die de kriebeling beminde
die jong in mijn neusvleugels stak,
ik steek mijn neus in de vier winden
gelijk een afgerichte brak,
gewarige oren, poten strak.
Het is een geur, die ik moet vinden,
het is geen spoor, geen onderdak.
De geuren die de reuk verblindden,
't laf maanzaad en het klef gebak,
't geschifte zuivel in de spinde,
de zure rotting van het wak.
De honig van pioen en linde
verdoolt me en zet mijn poten strak,
mijn natte neus in de vier winden.
Het is een geur die ik moet vinden,
het is een spoor, geen onderdak.
Hubert van Herreweghen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten