Afgezien van een paar kleine familiale problemen, was woensdag een mooie dag, een zeer mooie dag. Ik houd het natuurlijk bij het boekenwezen, om deze bewering te maken.
Zoals geweten vind ik Pieter Geert Buckinx niet de minste onder de Vlaamse dichters. Als ik dan een werk van hem in handen krijg, is dat een feest. Mijn laatste aankoop was een kinderboekje over zijn geliefkoosde hondje. En toch was ik er opgetogen en blij mee.
Hoe moet ik dan beschrijven hoe ik me voel met het minuscule boekje dat nu naast me ligt? In 1944, het was mei, en de bevolking wist niet dat op 6 juni er een oorlogsrevolutie zou plaatsgrijpen. De wereld daverde over de mensen heen, en slechts weinigen hadden de kracht om zich te handhaven, laat staan om aan de vijand te weerstaan, en dingen te doen die elkeen algemeen als op zijn minst gewaagd zou omschreven hebben. Zij die dat toch durfden, lieten dikwijls hun leven voor die idealen.
Hoe kan in die omstandigheden een dichter dan zichzelf zo ver van de wereld afsluiten, en zijn dichterschap rustig verder laten evolueren? Een vraag die ik niet beantwoorden kan, maar slechts stellen.
Pieter Geert Buckinx schreef zijn gedichten, en selecteerde een aantal ervan om De Vleugelen van Icarus in mei 1944 door de N.V. De Nederlandsche Boekhandel te Antwerpen te laten uitgeven. Drukkerij Devos-Van Kleef te Antwerpen kreeg de opdracht van dit bundeltje 300 exemplaren, genummerd van 1 tot 300, te maken. Een oplage die merkwaardig laag lag. Maar het was oorlog natuurlijk. En nu heb ik het nummer 279 hier bij me liggen. Volgens de colofon heeft de dichter elk exemplaar gesigneerd, maar op de eerste bladzijde staat alleen een paraaf.
Een groot aantal van de gedichten, die naar thema de zinnelijke liefde, de stervende en overleden moeder, en het universele Oidipoesthema behandelen, doen me in sterke mate aan Hergenrath denken. Deze Gentenaar, die reeds 30 jaar daarvoor met dezelfde nauwelijks verholen drang sommige van zijn gedichten belaadde met een erotische achtergrond, slaagde er reeds in de Katholieke preutsheid te pareren, en liefde in al zijn aspecten te beschrijven. Buckinkx slaagt daar eveneens in, en doet dit met dezelfde ingehouden duidelijkheid.
De geestelijke bruiloft
Licht als een lenteroos
zoo slaapt gij, blank en broos
en zoet om te beminnen,
in eenen droom zoo zacht
als deze zoete nacht
die zingt door bloed en zinnen,
de raadsels en sieraden
en de geheime draden
van vlammen en lazuur,
daar diep de sterren bloeien,
nu wij te-samen-vloeien
in Gods verblindend vuur.
Erotiek en geloof in de liefde onder Gods beschermende hand. Hij durfde de combinatie aan.
Ook in "Memoria", een gedicht dat hetzelfde thema behandelt, toont hij dezelfde passionele liefde, en laat slechts een verwijzing naar het Woord, door het vermelden van den Tuin van Eden tot de lezer komen. Geen opgestoken vinger, geen zedenles, geen patronale vingerwijzing: de tuin van Eden wordt moeiteloos van een bijbels motief vervormd tot een middel van verwoording van dezelfde passie in de liefde.
Maar niemand wist dit tooverfeest der zinnen
dan wij alleen. Het vuur sloeg wild naar binnen
door dit onluisterd bloed waarin de zonden bloeiden
als d'eerste bloemen in den tuin van Eden.
(fragment).
Het is verfrissend deze poëzie te lezen, zeker als je weet dat dit dus in oorlogstijd geschreven is. En uitgegeven. De oplage spreekt voor zichzelf: noch dichter, nog uitgever zagen wat in een grote oplage. Het publiek evenmin, ik vraag me ook af wie dat wel zou gekocht hebben.
Toch vind ik op bladzijde 27 een drukfout, die moeiteloos had kunnen vermeden worden. In een dichbundel, met moeite 15 of 16 gedichten bevattend, mag een zichzelf respecterend uitgever het niet toelaten dat een storende schrijffout zo kan aangewezen worden. In de tweede strofe van De Getijden der Ziel deel I zegt hij:
O zoete weemoed van den bladerval,
o zilvren waterstraal die dieper kan kristal
mijn ziel doorschitteren en zuivren moet
van 's werelds gloed en van mijn euvelmoed
-de donkre stroom van mijn opstandig bloed.
Dit is oeverloos spijtig. Hoewel het in niets afdoet aan de kwaliteiten van het dichtwerk, de lezer ontdekt moeiteloos hoe het dan wel moet, is dit ronduit storend. In een roman van vier-of vijfhonderd bladzijden kan men maximaal twee fouten slikken, in een dichtbundel van maximaal 30 bladzijden tekst is er maar één besluit mogelijk.
Al dat negatiefs valt echter weg onder de schoonheid van het zeldzame dat vervat ligt in dit boekje. Het is bovendien zo goed bewaard, dat ik via dit medium graag de goede verkoper wil danken voor dit mooie werk. Hij heeft me niet bestolen. Integendeel, ik voel me zowat een dief, een poëziedief. Over mijn andere aankoop op dezelfde dag zal ik het later hebben.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten