Beginnen en eindigen met een woord van dank, kan het mooier: mijn dank gaat naar de vriendelijke en geduldige verkoper, die me dit boekje, en het gedenkboek van mijn vorige bijdrage verkocht heeft. Goede waar!
Vandaag heb ik tussen het tuinieren door een zéér mooi gedicht gelezen. Zéér mooi, omdat de taal zo eenvoudig, doelgericht, en duidelijk is.
Vandaag heb ik tussen het tuinieren door een zéér mooi gedicht gelezen. Zéér mooi, omdat de taal zo eenvoudig, doelgericht, en duidelijk is.
Anton Eijkens werd geboren te Tilburg op 17 september 1920. Een tijdgenoot van mijn ouders dus, maar voor beide kan ik een sterfdatum achter hun naam toevoegen, Tante Google heeft deze voor Anton nog niet gevonden. Ik hoop dat ze het daar nog een flinke tijd moeilijk mee heeft. In de boeken op het stadhuis werd hij dan wel ingeschreven als Antonius Maria, de dichter wil alleszins de korte, populaire naam hanteren die hij als kind ook wel gedragen heeft. Op achttienjarige leeftijd ging hij aan het werk Bij Bureau Spaendonck, waar hij zich tot directeur opwerkte. Zijn strekking als auteur werd zeer zwaar beïnvloed door zijn Katholieke achtergrond. Dat resulteerde in een redacteurschap bij het blad Brabantia Nostra, dat hij tot een zuiver literair blad wilde omvormen.
In 1946 publiceerde hij zijn eerste dichtbundel, Een Handvol Verzen, dat ik hier als tweede pakje van de verzending van gisteren ontvangen heb. Het is een stevig boekje geworden, waarin welgeteld vijfentwintig, over het algemeen zeer compacte, gedichten hun opwachting maken. Elk gedicht begint met een rode hoofdletter, en het is fijn vast te stellen dat interpunctie in 1946 nog een punt was. Het ex-libris is een mooi kunstige reproductie van een populaire afbeelding, voorstellende een marktkramer-tandheelkundige-kwakzalver, die met hoge hoed staande op zijn podium een beklompte boer met een doek om het hoofd gewonden verlost van een pijnlijke tand. Hoogstwaarschijnlijk op een behoorlijk pijnlijke wijze. Het onderschrift luidt:
Die van syn tandpijn wil geneesen,
moet daervoor op de markt wezen.
De tandheelkundige gilde zal het graag horen. Maar het kan wel betekenen dat de vorige eigenaars, alvorens hun goed verzorgde dichtbundeltje in het tweedehandscircuit terecht kwam, dit beroep uitgeoefend hebben. De namen duiden alleszins op een echtpaar.
Die van syn tandpijn wil geneesen,
moet daervoor op de markt wezen.
De tandheelkundige gilde zal het graag horen. Maar het kan wel betekenen dat de vorige eigenaars, alvorens hun goed verzorgde dichtbundeltje in het tweedehandscircuit terecht kwam, dit beroep uitgeoefend hebben. De namen duiden alleszins op een echtpaar.
Dat eerste gedicht is een zeer allegorische liefdesverklaring. De dichter laat in de eerste strofe een aantal aan de deuren en ramen zingende kinderen optreden in een als-vergelijking. Die kinderen zijn in het Katholieke zuiden van Nederland en in Vlaanderen genoegzaam gekend als zangertjes, dikwijls in Kerst- en Nieuwjaarstijd.
Maar dan neemt hij zelf de rol van zangertje waar, en legt in de laatste twee verzen zijn ziel bloot. Lees maar.
Voor de Beminde
Mijn liederen zijn gering als schaamle kinderen,
die voor een aalmoes komen zingen aan je raam,
als 't daglicht in de straat begint te minderen
en aan de avondlucht de eerste sterren staan.
Wie zal mij in mijn schamelheid verhinderen
mijn leed en vreugd te komen zingen aan je raam?
Ik weet: jij kunt het lied van schaamle kinderen
niet zonder mildheid langs je venster laten gaan.
Ik vind het prachtig. Krachtig en toch zwak. Sprekend en zo stil. En de beeldkracht van de spiegeling van de tweede strofe in de eerste is gewoon meesterlijk.
Het gedicht moet nog bezinken. Toch heb ik het tweede gedicht ook reeds gelezen, maar nog niet opgenomen. Het bevat dan ook nog een boel geheimen, die ik wil laten groeien.
Nog een gedicht heb ik wel gelezen, en het roept een wondere atmosfeer op. Kent gij het gedicht van de man die de Dood ontmoette, en vierklauwens te paard naar Ispahan reed, waar dezelfde avond de Dood een afspraak met hem had? Een klein beetje van die atmosfeer zit ook in het gedicht genoemd
Ontmoeting
Ik had maar de kortste weg genomen,
een weg vol distels en woekerkruid,
want de avond viel dichter in de bomen
en de wind blies langzaam de sterren uit.
Maar aan de rand van een bloeiende tuin,
geurend van appels, pruimen en peren,
blies een bultenaar op zijn kranke bazuin;
"Kunt gij het geluk uw rug toekeren?"
Hoe vreemd: teruggaand heb ik genomen
de langste weg, langs de hoogste bomen.
Veel, dikwijls en traag lezen, dat moet je met deze poëzie doen.
Als u nog leeft, Anton Eijkens, en dat hoop ik vurig, groet ik u op dit middernachtelijk uur. Het woord groet leest u beter als "dank".
Geen opmerkingen:
Een reactie posten