Pagina's

ALS JE DE DUIVEL WILT BESTRIJDEN, MOET JE ZIJN BOEKEN LEZEN

danny.bloemenhof@gmail.com

vrijdag 5 augustus 2011

Oostende in oude prentkaarten

Er is mij een uitstekend exemplaar van deze foto-oblong van de Stad Oostende in  handen gevallen. Door ons verblijf aldaar vorig jaar net in de eerste week van augustus, tijdens ons verlof in Mariakerke hebben we de tijd gehad, weliswaar tussen de aankopen van een paar kilo's boeken van de gestrande kapitein door, de stad ook wel te bezoeken. Speciaal het park waar Leopold II zijn befaamde villa op een duintop stond, heeft onze aandacht gekregen.

In dit foto-overzicht zijn er enige foto's te zien, maar veel duidelijkheid heb ik er niet door gekregen. Mooier vind ik de afbeeldingen van het oude Casino-Kursaal, dat in al zijn fin de sciècle-glorie nog te zien is. Deze stad moet inderdaad destijds de naam van "Koningin der Badsteden" met eer gedragen hebben, getuige de schitterende binnenzichten van twee eersterangshotels "Splendid" en "Plage" omstreeks 1900. Een luxe die tegenwoordig niet meer kan bereikt worden, of, om het beter uit de drukken, die nu op een andere wijze geuit wordt.

Dit is één van die schitterende boekjes, waarvan de foto's voor mij zo belangrijk zijn. Beeldmateriaal geeft dikwijls een onwezenlijk echte inkijk op de wereld waarin misschien de groten der aarde hun weelde tentoonspreidden, maar waaruit de gewone mens toch ook zijn kleine pleziertjes vandaan haalde.

In dezelfde atmosfeer, maar dan totaal anders van opzet, is de brochure "Hasselt tussen korrel en borrel", uitgegeven door het Nationaal Jenevermuseum Hasselt v.z.w. dankzij de bank BBL (nu een deel van ING-bank). De brochure is in uitstekende staat, en vult mooi mijn Limburgensia aan. Want ja, ik kan onmogelijk zeggen hoe dikwijls ik 's middags een wandeling gemaakt heb van het begijnhof, door de Bonnefantenstraat naar de Wittenonnenstraat in de Kempische Wijk (Vlakbij de Kempische Poort), die destijds nog echt volks was, waar toen een vervallen gebouw de laatste restanten van de oude stokerij Stellingwerff/Theunissen vertegenwoordigde.

Een woensdagnamiddag in 1971 ben ik daar tesamen met een groep actievoerders nog even symbolisch vensters gaan zemen (in het hele gebouw stond geen enkels stuk glas meer in de ramen, zodat we zoals luchtgitaarspelers dan maar hypothetisch zeemden, hetgeen de symbolische waarde van onze actie nog verhoogde) met de bedoeling de aandacht van het stadsbestuur op het bestaan van dit uitzonderlijke industrieel erfgoed te vestigen. De politie heeft ons toen onvriendelijke gevraagd het pand te verlaten, en in ruil voor een paar slagen van de matrak waren we helemaal bereid onze zeemvellen uit te wringen (hoe droog ze ook waren), onze ledige emmers uit te gieten in de inmiddels overdekte Demer, en het pand te verlaten, niet zonder de handhavers van de wet toch nog een oneerbaar voorstel te doen en hen uit te nodigen tot het drinken van een slok jenever in het meest nabije café. Het was blijkbaar tijdens de diensturen, en er was ook een wachtmeester of zo iets bij, dus dat feestje is niet doorgegaan. Zelfs "Noenk Jean", de geüniformeerde oom van één van de actievoerders durfde zijn medewerking aan onze toch reeds voorziene dorstlessing niet verlenen, hoezeer zijn paarse neus ook garant stond voor voldoende "goesting" om de reglementen even te laten voor wat ze waren. Argumenten zoals "koffie met geitenmelk", ordehandhaving in een openbaar gebouw en toezicht op het naleven van de wetten op het drankmisbruik (de wet Vandervelde uit 1919) deden zijn neus alleen maar verbleken. Dat de wachtmeester of zo iets zich moest omdraaien om niet in lachen uit te barsten stoorde ons niet.

Het heeft resultaat gehad, maar meer dan 10 jaar later slechts werd het Jenevermuseum geopend. En die opening heb ik door mijn verhuis naar de andere kant van het land niet meer meegemaakt. De brochure echter werd in 1981 uitgegeven, voorlopend op de opening, en is een schoolvoorbeeld van hoe een informatief document over het industrieel en architectonisch erfgoed van een stad moet geschreven worden.

Een paar dingen springen mij bijzonder in het oog. In het hoofdartikel (Tussen korrel en borrel van de hand van R. Wissels) wordt het belang van de jeneverindustrie in zijn ware kontekst geschetst. Cijfers over productie en export naar de meest exotische landen (Senegal, om er maar één te noemen), prijzen behaald tijdens de befaamde wereldtentoonstellingen, en vooral het debiet - dus het relatieve belang in de nationale productie - tonen aan dat Hasselt als jeneverstad niet moest onderdoen voor de Oost- en West-Vlaamse productie, die vooral verspreid en dus per eenheid over het algemeen zeer klein was ten opzichte van de Limburgse (en een beetje later ook Antwerpse) productie.

Wat ik zo bijzonder vind, is echter het artikel over Dr. Louis Willems. Misschien heb ik hier reeds aangehaald hoe tijdens mijn Wikipedia-periode ik het belang van deze dokter verdedigd heb tegen een al te arrogante Nederlandse geleerde, die van oordeel was dat wat betreft de besmettelijke ziekten, enkel het werk van Koch en Pasteur van belang waren.  Een "Belgische" "Geleerde" die zich met die materie bezig gehouden zou hebben? Daar kon zijn verstand niet bij. Neerbuigend schreef hij dan ook op de discussiebladzijde: "Pasteur en Koch, ala, maar Willems?" Ergens in mijn archieven heb ik nog steeds de brieven die ik naar verschillende wetenschappelijke instellingen en bibliotheken geschreven heb om documentatie te verzamelen over deze Hasseltse wetenschapper, en hun gedocumenteerde antwoorden. Het bewijs was verpletterend, en toen ik fijntjes de woorden van Pasteur, in een brief gericht aan Dr. Willems zelf in mijn basisartikel opnam, was zijn reactie: nihil.

Ik citeer even uit deze brochure, bladzijde 24:

De mooiste erkenning van zijn werk is voorzeker de brief die L. Pasteur hem eigenhandig schreef op 29 juni 1880: "...je me félicite grandement de l'obligeance qu'a eue mon éminent confrère, Mr. Bouly (naaste medewerker van L. Pasteur), de me mettre en relations de correspondance avec vous dont j'avais appris à apprécier tout le mèrite par votre belle découverte de l'inoculation préventive de la péripneumonie contagieuse...". Deze zinsnede uit de brief van Pasteur aan Willems, gepubliceerd in een populaire brochure ter promotie van een jenevermuseum in oprichting, maakt dit document voor mij plots zeer belangrijk, omdat de publicatie ervan helemaal gebeurd is lang voordat er van Wikipedia sprake was.

De altijd moeilijke materie van de inhoudsmaten wordt hier in het licht van de jeneverindustrie, voornamelijk te Hasselt dan, hoe het lag in Oost - en West - Vlaanderen heb ik niet onderzocht, ook mooi toegelicht. Wie weet wat een slaapmutsje is? De betekenis is "wetenschappelijker" en tegelijktertijd folkloristischer dan je zoudt kunnen vermoeden. Stopen, kannen en steekkannen worden je om de oren geslagen, en na een wettelijke regeling waarvan ik u de details wil besparen, werd op 1 oktober 1855 het verbod gegeven nog langer de oude maten te gebruiken. In de toenmalige nijverheid was er echter meer nodig dan een wet om gewoonten te veranderen, de industrie bleef lustig verder stopen en kannen. Waar de wet zei dat het oude moest vervangen worden door het nieuwe, deed men te Hasselt net het omgekeerde. Ik citeer blz. 60:

"Doch inmiddels was ook de gewoonte ontstaan om bepaalde oude benamingen voor de nieuwe maten te gebruiken.  Zo duidde men 1 liter aan als 'n kan of 'n kop : R. Wissels wist alzo te vertellen dan men de eenheidsbenaming van kop nog tot over (sic) een paar jaar volop gebruikte bij de jeneverstokers. Een stoop stond (van, sic) voor 3 liter, 'n maatje voor 0,1 liter en 1 vingerhoed voor 0,01 liter.  Ook de oude vochtmaat "mutsje" wist zich te handhaven en stond nu voor 1 1/2 dl., trouwens men sprak in 't café over "een half mutsje jenever" en het mag daarom ook niemand verwonderen dat we nog steeds spreken over "'n slaapmutsje". Aldus evolueerde de term KAN (voor de invoering van het tiendelig stelsel: 1,49 liter) als aanduiding van eenheidsmaat., vanaf de Franse periode naar de aanduiding voor 1 liter, die nieuwe eenheidsmaat die (in, nvAndebijk) de 19de eeuw(-se, sic) nog zeer dikwijls als "fransche liter" werd aangegeven."

De koppigheid van de volksmens om veranderingen te aanvaarden kan soms uitmonden in burgerlijke ongehoorzaamheid met een laagje vernis! En daar houd ik wel van.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten