Het heeft even geduurd vooraleer ik het toeval zag. Maar vanavond kwam het licht. In een tijdspanne van iets meer dan twee weken heb ik drie werken gekocht die een zekere verwantschap vertonen die ik niet onvermeld wil laten.
De fameuze Literatuur Geschiedenis Bloemlezing van Herman Jozef Maria Fernand Lodewick, zeg maar H.J.M.F., is enige dagen geleden in mijn bezit gekomen, en ik wist er alleen maar van dat het één van de standaardwerken over de Nederlandse literatuur is. Uiteindelijk is het enkel het eerste deel (vanaf de aanvang tot ongeveer 188O) bij mij geraakt. Hetgeen op zich spijtig is, maar ik ben daar filosofisch in geworden: als je tweedehands boeken koopt, heb je dikwijks hiaten in reeksen. Het is niet omdat mijn okkazie auto zilverkleurig is, en ik van pimpelpaars houd, dat ik dat tuig dan ook pimpelpaars ga laten schilderen. Het rijdt daarzonder ook wel hoor.
De fameuze Literatuur Geschiedenis Bloemlezing van Herman Jozef Maria Fernand Lodewick, zeg maar H.J.M.F., is enige dagen geleden in mijn bezit gekomen, en ik wist er alleen maar van dat het één van de standaardwerken over de Nederlandse literatuur is. Uiteindelijk is het enkel het eerste deel (vanaf de aanvang tot ongeveer 188O) bij mij geraakt. Hetgeen op zich spijtig is, maar ik ben daar filosofisch in geworden: als je tweedehands boeken koopt, heb je dikwijks hiaten in reeksen. Het is niet omdat mijn okkazie auto zilverkleurig is, en ik van pimpelpaars houd, dat ik dat tuig dan ook pimpelpaars ga laten schilderen. Het rijdt daarzonder ook wel hoor.
Maar in de inleiding staat iets dat mijn aandacht trok. Ik citeer:
Na rijp beraad hebben wij afgezien van illustraties, daarbij geleid door twee overwegingen: de tekstillustraties in een dergelijk boek voor schoolgebruik moeten uiteraard minder in aantal en minder van gehalte zijn dan die in platenatlassen; nu wij de beschikking hebben over de prachtige boeken De Nederlandse letterkunde in honderd schrijvers en Honderd schrijvers onzer eeuw, boeken die op wel geen enkele school zullen ontbreken, lijkt ons bij goed klassikaal gebruik hiervan de noodzaak van illustraties tussen de tekst minder groot.
De auteur haalt bovendien nog een argument van financiële aard boven om het ontbreken van elke illustratie te verantwoorden. Respect voor de financiële argumentatie, leerboeken waren in de jaren van zijn leraarschap dure gevallen, en de studie was voor velen nog ondenkbaar, precies omwille van financiële aard.
De argumentatie dat het visuele aspect, de kennismaking met de typische kop van elke auteur weinig belang zou hebben, is ingebed in het destijds veel meer dan nu aanwezige idee dat scholieren vooral moesten van buiten leren, en zich niet hoefden te bekommeren over de haartooi of haakneus van onze auteurs. Ik wil daar toch anders over denken.
Maar het is niet deze argumentatie pro of contra die me leidt in dit betoog: het zijn beide andere boeken die Lodewick opsomt als alternatieve bronnen voor de visuele kennismaking met de auteurs, en ook voor aanvullende kennis. Deze boeken zijn ontstaan naar aanleiding van de grote letterkundige tentoonstelling in december 1952 en januari 1953 in het Gemeentemuseum van 's-Gravenhage gehouden. Zij loopt over een periode vanaf de aanvang, net zoals de literatuurgeschiedenis en bloemlezing van Lodewick, tot 1914, en in die zin is vooral het eerste boek een goede aanvulling op zijn werk. We mogen het dan ook niet als verbazend opnemen dat hij deze verwijzing doet.
Hoe echter de reactie geweest is van de samenstellers van dit foto en tekstboek uit 1953 (tweede druk), daar heb ik het raden naar. Zouden de heren Baur, Den Haan, Hulsker, Schmook en Stuiveling, om de voornaamsten maar te noemen, dit zonder meer zo gelaten hebben? Of volstond voor hen de eer om hun werk nu ook in een voorwoord van een standaardwerk te zien verschijnen? (oh-oh, daar duikt ook de naam van dr. Lyna weer op!)
Hoe dan ook, een ander aspect dan deze verwantschap van een aantal boeken, is de vraag wie de auteur is van een naslagwerk en leerboek dat in menigvuldige school is gebruikt. Een antwoord op die vraag is in dit geval gelukkig gemakkelijk te vinden. Een collega-blogger, die zichzelf de Directeur noemt, heeft één en ander over deze man opgesnord, en er een mooie bijdrage over geschreven op zijn blog: het artistiek bureau.
Deze blogger is een geestesverwant, die ook graag rommelt in oude boeken, en er het hoe, wat en waarom van wil weten. Hij krijgt alvast mijn aandacht, en een link. Een diagonale blik op zijn blog geeft mij het gevoel dat ik hem rechtstreeks naast de Papieren Man mag plaatsen.
Na rijp beraad hebben wij afgezien van illustraties, daarbij geleid door twee overwegingen: de tekstillustraties in een dergelijk boek voor schoolgebruik moeten uiteraard minder in aantal en minder van gehalte zijn dan die in platenatlassen; nu wij de beschikking hebben over de prachtige boeken De Nederlandse letterkunde in honderd schrijvers en Honderd schrijvers onzer eeuw, boeken die op wel geen enkele school zullen ontbreken, lijkt ons bij goed klassikaal gebruik hiervan de noodzaak van illustraties tussen de tekst minder groot.
De auteur haalt bovendien nog een argument van financiële aard boven om het ontbreken van elke illustratie te verantwoorden. Respect voor de financiële argumentatie, leerboeken waren in de jaren van zijn leraarschap dure gevallen, en de studie was voor velen nog ondenkbaar, precies omwille van financiële aard.
De argumentatie dat het visuele aspect, de kennismaking met de typische kop van elke auteur weinig belang zou hebben, is ingebed in het destijds veel meer dan nu aanwezige idee dat scholieren vooral moesten van buiten leren, en zich niet hoefden te bekommeren over de haartooi of haakneus van onze auteurs. Ik wil daar toch anders over denken.
Maar het is niet deze argumentatie pro of contra die me leidt in dit betoog: het zijn beide andere boeken die Lodewick opsomt als alternatieve bronnen voor de visuele kennismaking met de auteurs, en ook voor aanvullende kennis. Deze boeken zijn ontstaan naar aanleiding van de grote letterkundige tentoonstelling in december 1952 en januari 1953 in het Gemeentemuseum van 's-Gravenhage gehouden. Zij loopt over een periode vanaf de aanvang, net zoals de literatuurgeschiedenis en bloemlezing van Lodewick, tot 1914, en in die zin is vooral het eerste boek een goede aanvulling op zijn werk. We mogen het dan ook niet als verbazend opnemen dat hij deze verwijzing doet.
Hoe echter de reactie geweest is van de samenstellers van dit foto en tekstboek uit 1953 (tweede druk), daar heb ik het raden naar. Zouden de heren Baur, Den Haan, Hulsker, Schmook en Stuiveling, om de voornaamsten maar te noemen, dit zonder meer zo gelaten hebben? Of volstond voor hen de eer om hun werk nu ook in een voorwoord van een standaardwerk te zien verschijnen? (oh-oh, daar duikt ook de naam van dr. Lyna weer op!)
Hoe dan ook, een ander aspect dan deze verwantschap van een aantal boeken, is de vraag wie de auteur is van een naslagwerk en leerboek dat in menigvuldige school is gebruikt. Een antwoord op die vraag is in dit geval gelukkig gemakkelijk te vinden. Een collega-blogger, die zichzelf de Directeur noemt, heeft één en ander over deze man opgesnord, en er een mooie bijdrage over geschreven op zijn blog: het artistiek bureau.
Deze blogger is een geestesverwant, die ook graag rommelt in oude boeken, en er het hoe, wat en waarom van wil weten. Hij krijgt alvast mijn aandacht, en een link. Een diagonale blik op zijn blog geeft mij het gevoel dat ik hem rechtstreeks naast de Papieren Man mag plaatsen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten